literaire wandeling door Leiden 31 jrm ficteUe @ou/ia*it ld' ant; .aarten 't Hart, Maarten Biesheuvel, LMbbK i, g h0(Z Hannes Meinkema, iuwewijn Büch en Anton Korteweg loren tot de auteurs die gerekend lorden tot ,,de Leidse schrijvers", jet is vooral aan hen te danken, dat e Sleutelstad in de Nederlandse li- «ratuur van de twintigste eeuw weer tn plaats van betekenis inneemt, al leven er natuurlijk ook tal van Leid- S facetten aan het werk van Jan folkers, Willem Frederik Hermans, linie Romeijn-Verschoor, Albert •rweij en aan het literaire werk van hooggeleerden Bastet en Huizin- =r om er maar enkelen te noemen, ^He in navolging van onder anderen ^Hldebrand, Piet Paaltjes en Bilder- kleine stukjes Leiden aan de ji^^Jjjrgetelheid hebben ontrukt. H^^Hlgend voorjaar zal er in de ,,Het L^^^Hd der letteren"-reeks (van uitge- ^Hrij Meulenhoff) een boek verschij- ^^Hn, dat geheel aan de Leidse litera- ^^^^Tur is gewijd, met niet alleen oude, jaar ook nieuwe verhalen en ge- >A| am Ichten. Peter van Zonneveld, die tij- 5 fens zijn middelbare-schooltijd voor /'o" r eerst publiceerde in de Leidse v" fourant en die thans verbonden is ialiste cure &n de Letterenfaculteit van de Leid- i universiteit, is een van de samen- iellers van dit boek. Op ons ver luid of >ek maakte hij in het jubileumjaar onze krant een wandeling door jaar Leidse literatuur met uitstap- s naar een verder verwijderd verle- Rechts: Het Rapenburg wordt ii de literatuur al eeuwenlang bezongen,e inderdaad: waar vind je zoveel mc huizen bijeen als hier? i huid Donderdag 13 september 1984 Boven: ,,Een oud kerkje met een nogal zielig torentje bleek de universiteit te zijn", schreef Maarten 't Hart in zijn pas schenen memoires „Het roer kan nog zes maal om". Onder: Rapenburg 48. Achter deze klas sieke gevel werd ooit koning Willem I ge huisvest, toen hij student was. De hoogle raren kwamen bij hem thuis college geven. In 1811 kreeg Napoleon in dit pand de sleutels van de stad aangeboden. Jaren lang was het deze eeuw een katholieke jongensschool. Thans is de NVSH er ge vestigd, broederlijk verenigd met een in stelling die zich op de vechtsport toelegt. De wandelaar passeert haastig het mooi ste huis van het Rapenburg: nummer 48. Wie de Prisma-editie van de „Camera Obscura" bezit, vindt er op pag. 306, in het begin van „Gerrit Witse", een klein te keningetje van, gemaakt door Karei Thole. Achter deze klassieke gevel werd ooit ko ning Willem I gehuisvest, toen hij student was. De hoogleraren kwamen bij hem thuis college geven. In 1811 kreeg Napole on in dit pand de sleutels van de stad aan geboden. Hij maakte van de gelegenheid gebruik om de verzamelde professoren een onaangenaam uurtje te bezorgen. Zo vroeg hij aan de vermaarde medicus San- difort: „Maakt u veel lijken?" In de twintig ste eeuw nam de betekenis van het huis wat af. Ik bezocht er de lagere school. Thans is de NVSH er gevestigd, broeder lijk verenigd met een instelling die zich op de vechtsport toelegt. Binnen de muren van het Museum van Oudheden schrijft F. L. Bastet boeken over de Romeinse beeldhouwkunst. Als dichter heeft ook hij het Rapenburg be zongen, op zijn eigen wijze weliswaar: Rapenburg Oud water, in zichzelf gekeerd en doof. Onder de hoge brug sterft een matras. Versleten liefde draait zich om haar as en zinkt. Een dove boom verstrooit zijn loof. De saaie pracht der huizen, hun geloof in burgerlijk geluk dat nooit genas, maakt ziek als de herinnering aan gas, slemp, zakkoek, lavement en warme stoof. En elke avond komen weer de schriele, verpauperde klassieke imbecielen. Wolindustrie bloeit hier al eeuwenlang. De echo van hun levenslange schreeuwen vindt met de kreet der opgejaagde meeu- een ongerijmde geile samenhang. Eens heeft dit oude water zich bijna geslo ten boven het hoofd van Karei van het Reve, wiens auto van de wallekant gegle den was. Op dat moment kwam juist Maarten Biesheuvel voorbijfietsen. Hij zag wel iets, maar keek nauwelijks, hij had haast, hij was op weg naar een college van Karei van het Reve. Biesheuvel behoort, met zijn vriend 't Hart, met F. B. Hotz en Hannes Meinkema, tot de Leidse auteurs die landelijke bekendheid kregen en veel gelezen worden. Het is vooral aan hen te danken, dat Leiden in de literatuur van de twintigste eeuw weer een plaats van bete kenis inneemt. Hoewel de romans van Meinkema en de verhalen van Biesheuvel veelal duidelijk in Leiden spelen, kan men niet zeggen dat zij met Leidse straatna men strooien om de werkelijkheidssuges- tie te vergroten. Ze zouden best wat meer Leiden in hun literatuur mogen doen. Onze hoofdfiguur is intussen de Houtstraat ingeslagen, naar het Gerecht. Wanneer hij naar links had gekeken, had hij op de Pa pengracht nog het oude pand van de Leid se Courant kunnen zien, dat inmiddels ge deeltelijk tegen de grond is gegaan. Daar zetelde zo'n twintig jaar geleden, achter een groot bureau, hoofdredacteur L. C. J. Roozen. Een beminnelijk man, die in een sombere tijd 1941 een opge wekt boek publiceerde: „Dit is Leiden". Daarin wordt ook ruime aandacht besteed aan de literatuur. Maar de wandelaar kijkt niet naar links en loopt langs het Gravensteen oud, rus tig en afgeleefd volgens het boek van Roozen en de Latijnsche School de Lokhorststraat in, en gaat dan, in gezel schap van een kennis, linksaf de Bree- straat op. Rechts de traaie voorgevel van het stadhuis, dat in 1929 zo jammerlijk is afgebrand, een gebeurtenis waar mijn grootvader nog uitvoerig over kan vertel len, en waar Albert Verwey een groot ge dicht over schreef. De voetgangers gaan nu een bekend antiquariaat voorbij, waar menige pennevrucht vroeg of laat terecht komt. Zo schreef de Leidse dichter Anton Korteweg: Zag bij De Slegte me tweedehands staan, jaren nadat je me had weggedaan. „Het Kort Rapenburg ontfermde zich over ons", schreef Maarten 't Hart, en daar moet ik vaak denken aan een prachtig ver haal van F. B. Hotz. Het heet „Drijvende mijnen" en staat in de bundel „Ernstvuur werk". Het speelt zich af in een midden standsmilieu, kort na de eeuwwisseling, in de tijd dus dat de Leidse Courant begon te verschijnen. ,,De winkel aan het Kort Rapenburg geur de van binnen onrustig naar textiel; een flauwe komkommerlucht. Het woonhuis boven, vol mahonie, rook naar boenwas en zuur koper". Ook Hotz heeft heel wat Leiden in zijn werk gedaan. Terwijl ik lachte, keek ik naar de bomen bij molen De Valk. Geen opvallende zin, maar je kunt je er iets bij voorstellen. Dat geldt ook voor een regel als: We liepen zwijgend voort tot we In de Ver gulde Turk bereikt hadden. Onder die naam bestaat het etablissement niet meer, denk je dan, en de rechtgeaar de Leidenaar weet nog heel goed dat het daarvoor Schuttershof heette in de tijd dat de Turk zich nog op de Breestraat bevond. We laten de wandelaars met een glas bier achter op het terras en maken van de ge legenheid gebruik de tocht in noordelijke richting voort te zetten omdat je in Leiden nu eenmaal geen literaire wandeling kunt maken zonder de Rijnsburgerweg te be zoeken. F. B. Hotz schreef: ,,De weg tussen Leiden en Oegstgeest, waaraan zowel ons huis lag als dat van grootvader, was breed met z'n dubbel tramspoor, z'n fietspaden en trottoirs. Hij was overladen rijk aan opspringend en neerhangend groen in alle schakeringen: bomen, oprijlanen, heggen, voortuinen en weiden omzoomden hem". Zijn prachtige portret van deze weg kreeg een plaatsje in „Het land der letteren", waarin Nederland door schrijvers en dich ters in kaart is gebracht. Jarenlang fietste ik over de Rijnsburger weg naar school. Het was in de tijd dat „Kort Amerikaans" van Jan Wolkers ver scheen; Leiden in oorlogstijd, met de Te kenacademie aan de Pieterskerkgracht en een onderduikadres bij de Mare. Op een bepaald moment gaat Erik van Poelgeest, de hoofdpersoon, zijn broer opzoeken, die in het Academisch Ziekenhuis op sterven ligt. Daarna komt hij, zonder precies te weten hoe, in de weilanden achter het zie kenhuiscomplex terecht, steekt de tram baan over „die als een roestig lemmet" het weiland doormidden snijdt en keert met een boog terug naar de weg. Dan staat er: ..Toen hij opkeek zag hij zijn vader en moeder langs de Rijnsburgerweg lopen op weg naar het ziekenhuis. Ze liepen voorbij het huis waarop in een tegeltableau stond: EBEN HAËZER. Eben Haëzer, dacht hij, dat betekent: tot hiertoe heeft de Here ons geholpen. Tot daartoe wel, maar ze lopen er voorbij, ze gaan te ver. Hij zal ze in de steek laten". En, even verder: Misschien zijn ze wel door de politie ge waarschuwd, dacht Erik. Ze weten nog niet dat hij dood is. Moeder heeft de tram niet willen nemen omdat ze aanhoudend huilt. Daar schaamt ze zich voor. Zijn ou ders verdwenen achter het in klimop ver pakte huis Pomona Die twee huizen bestaan allebei nog. Van uit de stad gezien ligt „Pomona" links en „Eben Haëzer" rechts. In de 40e geheel herziene druk van „Kort Amerikaans", verschenen in 1979, heeft Wolkers het laatste huis laten staan en het eerste weg gelaten. Dat is jammer. Het is een schrale troost dat Wolkers nu op Texel in een huis woont dat „Pomona" heet. We keren op onze schreden terug en zien bij het terras hoe de twee wandelaars af scheid nemen. De ik-figuur zet zijn voet tocht in eenzaamheid voort. Op de Nieuwe Beestenmarkt wordt hij aangesproken door een dame, die hem tegen vergoeding haar gunsten aanbiedt, en hem wanneer hij daar niet op ingaat, vriendelijk toe voegt: „Lazer op, dooie lui". Hij vervolgt zijn weg over de Oude Singel, langs de Marekerk, over de Haarlemmerstraat, over de Hooglandse Kerkgracht, waar ik ooit een dansschool bezocht. En ja hoor: ,,lk hoorde haar hakken kletteren op de kinderhoofdjes; er waren, dicht bij de kerk in glanzend zwart leer gehulde jongens die in het vanuit Evert Casteleyn's etablisse ment rood stralende licht, bromfietsen met hoge sturen trachtten te starten". Via de Middelweg gaat het dan door de Hartesteeg over het Gangetje naar de Steenschuur en het Van der Werffpark, waar ooit de kruitramp plaatsvond, die door Bilderdijk zo treffend werd bezongen. ,,lk liep met haar over de Doezastraat", le zen we nu. Die rpgel doet mij denken aan het gedicht „Piet Paaltjens revised" van de Leidse dichter Boudewijn Büch: Leiden heb ik ooit jongens of meiden uit een andere stad bemind? D. aan de Oranjegracht heb ik verblind krakend in het ledikant van alles toegezworen K., maoïste op de Doezastraat beschonken bij het ochtendgloren hartstochtelijk bepraat, er is niemand buiten jou terwijl R. een middag later werd bedacht mijn koninkrijk voor deze pracht om tenslotte met B. in de Bakker Korff- straat te wonen die trouw met ontrouw zou belonen want in een stad als Leiden verhuis je niet de liefde maar het lijden. Inmiddels is de dichter naar de hoofdstad verhuisd. De hoofdpersoon uit „Avondwandeling" geeft op de Jan van Houtkade luidkeels lucht aan zijn liefdesverdriet, want de lite ratuur leeft niet van straatnamen alleen. Aan de overkant, op de Zoeterwoudse Singel, keken een paar mensen verbaasd op en reeds schaamde ik mij voor mijn on beheerst geschreeuw. Dat doet mij denken aan „De donkere ka mer van Damocles" van W. F. Hermans, waarin Henri Osewoudt tijdens de oorlog ontsnapt uit een door de Duitsers overval len huis vol verzetslieden aan de Zoeter woudse Singel. Hij springt in het water en weet de overkant te bereiken. „Hij sloeg de eerste de beste straat in. Het was een nauwe, enigszins gebogen straat, waar door hij het einde ervan niet kon zien" Na de oorlog zal Osewoudt die straat niet meer terug kunnen vinden. Ik ken heel wat Hermans-fans die zich ter plekke ook over dit probleem gebogen hebben, maar op gelost is het nog niet. De avonturen van de avondwandelaar voe ren hem naar het Plantsoen, naar het Le vendaal, over de Korevaarstraat naar de Steenschuur. waar hij wordt ingerekend door twee agenten, die hem afvoeren naar de Zonneveldstraat. Daar wordt een mis verstand opgehelderd; de ik komt met de schrik vrij en drinkt nog een glaasje in de Dief steeg. ,,lk liep snel en langs de kortste weg naar huis. Toen ik langs Pardoeza holde zag ik L. geheel alleen aan een tafeltje zitten in het café. Ik keek naar haar, ze rookte ach teloos een sigaret, ik zou naar binnen kun nen gaan en bij haar gaan zitten. Maar ik deed het niet. ik wandelde verder, duizelig van de pijn die omhoog schroefde en af daalde en ogenblikkelijk de herinnering verdreef aan wat er zoeven met me ge beurd was". Pardoeza bestaat niet meer. maar in de li teratuur is het beeld van dat grote café, dat tot diep in de nacht open was, be waard gebleven. Al die kleine stukjes Lei den vormen samen een portret van de stad, zoals zij ooit is geweest. De Leidse schrijvers hebben al heel wat aan de ver getelheid ontrukt. In het voorjaar van 1985 zal er in de „Het land der letteren"-reeks een boek verschijnen, dat geheel aan de Leidse literatuur is gewijd, met niet alleen oude, maar ook nieuwe verhalen en ge dichten. De tijd snelt voort, de stad veran dert. Het is te hopen dat de auteurs hun conserverende arbeid nog lang zullen voortzetten, zodat ook bij toekomstige le zers dierbare herinneringen worden opge wekt. begint de novelle „Avondwandeling" Maarten 't Hart, verschenen in 1976, us dat er nog warme zomers huis dat de ik-figuur verliet laat lokaliseren op de Jan van Goyenkade. was het wel nummer 31, wa; auteur heeft gewoond voordat hij nai 'armond verhuisde. Maarten 't Hart de schrijvers, in wiens werk de ad Leiden een belangrijke rol speelt. De d snelt voort, de stad verandert, mae literatuur worden stukjes Leiden lijd vastgelegd. Avondwandeling" ontroerde mij. Toen ik it boekje las, woonde ik al bijna tien jaar Amsterdam. Als je iets leest over de id waar je geboren bent, en de helft leven hebt doorgebracht, voel je e ort heimwee. Vooral wanneer je alle die beschreven worden, meteen irkent. Je ziet de ik-figuur uit het verhaal Witte Rozenstraat inslaan, en weet pre- s hoe het er daar uitziet: links het wa- recht voor je uit, tussen de bomen, het kasteel, en rechts het witte huis ofessor Ehrenfest. Vijfentwintig jaar j_ len logeerde ik in de Witte Rozenstraat tante: in 1959 was er ook een w< ner. Tien jaar later bezocht ik it dichter bij de singel, een roodharige end op kamers. De hospita had de ge- lonte 's avonds om twaalf uur op de te kloppen met de mededeling: flijnheer, wilt u het bezoek nü weg en!". roept elke straat zijn eigen associaties De hoofdpersoon van „Avondwande- g" heeft zijn weg inmiddels vervolgd: de Witte Singel was er een luidruchtig kwetter van kauwen in de kastanjebo- kent die bomen niet? Iedere Leide- heeft wel eens over de Witte Singel wandeld dat doet men al meer dan iehonderd jaar. Anderhalve eeuw gi liet de Leidse hoogleraar Jacob Geel is huis op het Rapenburg onlangs een enksteen kreeg) hier zijn „Gesprek op Leidschen buitensingel" plaatsvinden, ik Klikspaan heeft de Witte Singel ver- uwigd, in zijn „Studenten-Typen": les zomeravonds komt de Leydsche rger zonder missen op den Singel, oral op dien tusschen de Witte- en Koe- orten, een jongeman tegen die, geheel tester van zichzelven en verzonken in \stige gedachten, op denzelfden tred, or zich uit ziet. Hij is meestal alleen, mtijds begeleidt hij eenige leden van zijn isgezin. Het is hem duidelijk aan te zien hij met een geheimen tegenzin wan- It, dat hij wandelt niet uit behoefte naar ondkoelte en zoeten bloemengeur. Ik zal u verklaren: hij wandelt voor zijne ge- ndheid, hij ademt Gods vrije lucht in zoo een ander een drankje inzwelgt. Het is Student-Leydenaarl voor wien de na- ir niets anders is dan eene groote apo- iek". nstreeks 1920 moet ook Annie Romein- rschoor meermalen over de Witte Sin- I gewandeld hebben, op weg naar haar iroemde leermeester Huizinga, die op mmer 32 woonde. In „Omzien in ver- indering", haar memoires, schreef ze: de grote bovenachterkamer op de Wit- Singel zat Huizinga achter zijn bureau ggedoken binnen de kleine lichtkring een groen bureaulampje, dat nadruk- iijk suggereerde dat je stoorde". aar laten wij onze hoofdfiguur niet uit hel oog verliezen. Hij is inmiddels de Kaiser- straat ingeslagen. Tientallen mensen zaten buiten op de ge- improviseerde terassen en ze waren zelfs nog in staat om te praten, ondanks de warmte, zodat de avondlucht vol was van hun stemmen. Het is een beeld dat je op zomeravonden nu nog kunt zien. Ik Hep over de brug bij de Academie tus sen de paaltjes door die verhinderden dat auto's van de brug gebruik kunnen ma ken. Die paaltjes zijn intussen weer verdwenen, maar de Academie is gelukkig bewaard gebleven. Wat zou Leiden zijn zonder Aca demie? ,,Een oud kerkje met een nogal zielig to rentje- bleek de universiteit te zijn", schreef Maarten 't Hart in zijn pas ver schenen memoires „Het roer kan nog zes maal om". Het is toevallig wel het mooiste gebouw dat ik ken vijftien jaar geleden, o'p een zomeravond, heb ik er een teke ning van gemaakt. Overal op de wereld zullen oud-studenten zo nu en dan een weemoedige blik werpen op de prent die zij ingelijst aan de muur hebben hangen: de Leidse Academie. Hildebrand meende zich in zijn „Camera Obscura" ook al wat neerbuigend over het hart van 's lands oudste hogeschool te moeten uitlaten. In die tijd bestond de Sterrewacht nog niet en de sterrenkundi gen moesten zich behelpen met wat geïm proviseerd timmerwerk op het dak der Academie: ,,Een oud klooster, met moderne vensters, afgeschoten door eene nieuwmodische barrière, op welks dak zich eene mede niet onaardige verzameling van duivenhokken en peperbossen vertoont, die den hoog- dravenaen naam van toren en observatori um dragen". Nadat er een blik is geworpen op Klok- steeg en Pieterskerk, en er een herinne ring is opgehaald aan het nachtelijk schaatsen voor de universiteitsbibliotheek inmiddels, na vier eeuwen, verhuisd naar de Witte Singel heet het in „Avondwandeling": Ik wandelde snel over het Rapenburg. Het Rapenburg wordt in de literatuur al eeuwenlang bezongen, en inderdaad:'waar vind je zoveel mooie huizen bijeen als hier? Reeds in het begin van de zeventien de eeuw heeft de Leidse godgeleerde Po- lyander a Kerchoven bewezen dat het Ra penburg de schoonste straat ter wereld is. „Pomona" en „Eben-Haëzer", twee huizen aan de Rijnsburgerweg die genoemd worden in het boek „Kort Amerikaans" van Jan Wolkers, bestaan allebei nog. In de 40e geheel herziene druk van „Kort Amerikaans", verschenen in 1979, heeft Wolkers het laatste huis laten staan en het eerste weggelaten. Het is een schrale troost dat Wolkers nu op Texel in een huis woont dat „Pomona" heet. Boven: Iedere Leidenaar heeft wel eens over de Witte Singel gewandeld dat doet men al meer dan driehonderd jaar. Omstreeks 1920 moet ook Annie Romein- Verschoor meermalen over de Witte Sin gel gewandeld hebben, op weg naar haar beroemde leermeester Huizinga, die op nummer 32 woonde. Rechts: Eens heeft dit oude water zich bij na gesloten boven het hoofd van Karei van het Reve... •S Osf is-Pub istenmarkt 071-14415 later op de avond durfden de men- hun huizen te verlaten. Het kwik in tuin was overdag in de schaduw tot graden gestegen, de hoogste ik hier woonde. Voordat ook ik huis verliet voor een avondwandeling nu koelere buiten- dan binnenlucht, ik nog eenmaal op de thermometer: was nog altijd dertig graden. Toen ik buitendeur achter mij dichtsloeg be- ik tot mijn verbazing dat ik, vanuit komend resoluut rechtsaf sloeg, toch op weg naar het laboratorium diende ik linksaf te gaan. Waarom rechtsaf? Pas bij de eerste straat- daagde het besef van het waarom en tweede hoek werd mijn stap aarze- meende ik, toen ik de hoek Witte Rozenstraat in, dat ik w zitten, maar het was een ander met zwart haar. jziek

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1984 | | pagina 51