IC Nederlandse ruimtevaart nadert beslissende fase Rijles op oefenterrein zestig procent goedkoper ZATERDAG 30 JUNI I „Bekrompen" >SEN De in mei 1982 uitgebrachte n! tevaartnota door prof. Witj berg ooit omschreven als „bekt pen" en „zonder visie", door at ren als „ronduit naïef" en „r materialistisch" ziet echten delijk meer heil in de investej in een Esa-project als L-Sat pus". „De vraag naar grote satt ten van dit type zal toenemer, marktstudies leiden tot de wachting dat tien tot twintig, dergelijke kunstmanen kun worden verkocht", laat de nota de regering weten. Er zijn even insiders die menen dat de Olyrr er alleen maar is om Engel (hoofdaannemer) en Italië (na; geland de belangrijkste deelne, aan het programma) in staat te< len op Elsa-kosten en dus ooi kosten van Nederland de no vingeroefeningen te doen om c na zo snel mogelijk net al een eerder stadium West-Duiti en Frankrijk over te schak op de bouw van eigen, national marktgerichte telecommunic* kunstmanen, die niet zo grooi duur behoeven te zijn als Olym maar die wel dankbaar profita van de opgedane ervaring. In de Nederlandse ruimtevaan reld wordt nu gehoopt op een'li royaler en van meer visie gL ^er gend overheidsbeleid voor de t\' de helft van de jaren tachtig, wj^4e c bij de gang van zaken in de^blee: omringende landen als voorbeen b zou moeten dienen. Daar is heijog veau van de ruimtevaartbeste. t0( gen behoorlijk opgevoerd en,\ i Nederland zich daar niet bij past, is de ruimtevaart in ons I Ass< ten dode opgeschreven. Om inreuei pas te blijven en een toekomat bij hebben, zal het jaarlijks budgeken g rond de 250 miljoen gulden worden opgevoerd; zo'n 150 mili r^, zou kunnen worden gebruikt v, de verplichte Esa-programmarse 1 met de resterende 100 miljoenS Stl Nederland aan bepaalde vrijwiial 1 Esa-projecten kunnen deelnei) we èn een nieuw nationaal prograni-j;^ kunnen realiseren. J gaf TersfsSl DBBSBBBBBBKZBSSaKS, wat Dat nieuwe „nationale" project^ de Ters kunnen worden; een a!at observatiesatelliet voor de troj* duQ waarvan de mogelijkheden al kele jaren worden bestudeerd t Nederland en Indonesië, itst^ex waarvan een eventuele lanceta"er op zijn vroegst pas in 1991 zou i^ot 0 nen plaatsvinden. Het is een*^ c hoorlijk gecompliceerd projeciWes1 stelt dus hoge eisen aan ont(n Sti pers en bouwers heeft met astronomie te maken en Pe P*; zelfs de potentie om tot vervoln °P ders te leiden. Het trieste is alrtuir dat het gat tussen Iras en (efin tueel) Ters wel erg groot is. ieid daar ook dat er plannen moj°ur® komen voor een ander natio)Pe" programma. Het zou kortziiy?*®1" zijn te veronderstellen dat NeMdd* land zijn graantjes op het g#essi van de ruimtevaart kan blif^P0 meepikken door zich alleen nJara op Esa-projecten te concentrer^^ Wat Nederland tot dusver beravon op het gebied van de ruimtev^ ze/ kwam tot stand door eendrae pr samenspel tussen overheid en.eve dustrie. Nu wordt soms de inctn v gewekt dat de ruimtevaart de L_ derschoenen al is ontgroeid, op:n( gen benen kan staan en zelfs fungeren als commerciële melk^^ Dat is op een doodenkele gen zondering na, een voor Nederig te onbereikbare uitzondering zelffjn, een illusie. We zitten nog steedLj-p de pioniersfase van instabiele wikkelingen. Als de regering ],nst stelt op levensvatbaarheid vook^g geavanceerde technologie in L land, dan Zal dat straks in de r, volgnota over de ruimtevaartjje uitdrukking moeten worden hte bracht. m. (Van onze ruimtevaartmedewerker) DEN HAAG Het ziet er niet goed uit voor de Nederlandse aspiraties op het gebied van de ruimtevaart. Aan een derde „nationaal project" na de kunstmanen Ans en Iras hoeft voorlopig niet te worden gedacht en de kans is allerminst denkbeeldig dat ons land zich ook de komende jaren zal moeten beperken tot de uitvoering van (over het algemeen be scheiden) deelopdrachten in Europees ver band. Het vaderlands ruimtevaartwereldje zowel wetenschap als industrie nam in mei 1982 al met zeer gemengde gevoelens kennis van het officiële regeringsstandpunt in de nota „De ruimtevaart in de jaren tachtig". De vervolgnota voor de jaren 1986-'90, die binnen een jaar moet verschijnen, zou daar wel zeer drastisch van moeten afwijken, wil Nederland niet het risico lopen dat het zijn reputatie zo zorgvuldig opgebouwd met Ans en Iras over een jaar of wat groten deels zal hebben verspeeld. Het eerste kabinet-Vah Agt besloot destijds al vooral op aanraden van de Raad van Advjes voor het Wetenschapsbeleid (RAWB) geen overheidssteun te verlenen aan een derde nationaal ruimte vaartproject en de door minister Van Kemenade geproduceerde nota „De ruimtevaart in de jaren tachtig" uitgebracht in mei 1982 op de dag notabene, dat deze minis ter en zijn PvdA-collega's het twee de kabinet-Van Agt vaarwel zei den bevestigde die zienswijze nog eens, ook al week .hij op be paalde punten wel enigszins af van net (ongevraagde) RAWB-advies. Volgens de RAWB zou ons land zich meer moeten toeleggen op de „commercialisering" van de ruim tevaart en zich voornamelijk die nen bezig te houden met projecten in Westeuropees (Esa-)verband. De RAWB verklaarde letterlijk: „De ontwikkeling van de ruimtevaart tot een economisch rendabele be drijfstak moet de hoofddoelstelling zijn van het Nederlandse over heidsbeleid in deze sector". Het was geen wonder dat dit advies iemand als de Utrechtse astronoom prof. dr. C. de Jager danig in het verkeerde keelgat schoot, getuige z'n reactie: „Het lijkt wel industrie beleid in plaats van wetenschapsbe leid De nota-Van Kemenade was in elk geval nog realistisch genoeg om de door de RAWB gekozen hoofddoel stelling commercialisering van tafel te vegen („Wij achten de ontwikkeling van de ruimtevaart tot een economisch rendabele be drijfstak minder eenvoudig reali seerbaar" maar de opvatting dat het Europese ruimtevaartbu reau Esa „een belangrijk instru ment voor de realisering van de doelstellingen van een nationaal ruimtevaartbeleid" is, werd wel de gelijk onderschreven, evenals de adviezen om deel te nemen aan de Esa-projecten L-SAT „Olympus" (telecommunicatie) en Ers (aardob servatie door remote sensing). In de ruimtevaartnota werd de in druk gewekt dat participatie in Esa-projecten voor de Nederlandse wetenschap en industrie voldoende zou zijn om goed aan de bak te ko- ■men. Daarbij werd volledig uit het oog verloren dat de Nederlandse bijdrage aan Esa's activiteiten over het algemeen maar heel gering is (op een enkele uitzondering na schommelt die meestal rond de twee procent) en dat juist die be scheiden bijdrage maar al te vaak bepalend is geweest door de kansen die ons land op basis van het zgn. „fair return"-principë wer den geboden in de vorm van Esa- orders. Een geringe bijdrage bete kent gewoon ook minder orders i zeker geen belangrijke orders. Tixtehet project dat, ondanks zijn grote beloften, geen doorgang mocht vinden. Iras tijdens een controle bij Fokker. Van dit soort projecten is de toekomst van de Nederlandse ruimtevaart grotendeels afhankelijk. „IRASgeen tweede ANS en TIXTEgeen tweede IRAS" Iras voorlopig het eindstation van de Nederlandse ruimtevaart? Risico De Nederlandse industrie krijgt van tijd tot tijd echt wel deelop drachten van Esa-projecten binnen Fokker doet bijvoorbeeld nogal wat op het gebied van zonnepane len, thermische voorzieningen, standregeling en dergelijke maar het zijn en blijven toch altijd maar onderdelen van grotere pro gramma's, wat het gevaar inhoudt dat de Nederlandse industrie steeds meer de rol gaat spelen van een toeleveringsbedrijf-zonder-meer. De ervaring op technologisch ge bied die met deze deelopdrachten wordt opgedaan, is stellig niet vol doende om een ruimtevaartindus trie op het vereiste peil te houden en dat bergt dan weer het levens grote risico in zich, dat de kwaliteit van die opdrachten geleidelijk aan steeds bedenkelijker vormen gaat aannemen. In het verleden heeft Nederland dat gevaar tot tweemaal toe het hoofd geboden door belangwek kende en veeleisende nationale projecten in het leven te roepen. In die jaren zeventig was dat de klei ne astronomische satelliet Ans, die zelfs de aanvankelijk wat scepti sche Amerikaanse experts met veel respect vervulde. En ruim een jaar geleden kwam de veel grotere (eveneens voor baanbrekende as tronomische onderzoekingen be stemde) Iras aan bod. Maar die Iras betekende ook meteen het einde van onze nationale inspanningen op ruimtevaartgebied. „En dat", zegt prof. ir. H. Wittenberg, hoogle raar lucht- en ruimtevaarttechniek aan de Delftse TH, „ondanks de al gemeen geldende vuistregel dat een ruimtevaartnatie zijn positie alleen maar kan handhaven als de helft van het budget wordt besteed aan een eigen nationaal programma, dat alle aspecten van tekentafel tot baan om de aarde omvat Tixte Een van de meest op de voorgrond tredende plannen voor een derde Nederlandse satelliet was het Tix- te-project, dat de ontwikkeling be oogde van een grote in 1986 per Amerikaanse Space Shuttle te lan ceren kunstmaan voor de bestu dering van röntgenstralingsbron nen in het heelal. Amerikaanse deskundigen waren enthousiast en boden aan behalve de lancering ook de helft van de projectkosten voor hun rekening te nemen. De toenmalige minister van weten schapsbeleid bleek er niets in te zien, onder meer op grond van de overweging dat ons land al twee maal een kunstmaan voor astrono misch onderzoek had gebouwd. „Dat kunnen we nu wel", daar kwam het zo'n beetje op neer. Hij besefte kennelijk niet dat met name juist in de ruimtetechnologie de ontwikkelingen zo snel gaan,» dat een land als Nederland wil het over een eigen, perspectief bie dende ruimtevaartindustrie blijven beschikken om de zoveel jaar een nationaal (eventueel bilateraal) project van enige omvang nodig heeft om bij te blijven. Bijblijven is volstrekt onmogelijk met alleen maar deelopdrachten uit de door de grote lidstaten gedomineerde Esa- pot. Ir. P. van Otterloo, ruimtevaart coördinator bij Hollandse Signaal: „Iras was geen tweede Ans en Tix te zou geen tweede Iras zijn ge weest. Er is geen sprake van herha lingsoefeningen. Je werkt juist met technologieën, die steeds veeleisen der worden. En dat werk, die uit daging, heb je gewoon hard nodig om internationaal bij te blijven. Als Nederland geen technologisch veel eisende projecten op nationaal ni veau aanpakt, kan het een even tuele commercialisering ook wel vergeten, omdat de internationale opdrachten nu eenmaal gaan naar die bedrijven en instituten, die steeds weer bewijzen dat ze de meest geavanceerde technieken en procedures beheersen. „Voor Ne derland geldt dat extra, omdat het gezien zijn geringe bijdrage aan de Esa-programma's geen enkel politiek gewicht in de schaal kan leggen, zoals Frankrijk en West- Duitsland dat doen. Ook de Nederlandse wetenschap pers hebben hun bedenkingen te gen de huidige gang van zaken. Met name de astronomen van Utrecht en Leiden, die nauw bij de Tixte-plannen betrokken waren, waren slecht te spreken over de ar gumenten die werden gehanteerd om Tixte van tafel te vegen. Vol gens professor De Jager heeft Ne derland juist op het gebied van de röntgenastronomie een sterke trar ditie opgebouwd. „Ons land be hoort op dit terrein zelfs tot de vier beste landen ter wereld en dus zou je van een regering mogen ver wachten, dat die juist in 'een perio de dat het allemaal wat minder gaat, haar uiterste best zou doen om die situatie te bestendigen. Het te gendeel lijkt echter het geval", al dus De Jager. In de jaren zestig begon op een aantal plaatsen in de wereld de opmars van de verkeersoefenterrei- nen. Zo'n terrein wordt gebruikt om aan meer leer lingen tegelijkertijd les te kunnen geven, waarbij de leerlingen zonder instructeur alleen in de lesau to's rijden. Ze worden in de gaten gehouden door een instructeur, die vanuit een soort verkeerstoren via de microfoon in verbinding staat met z'n cursis ten. Zweden en de Verenigde Staten waren de lan den waar het verschijnsel verkeersoefencentrum voor het eerst opdook. Andere landen volgden en sinds een jaar of twee kan men ook in ons land op deze manier rijlessen nemen. Een vurig pleiter voor de verkeersoefencentra is mr. H. A. M. Stegemann uit Vaassen. Hij is voorzit ter van de Stichting Educatief Centrum Motorvoer tuigen en beheert uit hoofde van die baan twee oe fencentra: een in Vaassen en sinds kort ook een in Gorinchem. VAASSEN GORINCHEM „En dan moet je bedenken dat al die leerlingen pas vanmorgen om acht uur aan hun eerste les zijn begon nen. Voor die tijd hadden ze nog nooit achter het stuur van een auto gezeten". Mr. H. A. M. Stegemann stelt het voldaan vast, terwijl hij naar de verrichtingen van acht be ginnende chauffeurs kijkt. Die rij den bedachtzaam rondjes en draai en achten over het circuit van het verkeersoefencentrum. Op zo'n terrein kan de leerling- chauffeur in z'n eentje oefenen, de broodnodige aanwijzingen worden hem aangereikt via de autoradio. De instructeur zit in een soort ver keersleidingcentrum van waaruit hij een uitstekend uitzicht over de hele baan heeft. De asfaltwegen zijn zodanig aangelegd, dat de leer lingen zich in alle voorkomende bochten en draaiingen kunnen oe fenen. De instructeur staat niet alleen via de radio in verbinding met de aspi rant-automobilisten. Hij kon ook zien wat er gebeurt: op het dak van de lesauto's zijn twee lampen ge monteerd, een rode en een witte. Trapt de cursist op de rem dan gaat het rode licht branden. De witte lamp gaat aan als het koppelingspe daal wordt ingedrukt. Mocht de leerling om welke reden dan ook even de kluts kwijtraken, dan kan de instructeur de auto radiografisch laten stoppen. Kortom: een vernuf tig systeem dat de prille leerlingen al op de allereerste les de kans biedt helemaal alleen in een auto rond te rijden. Positief oordeel Organisaties als TNO, Veilig Ver keer Nederland, ANWB en LOVO (Landelijk Orgaan Vcrkcersocfen- tcrrcinen) hebben onderzoeken in gesteld naar de opleiding op vcr- keersoefcnterreinen. Al die onder zoeken vielen positief uit. Zo kwam VVN tot de slotsom dat „beleving en waardering door betrokkenen voor de opleiding op het verkeer- soefenterrein positief is". In ge woon Nederlands: de leerlingen vinden het fijn op die manier les te krijgen. TNO blijft niet achter: het onderzoek besluit met de vaststel ling dat „de ontwikkeling van het gebruik van verkeersoefenterrei- nen verder gestimuleerd dient te worden". Stegemann citeert graag uit die rapporten en hij niet alleen. Toen eind vorige maand het nieuwe ver- keersoefenterrein in Gorinchem werd geopend, verklaarde staatsse cretaris Scherpenhuizen (Verkeer en Waterstaat) dat de totale oplei ding, gebaseerd op het gebruik van een Verkeersoefenterrein, minstens zo goed is als de „gewone" oplei ding, mits aan bepaalde voorwaar den is voldaan. Stegemann zegt dat het voor de cursisten een stuk goedkoper is als ze rijlessen volgen op een oefen centrum. „Omdat we met minder instructeurs kunnen werken (één instructeur begeleidt tegelijkertijd vier auto's met leerlingen) kunnen de lessen zestig procent goedkoper zijn. In ons land 'wordt per jaar voor een miljard gulden „veriest". Driehonderdduizend kandidaten doen per jaar rij-examen. Het beha len van een rijbewijs voor die kan didaten kan zeker zeshonderd gul den goedkoper zijn, als ze gebruik Mr. Stegemann: „Een leerling die volgens onze methode rijles neemt, is goedkoper uit". Eigen spiegels „We proberen nu ook de lessen op de openbare weg aan te passen en te verbeteren. Ik denk dan bijvoor beeld aan een busje met acht leer lingen, die allemaal in eigen spie gels de weg kunnen overzien. Daar kun je dan een hele morgen lang het op- en afrijden van een snel weg mee oefenen of het rijden op een verkeersplein. Want dat onder deel van de rijlessen is meer obser veren dan rijtechniek. Op die ma nier kun je het onderricht ook weer een stuk goedkoper maken. Maar ja, wie neemt mij dat in dank af? In twee jaar tijd heb ik hier vierduizend leerlingen verwerkt en zoals ik al zei: alle instanties zijn enthousiast, behalve de rijschool- wereld. Die is gewoon tegen". Wat hebben de rijschoolhouders dan tegen de oefenterreinen? „Een leerling die volgens onze me thode rijles neemt, heeft minder lessen nodig dan wanneer hij op de gebruikelijke manier wordt opge leid. Minder lessen betekent ook minder inkomsten voor de rij schoolhouder. Hij beschouwt zich dus als een dief van z'n eigen por temonnee, als hij les gaat geven op een verkeersoefenterrein. En dan kómen ze ook nog met argumenten als zouden de cursisten op zo'n oe fenterrein fouten aanleren, die ze later weer met veel moeite moeten afleren. Overigens weiger ik te ge loven, dat een bonafide rijschool houder zijn leerlingen zoveel moge lijk lessen wil laten nemen om er maar goed aan te kunnen verdie nen". „Dat onze methode goed is, merk je ook aan de navolging. Er wordt hier en daar al door rijscholen ge adverteerd met net zo'n soort oe fenterrein als wij hier hebben. Maar dan gaat het altijd om een groot parkeerterrein of een binnen plaats van een oude fabriek of zo. Die dingen voldoen nooit aan de ei sen die je aan een goed trum mag stellen". Stegemann is Van mening dat genwoordig veel te veel zijn: „Er is een overschot van enveertig procent. De helft rijscholen kan weg. Het is een blematisch wereldje en wij nu breekijzers om dat open te ken. Als je de consument, de ling dus, kunt bewegen kiezen voor een oefenterrein, je een gezonde sanering. Wij gen hier al rijscholen met kwal mensen die goed onderwijs bc geld stellen. Slechte rijscholen schijnen hier niet. Daar heb je al een langzaam op gang kom< selectie".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1984 | | pagina 18