GAIT
TDr^QTITT
r Uui. ril i
droomt van
witte wie ven
en bolussen
Schuifelen
door
Het Loo
JÊkm JÊL> An wJB^m
De baas is in bespreking, jokt
de juffrouw in het piepkleine
winkeltje met een stalen
gezicht. „Ja, maar ik heb een
afspraak". „O, dan zal ik even
informeren". Weg is ze uit de
ruimte, waar de tijd stil schijnt
te hebben gestaan. Weg bij de
witte-wievenkoeken en de
bolussen, waardoor Zwiep,
een gehucht aan de voet van
de Lochemse berg, zelfs bij de
toeristen uit de Randstad zo
bekend is geworden.
Ik moet even naar de woning
van Gait Postel, de vader van
de witte wieven en uitdenker
van speeltoestanden, waar
hele volksstammen zich
ZWIEP „De rriensen willen ge
fopt worden. Wat dacht u waarom
De Bedriegertjes bij Arnhem nog
altijd zoveel volk trekken? Ik lach
me altijd ongans als ik zie hoe de
mensen schrikken, als ze aan de
touwtjes trekken, die hier links en
rechts zijn neergehangen. Neem nu
dat kastje bij de bakkerij. Trekken,
staat erop. En de mensen maar
trekken, of het nu kinderen zijn of
volwassenen. De nieuwsgierigheid
is bij iedereen even groot. Natuur
lijk heb je volwassenen die de kin
deren laten trekken, omdat ze aan
voelen dat ze bedonderd worden,
maar meestal kunnen ze hun
nieuwsgierigheid niet bedwingen.
Moet je ze zien schrikken als dat
kastje openvliegt en er een wit wief
uitkomt. Ha, ha, ha, ja, da's nog
eens lachen. Voor de rest hou ik ze
niet voor de gek hoor. De rest is
echt. Nee, anders zou het hier in de
weekeinden niet zwart zien van de
mensen. Lang niet iedereen komt
koffie drinken en koek eten hoor.
Och, ik kan me daar niet druk over
maken. Vandaag gebruiken ze
niets, maar volgende week komen
ze met familie en kennissen en is
er wel nering. Trouwens, als ik dat
echt gewild had zou ik er wel een
commerciële tent van hebben kun
nen maken. Ik zou de witte wieven
echt uitgebuit kunnen hebben,
maar da's toch nergens voor nodig?
We willen er plezier aan blijven
beleven".
Gait Postel lacht breeduit van de
pret. Hij geniet ervan als de men
sen verrukt uitroepen dat ze zoiets
nog nooit gezien hebben. Overal
heeft hij zijn witte wieven neerge
zet. Z'n nieuwste creatie zit op een
metershoge boomstam vlak aan de
weg. „Da's nodig, omdat er 's zon
dags zoveel blik staat dat de witte
wieven aan het oog worden ont
trokken. Dit wief torent overal bo
venuit".
Gait heeft zijn eigen mening over
zijn gasten, onder wie talrijke toe
risten uit het Westen, die in en
rond Lochem een vakantie-onder
komen hebben gevonden. Hij zegt
alleen maar nieuwsgierigheid te
bevredigen. „Het kastje bij de bak
kerij is erg in trek. Ha, ha. letterlijk
en figuurlijk, want niemand kan er
met zijn vingers afblijven. Allemaal
trappen ze er in. Weer zo'n sufferd,
denk ik dan bij mezelf. De reacties
zijn verschillend. Westerlingen la
chen er om. De mensen uit de
buurt kijken verschrikt om of nie
mand het gezien heeft. Die scha
men zich een beetje dat ze er in ge
trapt zijn".
Zo heeft Gait ook een zitbank ge
bouwd, die er niet is om op te gaan
zitten. Toch doen veel mensen het.
„Die bank is gereserveerd. Dat
staat er duidelijk op. Degenen die
er toch op gaan zitten kunnen re
kenen op een straal water. Voor
het huis staat een wit wief, dat kan
bewegen als je aan een touw trekt.
Als er een bus met mensen langs
komt, trek ik er even aan. zodat
het wief de mensen in de bus toe-
wuift. Daar heb ik nou plezier in".
Heksen
„We zitten al drie generaties lang
De restauratie van Het Loo
heeft 84 miljoen gulden
gekost. Reden genoeg voor
talloze vaderlanders om eens
te gaan zien, hoe hun
belastinggeld is besteed. Maar
dat verklaart natuurlijk niet
alleen het overweldigende
bezoek: 100.000 mensen in één
maand. In drommen staan ze
te wachten. Voetje voor voetje
schuifelt de meute langs de
resten van Oranjes glorierijke
verleden. Waarom ze komen?
Om aan de weet te komen wat
zo'n prinsenleven in het
Hollandse Versailles eigenlijk
voorstelde.
jp
Bakker Gait ziet spoken in hePa"4^
Vandaar dat hij geregeld van
wandelingen terugkomt met b
stronken, die met enige verj
ding tot leven komen. Hij pi
reert ze en stelt ze ten toon ir
openlucht-panopticum. Zoon
doet dat ook, maar hij verkooj
Gait: „Daar begin ik niet aai
geef ze weg of ik hou ze. Ik i
ook veel miniatuur witte witfoto
compleet met wit laken, harer
klompen. Die geef ik ook
weg. Aan een sympathieke poL^f-p
man bijvoorbeeld of bij een vt) 1 1
vingsfeest. De hoofden boetseeji,.
met gewone boetseerklei. Zei
echt lief hoor. Zo'n wit wief l)rt6 1
helemaal niet af te schrikken,
zijn geen heksen of spoken. ZeZOI*^
vredelievend. Alleen willen zejocpV
het stil is in het bos. We maker50*-1
mensen wel bang voordat zq*sf;G
witte wieven zien, maar later 1|
ze de witte wieven vangenppVJ
aderen mogen ze dan ontmaL+fp
ren. Dan zakt de angst snel. Li1
nog had ik een gezelschap vaipdis
rechterlijke macht uit ZutpF
Een van hen zei: „Meneer Postl
bent de eerste die alle rechtende we
gelijk het'bos heeft ingestuurd')! zijr
zeiden allemaal dat ze dit niet jiswaa
wacht hadden. Het is ontzetitbal zi
dankbaar werk". ken v
„Tegenwoordig komen ze ook
de bus, al die kijkers en nieuws
rigen. Vooral in het voorjaar, )demi!
barst het hier van de ouderen. s vc
da's toch mooi, even een dagje Z11
terhoek en Veluwe. Ik verteP3™
dan het verhaal van de witte
ven. Nee, naar de kuil gaan we
niet. Maar ze worden allemaal Ij-
zo nieuwsgierig, dat ze het tfef on
vertellen". "de e
at me'
l Een
Sneeuwbaleffect
een
Gait mag dan niet tot de uitbulgar,
worden gerekend, handig ishaar
wel. „We verplichten ze tot niys g
zegt hij met grote nadruk. „Manhuis
nemen natuurlijk bolussen i^en f;
voor de kinderen en de kleinkirek ac
ren. Een sneeuwbaleffect heeft ^tati»
Ja, zo zou je het kunnen noemt, jja;
Vrijblijvendheid is troef bij (js va,
Postel. „Ach ja, je kunt natuurden;
wel op elke twee meter een pa^ (j}
tent neerzetten en er een hele lten s
mis van maken, ze geld jaten b* ma;
len voor het parkeren van de at hoe
maar dat doe ik niet. Er zijn »ussii
mensen die hier gaan zitten enL m
tas rustig uitpakken. Wat daar ajyr zej
maal uitkomt: koek, koffie, enjs gt
voort. Nu kan ik er natuurlijk |je g
naar toe lopen en zeggen dat hij
maar ergens in de berm moe
gaan zitten, maar dat doe ik rw, ;e
Ik denk maar zo, het versuf
komt met de jaren. Wie weet y
stellen ze de volgende keer wel
kopje koffie met een bolus". Lt w
TON HISSIUar
□del;
ik het zeggen, veel imposanter"^?11
We gaan stapvoets langs een Prste
spannen lijntje. Elke ruimte stP
op bordjes summier beschrevl n>€
Jammer genoeg sluit de museiPJe
brochure (voor vijf gulden bij ihet
ingang te koop) daar niet soepenten
aan. Bij een volgend, naar de m<ker
van toen, steriel ingericht vertrln'e'
zegt een jonge vrouw: „Zullen'Pat
hier wel eens gezellig in een söeJ8"
hebben gezeten?" ie^
Voetje voor voetje trekken We J1
de leef- en werkruimten van divl hu
se Oranje-telgen voorbij. „Afblijvar
van die wandschildering", bevel iet
de zoveelste suppoost ergens ondt1 bt
weg. Het „alsjeblieft" is hij keni
lijk moe geworden. „Mag dat ook
niet?", bromt iemand. We nadert
het midden van de vorige eeuwLjg
betreden de kamer van Anna Pi
lowna, de vrouw van koning W
lem II. Alle zittingen en rugleunP3C'
gen van de palissandermeubePuri
vraagt een grijze dame zich bezoien
af. „Ik zou tenminste niet met Jnt;
hebben willen ruilen", zegt
vriendin meewarig.
Bij de jeugdkamer van Wilhelm!
dreigt een opstopping. In hi?or
werkvertrekken breekt verte
ring baan. „Ach, kijk eens, haaa
staat ze nog met lang haar. Wat t °rlj
knap vrouwtje, hè?", zegt d°'
vrouw, die reeds de zegeninf ad
van de aow moet genieten. En
legt desgevraagd uit: „Ja, weet
dit heb je zelf gekend en mee||e'
Al dat oude gedoe van h ,n'
maakt. Al dat oude gedoe van
vroeger niet. Dat zegt me niets"
Ze is er overigens niet over te sp
ken dat ze de particuliere vertrfaal
ken van Wilhelmina niet te zid
krijgt. „Dat wilde Juliana niet h< d
ben, hebben ze me verteld. Ni
dat vind ik niet eerlijk. Tenslo
hebben we genoeg belastinggi
betaald om dat ook te mogen zieiP0
HOMME KR<Te'
ongans om lachen. „Naast de
oude zuivelfabriek", voegt de
juffrouw er na haar
terugkomst nog aan toe.
Als ik aan de bel trek werp ik
door het raam een blik naar
binnen. Daar ligt Gait, languit
in een armstoel. Hij slaapt en
droomt waarschijnlijk van zijn
witte wieven. Als er al sprake
mocht zijn van een
bespreking, dan is het met de
geesten, die bij nacht en ontij
de toeristen op de Lochemse
berg de stuipen op het lijf
jagen.
Gait wordt wakker van de
bel, wrijft de ogen uit en
etaleert een grote mate van
vriendelijkheid. Want zo is
Gait Postel. De
vriendelijkheid zelve. Als de
grootvader, die alles kan
hebben van zijn
kleinkinderen, loopt hij in de
weekeinden rond in zijn
lusthof vol verrassingen.
Er wil wel eens zo'n dreumes
een wit wief een poot
uittrekken of een hoepel in de
vijver met de hangbrug laten
vallen, maar Gait Postel
wordt er niet koud of warm
van. Hij geniet ervan om
tussen het volk te lopen en
uitspraken uit te lokken over
zijn „geestenwerk".
op deze bakkerij. Na de oorlog is
het eigenlijk allemaal begonnen
met die witte wieven. De boerin
nen hier in de buurt bakten toen
zelf veel koffiekoeken. Ik ben er
op een gegeven moment ook mee
begonnen, maar omdat de waren
wet voorschreef dat er een etiket
op moest, moesten we een naam
bedenken. Ik heb er toen witte-
wievenkoek van gemaakt. De le
gende van de witte wieven is na
melijk al heel oud. Hier op de Lo
chemse berg zit een diepe kuil. Die
is ooit ontstaan toen men er leem
heeft afgegraven. En die kuil kreeg
al spoedig de naam witte-wieven-
kuil en daar werd een legende om
heen gebreid. Er zouden vrouwelij
ke heksen in wonen
De gasten, die bakker Gait Postel
in het donker meeneemt naar de
Lochemse berg zijn op het eerste
gezicht voor de duvel niet bang.
„Maar praatjes vullen geen gaatjes.
Ik heb er al heel wat mee de berg
op genomen, die bij het begin hon
derduit praatten, maar die het bij
het zien van de witte wieven toch
nog in de broek deden. Ik krijg ze
wel, die praatjesmakers, want als
alles achter de rug is, vraag ik al
tijd wie er nu echt niet bang is ge
weest. Er zijn er dan altijd een stuk
of tien die de hand opsteken. Wel,
zeg ik dan, die mensen mogen nu
alleen teruglopen naar de bakkerij.
Dan moet je ze zien kijken. Het
komt maar zelden voor dat ze die
uitdading ook aannemen. Ze heb
ben altijd wel een smoesje om toch
bij de groep te kunnen blijven".
„Je zou me inderdaad wel de vader
van de witte wieven kuhnen noe
men. Ik heb die fratsen bedacht.
We waren thuis met z'n zessen. Ik
was de oudste en moest dus bakker
worden, net als mijn vader. Spijt
heb ik er eigenlijk nooit van gehad,
maar af en toe denk ik wel eens, ik
zou ook wel graag wat anders heb
ben gedaan. Maar wel iets waar ik
mijn handen bij moet gebruiken. Ik
zou bijvoorbeeld best smid hebben
willen worden. Als kind had ik
dauwworm, exceem, ik was wat
astmatisch. Eigenlijk helemaal niet
zo'n goede basis om bakker te wor
den. Ik had eigenlijk beter een
„nat" beroep kunnen kiezen dan
dat gesleur met zakken bloem. Ik
ben blij dat mijn zoon de zaak nu
heeft overgenomen. Gé heet-ie. De
zelfde voorletter dus. Voor mij had
hij ook Gerrit net zoals ik mogen
heten, maar m'n vrouw vond Gé zo
leuk. Och, ik vond het wel best. Ik
denk niet dat ie er onder gebukt
gaat".
Koffie met koek
„Vroeger hadden we alleen de bak
kerij, maar na de oorlog zijn we
met een winkeltje begonnen. De
achterkamer werd er later bijge
trokken en daar zijn we toen koffie
gaan zetten. Allemaal heel klein
schalig, zoals in feite de hele Ach-
terhoekse mentaliteit is. Zo van:
kom d'r in, dan krie'j koffie met
koek".
„Op een gegeven moment moet ik
tegen mijn dochter Ina en d'r
"vriendinnen, die af en toe hielpen
in de bakkerij, hebben gezegd: heb
ben jullie die witte wievenkuil wel
eens gezien? We zijn er toen op een
avond tegen schemer naartoe gelo
pen en Ina heeft een laken over d'r
hoofd gedaan. De vriendinnen von
den dat zo leuk dat ik in de krant
heb laten zetten, dat ik witte wie
ven had ontdekt. Ik heb erbij gezet,
dat ik de week erop een tocht naar
dit fenomeen zou organiseren. Om
negen uur moest iedereen die mee
wilde bij de Zwiepse molen zijn.
Nou, ik schrok wel toen daar hon
derdvijftig mensen stonden te
wachten. Met wat buurjongens
hebben we toen een mooie voor
stelling gegeven. Later is die witte-
wieventocht in het VVV-program-
ma terecht gekomen. Het is eigen
lijk een beetje uit de hand gelo
pen". Gait Postel schatert hard.
„Tweemaal in de week maken we
nu zo'n tocht. We zouden er wel
twee op een avond kunnen doen,
zoveel belangstelling is er tegen
woordig voor griezelen. Maar ik ga
altijd zelf mee en je moet het ook
niet overdrijven. Het moet leuk
blijven".
Gait Postel heeft in al die jaren al
heel wat witte wieven versleten.
Bijna ieder jongmens in Zwiep en
Barchem is al een keer, voorzien,
van een laken, naar de kuil geto
gen teneinde argeloze toeristen de
stuipen op het lijf te jagen.
„Alles gaat volgens een draaiboek.
Vroeger waren we twee tot drie
uur onderweg, maar dat was wat
aan de lange kant. Tegenwoordig
lopen we maar anderhalve kilome
ter. Maar ook ondanks dat draai
boek loopt het natuurlijk wel eens
uit de hand. We zijn wel eens ver
dwaald in het stikkedonker. Ja,
een lamp hebben we niet bij ons,
want dat licht verstoort de witte
„Het is ook wel eens voorgekomen
dat de witte wieven ons niet kon
den vinden of dat er een andere
groep in de kuil zat. Ach ja, als je
ergens succes mee hebt komen er
ook anderen op af. Er zijn hier nog
al wat campings en die camping-
gasten moeten natuurlijk ook het
fenomeen witte wieven zien. Maar
alleen die van ons zijn echt".
Het eerste witte wief, dat bakker
Gait Postel voor zijn bakkerij aan
de weg heeft neergezet, is in de
loop der jaren door een compleet
leger witte wieven gevolgd. Postel
heeft dan wel zijn bakkerijtje en
het winkeltje intact gelaten, maar
HET LOO „De stambomen van
Oranje vliegen weg", vertelt de
praatgrage mevrouw van het sou-
venierwinkeltje. „De koninklijke
stropdassen gaan ook hard, maar de
series romantische ansichten uit de
tienertijd van Wilhelmina spannen
in de verkoop de kroon". De meute
paleisgangers staat nog buiten en
hoopt zich op voor de twee traag
werkende kassa's. „Meneer, de
mensen zijn zo verschrikkelijk
nieuwsgierig. Ik kan me best be
grijpen waarom het storm loopt.
Hier hebben ze toch jaren op ge
wacht. Eindelijk kunnen ze nu
eens zien, hoe de Oranjes vroeger
hebben geleefd. Hoe ze echt heb
ben gewoond. Wat de mensen vroe
ger op school uit de boekjes leer
den, kunnen ze nu met eigen ogen
aanschouwen. Dat is toch veel
mooier".
Haar collega-winkelierster heeft
een aanvullende verklaring voor
de massale toeloop naar Het Loo.
„Ze hopen allemaal een glimp van
Oranje op te vangen. Want ieder
een weet natuurlijk, dat Margriet
en de prinsjes hierachter wonen.
Dus je weet maar nooit".
Het is elf uur en de zon schijnt
voor deze gelegenheid uitbundig.
Uit de massa bij de kassa stijgt enig
gemurmel op. Een heethoofdige
man met jengelend kroost: „Wat
een achterlijke toestand zeg. Je
moet hier wel veel van Oranje hou
den. Ik sta hier al een half uur in
de rij".
Terwijl de meute het paleis binnen-
schuifelt, maken wij tegen betaling
van één gulden vijftig extra een
rondleiding buiten mee. Onze gids,
mevrouw Nettie Donders („Ik ben
een van de vrienden van dit mu
seum. Wij zijn verenigd in de stich
ting 't Konings Loo") verhaalt met
stralende ogen over de versteende
glorie van Oranje. Met gepaste
plechtigheid deelt ze haar twintig
tal omstanders mee: „Het is van
daag precies driehonderd jaar gele-
ln drommen staan de paleisgangers op een kaartje te wachten.
den, dat koning-stadhouder Willem
de derde het oude Loo kocht".
Jachtslot
Bij dat kasteeltje liet Willem een
jachtslot bouwen, door een histo
risch slordige geest ooit bestempeld
als het Versailles van het Noorden.
Het nieuwe bakstenen Loo, met
zijn streng doorgevoerde symme-
t j ie, was toen en is thans weer een
architectonisch en vorstelijk pronk
stuk, maar te klein en te Hollands
om die betiteling te verdienen. Mo
gelijk dat Willem zijn aartsvijand
Lodewijk XIV met deze lulsthof
naar de kroon heeft willen steken,
maar ontbraken hem daarvoor de
middelen. Toch had hij zijn kleine
triomf op de Zonnekoning. Want
de koningsbron in de (ook weer ty
pisch Hollandse) baroktuin van Het
Loo, spuit veertien meter de lucht
in en dat is net iets hoger dan de
fontein in Versailles.
Als Willem niets te regeren had,
mocht hij graag jagen. „Hij was er
dol op", weet onze gids. Ze wijst op
het platte dak met balustrade, van
waar de terugkerende jachtstoet
reeds van verre werd gesignaleerd,
zodat het bedienend personeel de
etenspotten alvast op het vuur kon
Na een blik in de privétuintjes van
Willem en zijn vrouw Mary Stuart,
waarbij de vruchtdragende sinaas
appelboompjes enige Oranje-klan
ten in extafe brengen, laat me
vrouw Donders ons over aan de ge
neugten van het pas geopende res
taurant. We zitten onder kristallen
kroonluchters, aan drie wanden
omgeven door eeuwenoude jachtta
ferelen. Het blijkt de inventaris
van de vroegere Balzaal te zijn.
Waar ooit de hoepelrok ruiste, stie
felt nu Jan Patat uit Heerhugo-
waard met twee koffie en appelge
bak richting „moeders".
Tas afgeven
We zoeken de meute op in het pa
leis. „Tas afgeven", bitst een stren
ge suppoost. „Nee", wil hij kwijt,
„er is nog. niks gestolen, maar voor
komen is beter". Wel is er, ander
halve maand na de opening, al het
een en ander beschadigd. „Veel
mensen kunnen nergens afblijven",
stelt hij met grote bitterheid vast.
„Ze pulken het leren behang van
de muren. Onvervangbaar, me
neer".
Nog voor we de slaapkamer van
Mary Stuart bereiken, staan we al
vast in een file. Een uitgezochte ge
legenheid voor commentaar. Een
mevrouw van middelbare leeftijd
staart met afgrijzen naar de antieke
meubels in een staatsievertrek en
zegt uit de grond van haar hart:
„Allemaal oude rotzooi. Dat zou ik
in mijn huis niet willen hebben".
Haar vriendin beaamt het en stelt
vast" „Tot nu toe vind ik Versailles
en Wenen veel mooier. Ja, hoe zal
ZATERDAG 11 AUGUSTU:
Boomstronken
Foto: Gait Postel met een»,
zijn scheppingen: alweer^
wit wiel
achter op het erf is een zaaltji
bouwd, waarin zijn zoon z'n f
cakwaliteiten ten toon spreidti
tel kan de witte-wievento<j
vanuit dit zaaltje, waar koffieT
krentenwegge wordt geservi
laten vertrekken.