Waar zit winde? Geboren in Nieuw-Zeeland, studeren en werken in Nederland AMSTERDAM Heel wat Nederlanders zijn kort na het einde van de Tweede Wereld oorlog aan boord van de Zui derkruis naar Nieuw-Zeeland gekoerst om daar een nieuw leven te beginnen. Af en toe komen ze nog wel eens terug om gehoor te geven aan hun heimwee, hoewel ze het over het algemeen goed hebben ge troffen temidden van onze te genvoeters. Meestal nemen ze op die „tour du sentiment" hun kinderen mee, die dan wel een Nederlandse naam hebben, maar in Nieuw-Zeeland zijn geboren en opgegroeid. Naar mate die kinderen ouder zijn, blijkt bij zo'n bezoek soms ineens dat ze zich eigenlijk geen Nieuwzeelander voelen. Hoe sterk dat gevoel kan zijn, mag blijken uit de beslissing van Karin (29), Erik (20) en Koos (23) de Keijzer; kinderen van een Rotterdamse vader en een Delftse moeder. Alle drie kwamen ze, kort na elkaar, naar Nederland om te studeren of te werken. „Dat zoeken naar je wortels, ja, daar heeft het zeker mee te maken". De meeste weekeinden zoeken ze elkaar op, doorgaan? in de flat van Karin in de Amsterdamse Bijlmer, hemelsbreed ongeveer twintigdui zend kilometer verwijderd van ou ders, vrienden en kennissen. („Vooral op verjaardagen en feest dagen voel je extra sterk, dat je zo'n eind weg zit".) Ook voor deze zaterdag hebben ze, deels op ver zoek, afgesproken elkaar te ont moeten en te praten over die op merkelijke stap en de gevolgen er van. Koos, derdejaars student bouwkunde aan de TH in Eindho ven, moet op het laatste moment helaas afzeggen. Hij heeft een inge last tentamen. Erik, eerstejaars stu dent aan de Hogere Zeevaartschool in Vlissingen, is er wel, evenals zijn zus Karin, die de studie al een tijdje achter de rug heeft en al weer zo'n jaar of vier in een evangelische boekhandel in Amsterdam werkt. Misschien komt het omdat de lift stuk is, maar zes hoog lijkt ineens heel hoog in de zo omstreden Bijl mer. „Nou hè", zegt Erik, die de deur open doet, „ik moest er in het begin ook heel erg aan wennen. Ik vond het soms wel benauwend, miste de vrijheid en de bergen. Bij ons hoef je maar een uurtje te rij den om te kunnen skiën, hier moet je er vakantie voor opnemen. In Nieuw-Zeeland woont bijna ieder een, wij ook, ruim; in een groot huis met veel grond eromheen. Maar ja, daar leven ook maar drie en een half miljoen mensen en hier veertien miljoen, terwijl Nederland ook nog veel kleiner is. En de paar flats die je in Nieuw-Zeeland hebt, in een grote stad als Oakland, die zijn daar ook nog ontstellend duuB, veel duurder dan een groot huis". Hij woont zelf in een internaat in Vlissingen. Niet de eerste plaats, zou je zo zeggen, die bij je opkomt om te gaan studeren als je aan de andere kant van de wereld woont. „In Nieuw-Zeeland is geen zee vaartschool, dus ik had in elk geval naar Australië moeten gaan", ver telt Erik. „Mijn vader heeft echter een reisbureau en had daardoor kennis gemaakt met de directeur van de school in Vlissingen. Die zei: waarom komt je zoon niet hier studeren? Het leek me ook wel iets, maar een belangrijke reden om het te doen, was toch wel dat mijn ou ders uit Nederland kwamen. Mis schien bepaalde dat zelfs wel alles. Als het Fransen waren geweest, had ik nu misschien wel in Frank rijk gestudeerd. Wat ik echter ook erg belangrijk vond, was dat Ne derland op het gebied van scheep vaart natuurlijk zeer hoog staat aangeschreven. Wie zijn opleiding waarvan je kunt zeggen dat er echt goed winde zit, de Overijsselsche Vecht en het IJsselmeer. Ook in de Gelderse IJssel, de Maas en de Biesbosch zit aardig winde. De laat ste jaren worden ze een doodenkele keer wel in poldervaarten gevan gen; misschien zijn dat exemplaren die ontsnapt zijn uit vijvers, waar ze door sportvisclubs worden uitge zet. Want dat gebeurt de laatste ja ren wel, zij het voor zover ik weet niet op grote schaal. Typisch is dat overigens: een vis waarvan ruim veertig jaar geleden de vermaarde visspecialist dr. H. C. Redeke nog kon schrijven: „Bij ons komt de winde nagenoeg uitslui tend in stroomend water voor en is zeer talrijk in den Rijn en zijn ver takkingen, minder op de Maas", kun je nu al in veel meer wateren tegenkomen. Dat geldt overigens niet alleen voor de winde; er zijn meer vissen die nu talrijker zijn dan in Redekers tijd (snoekbaars met name is een duidelijk voor beeld) maar helaas ook heel wat vissen zijn verdwenen of zeer schaars geworden. In het voorjaar van '83 is de OVB begonnen met een onderzoek naar de kweekmogelijkheden van de winde. Kunstmatige bevruchting lukte in het broedhuis van de vis- kwekerij te Lelystad voorspoedig; 90 dagen na de dag van de kuitwin ning hadden de visjes die daar rondzwommen al het gewicht van één gram. In juni '83 werd dat grut in een vijver gezet, in dat najaar bleek 60 procent ervan nog in le ven en was het gewicht al 25 gram. Nu kweekt men met dat bestand verder. Ook bij de Bergumermeercentrale in Friesland is de OVB bezig met kweken van winde, op een wat an dere manier, namelijk in kooien. Daar groeiden de winden wat beter (ze waren er al 43 gram) en er was veel minder sterfte. In elk geval: de resultaten recht vaardigen een voortzetten van de kweek met als doel: straks winden uitzetten in hengelwateren. Nou, voor mij mag dat. Winde is niet al leen een vis die zoals gezegd zeer uit de kluiten kan wassen, maar het is ook een magnifieke sportvis. Bovendien een scholenvis, behalve als ze oud worden. De echte ouwe- tjes, de knapen van 70 en meer centimeter, die leven in hun uppie, solitair zoals de biologen zeggen. De winde is schuw. Ik vind: schu wer dan blank- of rietvoorn. Wie op de winde gaat moet nóg minder herrie langs de waterkant maken dan anders, hetgeen betekent: echt muisstil zijn. De vis moet vaak niet ver uit de kant worden gezocht. In kleine inhammen van de rivier, soms maar op een meter water, en graag daar waar obstakels liggens als stenen en struiken, daar kan men de winde vinden. Heel geliefd zijn ook steile oevers, afkalvingen, en als daar dan aardig wat stroom in zo'n bocht staat, vergroot dat de kans bepaald. Aas? Dat is niet zo gemakkelijk te zeg gen. Winde is nogal een alleseter, en ook lijkt het erop alsof de vis zich in zijn dieet gemakkelijk aan past aan wat de streek of het sei zoen te bieden heeft. Ik heb me la ten vertellen, met name door West- duitse hengelaars, dat de winde in de kersentijd graag een sappige kers pakt, en later in het fruitsei- zoen niet vies is van een zwarte bes of een pruim of een stukje peer. Ik heb ze zelf zien vangen met naakt- slakken, een persoon had daar in Ketelhaven aan het IJsselmeer veel succes mee. Maar het univer sele witvisaas, maden, is zeker goed. En de spullen die een brasem gaarne tot zich neemt als grote pluim witbrood, fikse broodvlok, stukje kaas (mag gerust sterk geu ren) zijn ook voor de winde aan te raden. Een vaste hengel is uiteraard ook voor de jacht op de winde een goed wapen, maar dan moet u wel een stevig snoer nemen; een gehaakte winde is heel wat mans en volgens mij kunt u het met 14-00 of zelfs 16-00 wel vergeten als een knoe- perd van 50 of meer centimeters zich heeft verwaardigd uw aasje tot zich te nemen. Als u 18-00 (nieuwe lijn, denk erom) opzet en een haak 14, bent u gesteld. Maar naar mijn mening biedt de werphengel, met schuifpen, of de snel populair wordende match- hengel meer kansen. Ik prefereer een soepele, ongeveer 2,80 meter lange werphengel, daar 14-00 op, de molenslip zeer goed afgesteld, en een Engelse pen. Maar ik heb zeer goede resultaten zien boeken door lieden die aan die werphengel een loodje bevestigen dat kan schuiven (een Arlesy bomb bijvoor beeld) en daaraan een onderlijntje van 40 centimeter. Ze visten dus op de grond, het was bij Dalfsen aan de Overijsselsche Vecht en ze maakten me stikjaloers, zo lekker gingen ze te keer. Beste tijd van de dag, zeggen de kenners, is de avondschemering, met name in de zomer. In de uren van de zomermiddag kan men het gewoonlijk wel vergeten. A. C. W. van der VET Bij de organisatie tot Verbete ring van de Binnenvisserij (OVB) zijn ze bezig met een onderzoek naar de mogelijk heden om winde te kweken. Grondgedachte: de winde is een voortreffelijke vis voor de sportvisserij, maar zou dat in nog veel grotere mate kunnen zijn als er meer winde rond zwom in meer wateren. Wie wel eens het zeer bijzondere genoegen heeft gehad om een stoei partijtje met een flinke winde tot een goed einde te brengen, zal het vlot met de OVB eens zijn. Maar het aantal hengelaars dat ervaring heeft met het vangen van winde is niet zo gek groot, denk ik, en dat niet omdat de vis zo bijzonder moeilijk te vangen zou zijn, maar omdat zij lang niet overal voor- Winde is een voornsoort en ziet er zo op het eerste gezicht ook uit als een blankvoorn. Maar bij nadere beschouwing zijn er heel wat ver schillen. De winde is zilverig wit, naar de rug donkerder, tot groen- achtig-grijs. De rugvin is grijs, net als een staartvin, maar die heeft een rood-aangelopen basis. De ogen zijn geel. Winde wordt veel groter dan blankvoorn. Er komen exemplaren voor van 80 centimeter, dat is dus zo groot als een zeer fikse brasem. Maar de meeste winden die een hengelaar kan vangen meten zo tussen de 30 en 40 centimeter; evengoed knappe visjes want dan zijn ze zes tot negen jaar oud. Waar zit winde? Er zijn twee wateren in ons land Doorzettingsvermogen Karin: „Je ziet het ook bij de Ne derlanders in Nieuw-Zeeland. Ze trekken erg naar elkaar, omdat ze voelen dat ze geen Nieuwzeelan- ders zijn; ze blijven Nederlanders. Ze zijn wel geaccepteerd, maar ze kunnen in Nieuwzeelandse bedrij ven maar tot een bepaalde hoogte carrière maken. Daarom zie je dat bijna alle Nederlanders daar een ei gen bedrijf zijn begonnen. Als ze geen doorzettingsvermogen hadden gehad, waren ze weggekwijnd. Mis schien heb ik me daardoor ook nooit echt een Nieuwzeelandse ge voeld". Erik: „Tegen mij zeiden ze bijna altijd: jij bent meer een. Euro peaan. Maar het gekke is, dat ik me hier ook niet echt een Nederlander voel en ook niet als zodanig word beschouwd. Je zit eigenlijk net tus sen twee culturen in". Toch zeggen ze alle drie Karin en Erik praten ook maar even na mens Koos dat ze de stap be wust hebben genomen en er ook geen spijt van hebben gehad. De twee broers zijn zelfs al zoveel Ne derlander, dat ze zijn opgeroepen voor militaire dienst. Ze hebben uitstel gekregen vanwege hun stu die, maar na afloop daarvan moe ten ze eraan geloven. Erik kan de dienstplicht eventueel ontlopen als hij na zijn studie drie jaar op een Nederlands schip kan varen; als .hetgeen betekent: muisstil zijn DRIE KINDEREN VAN EEN NEDERLANDS GEZIN WAAGDEN DE STAP in Nederland heeft gehaald, kan daarmee over de hele wereld te recht. Trouwens, het leek me ook wel een leuk avontuur". Nederlands opgevoed Erik had het voordeel, dat zijn zus Karin en zijn broer Koos al een paar jaar in Nederland woonden. Want als hij helemaal alleen hier had moeten wonen, had hij er toch nog wel langer over nagedacht. Karin echter was nogal enthousiast, hoewel de noodzaak voor haar om naar Nederland te komen niet zo groot was geweest. Ze had haar op leiding in Nieuw-Zeeland gehad en daar ook zes jaar in een boekhan del gewerkt. Waarom dan toch die stap? Zegt ze: „We woonden wel in Nieuw-Zeeland, maar we zijn Ne derlands opgevoed. Thuis spraken we Nederlands en leerden we Ne derlandse gewoonten. Bovendien trekken de Nederlanders daar erg veel naar elkaar toe, dus je zit veel in de Nederlandse sfeer. Ik heb waarschijnlijk daardoor altijd een trek gevoeld naar Nederland, maar ook omdat Europa me wel aantrekt door de cultuur en dergelijke". „In Nieuw-Zeeland heb je het ge voel dat je buiten de wereld staat, terwijl je in Nederland het gevoel hebt dat het hier allemaal gebeurt, dat je het middelpunt van de we reld bent. Je merkt hier ook pas, dat Nieuw-Zeeland een geïsoleerd land is. In Nederland ben ik me be wust geworden van zaken als kern bewapening, van de verhoudingen tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. Ik heb een tijd in de binnenstad gewoond en daar kwam ik in aanraking met krakers; daar had ik nog nooit van gehoord. Je kijk op een heleboel dingen wordt groter". (Erik zit al die tijd hevig te knikken). „Ik merkte dat eigenlijk voor het eerst pas echt toen ik op m'n twin tigste met een vriendin in Neder land was. Daarvoor was ik alleen een keer met m'n ouders hier ge weest toen ik negen was, en op die leeftijd onderga je het natuurlijk heel anders. Ik ben bij dat tweede bezoek meteen achttien maanden gebleven en heb voor een fotograaf gewerkt. Dat beviel me uitstekend. Drie jaar geleden begon de organi satie waarvoor ik toen weer in Nieuw-Zeeland werkte, een vesti ging in Amsterdam. Daar heb ik me meteen voor opgegeven". Technisch Nederlands Karin had veel profijt van haar tweetalige opvoeding en had bo vendien het voordeel van een groot taalgevoel. Zo sluit ze bijvoorbeeld niet uit, dat ze ooit nog eens tolk- vertaalster wordt. Voor Erik en Koos was de Nederlandse taal een aanzienlijk groter probleem. Bei den kregen in hun studie te maken met veel technisch Nederlands en dat beheersten ze totaal niet. Voor Koos waren de moeilijkheden zelfs zodanig dat hij vijf maanden voor dat de eigenlijke studie begon, di verse boeken met alleen maar tech nisch Nederlands onder de knie probeerde te krijgen. Voor Erik lag het probleem weer anders: „Ik kon Nederlands goed lezen en verstaan, maar nauwelijks spreken. Vooral in de eerste maanden, toen de stu die toch al extra zwaar was, treeft me dat veel moeite gekost. Toen heb ik wel perioden gehad dat ik dacht: was maar lekker in Nieuw- Zeeland gebleven. Te meer daar je nog nauwelijks nieuwe vrienden en kennissen kunt maken in zo'n be ginperiode". Een voordeel was echter dat de meeste familieleden (broers en zus ters van de ouders) in Nedereland wonen. Maar ondanks die steun en de sterke band van het drietal, zegt Erik toch: „Ook al hebben wij een band'met Nederland door onze ou ders, het blijft iets heel bijzonders om hier te gaan studeren, werken en wonen. Je móet je aanpassen, je móet de taal leren, je móet zelf vrienden zoeken. Zonder doorzet tingsvermogen is het echt onmoge lijk". Koffers Toevallig zal hij de dag na dit ge sprek naar Nieuw-Zeeland vliegen voor een verblijf van acht weken. Zenuwachtig is hij niet, alleen de koffers moeten nog gepakt. Mijme rend: „Soms zou ik wel eens een weekeindje naar huis willen. Maar ja, je kunt er niet aan ontsnappen, het is dertig uur vliegen". Volgens Karin heeft Koos (telefonisch he laas oók al onbereikbaar) net als Erik de drang om over een aantal jaren nog meer van de wereld te gaan zien. „Misschien", zegt ze, „komt het wel omdat mijn vader een zwerver is. Hij heeft ons altijd „Ik denk, dat ik me meer NetP landse voel dan de jongens, i mentaliteit hier bevalt me welp zijn Nederlanders wel eens bot,f ker vergeleken met de NieuwaS landers die beleefder zijn. De Br| mentaliteit hè, beleefd. Maar f voordeel is dat je bij een Neder' der precies weet waar je aan bent en bij een Nieuwzeelanr niet. En dat bevalt me wel". De ouders van het drietal we heel zeker, dat ze nooit meer v goed naar Nieuw-Zeeland zu terugkomen. „Vooral mijn mo heeft het daar nog wel eens i lijk mee", zegt Karin. „Maar moeder noch mijn vader heeft geprobeerd ons terug te halen denk, dat ze zien dat we hier lukkig zijn". DICK HOFLA Karin en Erik de Keij: voor de (lat van Karin Bijlmer. stuurman op de grote handelsvaart, want daar leert hij voor. Of dat lukt, weet hij niet zeker. Maar dan komt het avontuurlijke van de fa milie De Keijzer weer om de hoek kijken. Erik: „Ik weet niet zeker of ik mijn hele leven in Nederland zal blijven, al weet ik wel zeker dat ik niet in Nieuw-Zeeland ga wonen. Nee, daar loopt alles mij te veel achter. Wie weet ga ik een paar jaar naar Engeland of naar Ameri ka; ja, het zal waarschijnlijk wel een Engelstalig land zijn. Ik wil in elk geval wonen waar je het gevoel hebt dat de wereld om jou draait". gestimuleerd onze vleugels ui: d slaan. Maar aan de je dat veel Nieuwzeelanders, al fl. niet van Nederlandse afkomst,w reizen. Ze kijken eventjes hieij, eventjes daar, maar dan gaarvei weer terug. Ik denk dat het kivc omdat het nog een jong volk is, heeft nog te weinig historie of u. tuur, daarom blijft de andere reld trekken. Mijn moeder heeftHj gen ons wel eens gezegd dat* geen echte liefde voor Nieuw-2 land in ons ziet. Ik denk dat zepoj lijk heeft". r

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1984 | | pagina 16