•Uitbesteding van Vuilophaaldienst geen bezuiniging De Hogewoerdsbrug: werkterrein voor waakzame schoenlappers Ft )epro's en contra Is van privatiseren -(DEN/REGIO QeidócQowuvnt WOENSDAG 6 JUNI 1984 PAGINA S •halen van huisvuil, gebeurt dat nu goedkoper je het door een particulier bedrijf laat doen of >t. Dat is de hamvraag, waar vele gemeenten de laatste tijd voor geplaatst zien. Stel deze aan het particuliere vuilverwerkingsbedrijf er zal volmondig en zonder voorbehoud ,Ja" op njfden geantwoord. Toch liggen de zaken iets in- p//ikkelder. Alleen het feit dat er nog genoeg ge- fj^enten in Zuid-Holland het huisvuil in eigen be heer blijven ophalen wijst daar al op. Een van de gemeenten die, in het kader van de bezuinigingen een voorzichtige handreiking wil maken naar deze privatisering, is Voorschoten. Maar daar gaat men uiteraard ook niet over één nacht ijs. Wethouder ir. J.R. van Leeuwen van openbare werken schreef een notitie over de pro's en contra's. Zijn conclusie: uitbesteden leidt in Voorschoten niet tot essentiële bezuinigingen. 'afOORSCHOTEN MAG NIET OPDRAAIEN VOOR GYMSCHOENTJES - EFFECT di I Zelf vuilnis opha len of uitbeste den. Financieel is dit volgens wet houder Van Leeu wen in Voorscho ten lood om oud ijzer... (/OORSCHOTEN Het is y^tuurlijk goedkoper, het is de vraag of ?n overheid dit ver- hijnsel moet bevorde- ;n en er nadien direct indirect de vruchten jn mag plukken. Dit wethouder Van 'eeuwen van Voorscho in een notitie, die als c-iscussiestuk moet die- sen over het al of niet "rivatiseren van de huis- "uilophaaldienst. De kadscommissie openbare ferken, woningbouw en conomische zaken laat morgen haar licht over deze materie schijnen. Onder het gymschoentjesef fect verstaat de wethouder het inschakelen van zeer jeugdig part-time personeel dat op kortstondige basis voor weinig beloning wel wat wil draven achter een tempomakende wagen van een particuliere vuilophaler. Dat dit bij sommige bedrijven gebeurt, is een zaak waaro ver niemand zich zal verba zen. En waarom ook niet, een werkgever mag part-timers in dienst nemen zoveel hij wil. Een van de voordelen van het vrije ondernemer schap, waardoor concurrentie mogelijk wordt. Concurrentie ook met gemeentelijke dien sten, waar de gemiddelde leeftijd van het ingeschakel de personeel hoger ligt. De vuilnisophalers daar zijn als ambtenaar in vaste dienst en als zodanig niet zo eenvoudig ën zeker niet zo goedkoop te vervangen door jongere col lega's. Afgezien nog van de vraag of dat wel zo nodig en gewenst is. Wethouder Van Leeuwen in dit verband: „Een gemeenteraad moet zich voortdurend bewust zijn van zijn rol als werkgever. Het sluiten van arbeidsover eenkomsten is een zaak op basis van wederzijds vertrou wen". Afgezien van de sociale af wegingen spelen er ook fi nanciële kwesties mee die de factor „spoed, snelheid en ef ficiency' in een wat minder gloedvol perspectief plaatsen. Door de particuliere spoed wil er namelijk wel eens een snippertje vallen. Hoe harder je hakt, hoe meer spaanders. Gevolg is dat de (gemeente lijke) „nazorg", het opruimen en schoonmaken van wat de ophaalploegen moeten ach terlaten, voornamelijk als ge volg van gescheurde zakken, groter wordt en zo tot hogere kosten leidt. Kosten De vraag is wat het Voor schoten nu precies zou gaan kosten als het werk zou wor den uitbesteed en wat het op dit moment kost. In de noti tie wordt een kale prijs becij ferd van afgerond 624.000 gulden per jaar. Per inwoner komt dit op een bedrag uit van circa 28 gulden 75. Een particulier bedrijf zou zeer globaal genomen 20 a 25 gul den per inwoner rekenen voor een vuilophaalbeurt. Toch kan je niet echt zeggen dat het goedkoper is, want in dit bedrag is niet het ophalen van grofvuil begrepen en het gescheiden ophalen van af val, zoals puin, ijzer en indus- trievuil. Wordt dit ook mee gerekend dan wordt het beeld al snel anders: 29 gul den 75 a 37 gulden, bedragen waar eventueel nog een klei ne korting van valt af te din gen. Hierdoor is de particu liere ophaler in Voorschoten even duur als de eigen dienst. Buiten beschouwing gelaten zijn dan de kosten en verdere financiële gevolgen van een omzetting van de dienst. Het personeel komt op wachtgeld, een kostbare aangelegenheid, en ook ge bouwen, terreinen en werk plaatsinrichtingen kosten geld. Tal van zaken die bij de overweging tot privatisering volgens de wethouder be trokken zullen moeten wor den. In Voorschoten komt daar nog bij dat het personeel van de reiniging vaak wordt ingezet bij werkzaamheden van gemeentewerken en om gekeerd. Bij uitbesteding van het ophalen van het huisvuil vervalt die mogelijkheid vrij wel geheel, wat meer „verlo ren uurtjes" tot gevolg heeft. „Onhebbelijkheid""' Financieel voor Voorschoten dus nauwelijks aantrekkelijk, dat privatiseren. Zeker als je een „onhebbelijkheid" van het vrije ondernemerschap bij de afwegingen wilt be trekken: offertes voor dien sten die in eerste instantie zelfs onder de kostprijs zit ten. maar waarvan de con tractprijzen. als een gemeente eenmaal heeft toegehapt, in een zo kort mogelijk aantal jaren flink worden opgetrok ken. Een probleem dat vol gens wethouder Van Leeu wen nooit helemaal valt te voorkomen. In de notitie worden nog tal van andere punten aange voerd, zoals milieutechni sche- (geluidsoverlast bij het ophalen van vuil buiten nor male werkuren) en juridische problemen, die bij een afwe ging zeker betrokken moeten worden. LUUD VAN DER HAM Bruggen, we maken er allemaal gebruik van. Zeker in een waterrijke stad als Lei den zijn het onmisbare schakels in het we gennet. Veel aandacht is er nooit aan de Leidse bruggen besteed. De stilte rond de Leidse bruggen is met de presentatie van het uitverkochte maar in herdruk zijnde Bruggenboek al gedeeltelijk 'verstoord'. Het Gemeentearchief aan de Boisotkade hoopt dit jaar de tentoonstelling „De Leid se bruggen" te houden. Als inleiding op deze expositie verschijnt in deze krant een serie artikelen over Leidse bruggen. Het zijn geen technische verhandelingen, maar historische verhalen waarin een Leidse brug als leidraad dient. De gegevens zijn verzameld door een werkgroep van histo risch geïnteresseerden, die veel van de ge schiedenis van de Leidse bruggen heeft uitgezocht. Samensteller is de begeleider van de werkgroep, de heer P. J. M. de Baar van het Gemeentearchief. Kees van Herpen tekent voor de eindredactie. De re- produkties zijn van fotograaf Wim van Noort. Vandaag verschijnt het vijfender tigste artikel in deze serie. v'oor de vroegste sporen van 3e brug over het Steenschuur "jssen de Breestraat en de (ogewoerd moeten we wel erg ver terug in de ge- jihiedenis. Door de historici vrij algemeen aange- omen dat het dorpje Leiden de Breestraat eerst rond reeg: het Rapenburg en het ,teenschuur werden 'daar- oor gegraven of uit bestaan- e sloten verbreed. Aan de innenkant daarvan kwam erst een houten palissade en 1 snel een stadsmuur. Daar- a waren vier doorgangen of •porten: behalve via de Vis- 'irug naar de Burcht de .^oordpoort aan het Noord- jnde, de Witte Poort bij de r/liet en de Oostpoort bij de ^ogewoerd. Aan de Hoge- /oerd stonden toen wellicht log te weinig huizen om die •innen de ommuring te trek- .en. ■Crg lang zal de Oostpoort als odanig niet dienst gedaan lebben, want de zogenaamde Voorstad op de Hogewoerd verd naar aan te nemen 'alt al vóór ongeveer 1290 >ij de stad getrokken. Het gangetje en het Steenschuur ot aan het Levendaal wer- len toen een gracht binnen le stad, al zijn enkele verde digingswerken nog enige tijd p functie gebleven voor het ^eval de Voorstad veroverd ou worden. Na 1389, toen de .tad uitgebreid werd tot aan )e Witte- en Zoeterwoudse .ingel, werden de laatste res- anten opgeruimd; een gevel zeen in het pand op de hoek tan de Botermarkt en het Sangetje, ongeveer waar tot 1389 de Rode Toren gestaan lad, herinnert daar nog aan. Steenschuur In de buurt van de Oostpoort [noet ook de obscure stenen Schuur gestaan hebben, Het schoenlappershuisje aan tergrond van een schilderij uit waaraan de gracht zijn naam dankt. Overigens behoort men de gracht te noemen hét Steenschuur en niet dé Steenschuur, omdat dat laat ste die al lang verdwenen schuur aanduidt. Niemand heeft het bijvoorbeeld ook over de Rapenburg of de Le vendaal. Eeuwenlang heeft iedereen het over hét Steen schuur gehad en wellicht on der invloed van een paar schrijvers met historische kennis is het lidwoord veran derd. De benaming „die Stienschuyr" is al rond 1400 geëvolueerd in „het Steen- schuyr". Tot 1389 zal de Hogewoerds brug, toen nog Weversbrug geheten, ongetwijfeld een op haalbrug zijn geweest. Ergens in de vijftiende eeuw zal, mo gelijk nog met gebruikma king van een deel van de houten constructie, een vaste stenen brug tot stand geko men zijn. De oudste betrouw bare afbeelding van een Leidse brug betreft de Hoge woerdsbrug. In 1518 vervaar digde de bekende schilder Cornelis Engebrechtsz. een portret van een echtpaar in twee panelen. Als achter grond dienen twee doorkijk jes op het Gangetje en de daaraan gelegen brouwerij. Jarenlang heeft men gedacht dat het het echtpaar Dirck Ottensz. van Meerburch en Cornelie Pietersdr. van Ley- den van Leeuwen voorstelde, maar dit blijkt niet juist te zijn. Wie het overigens wél zijn, is nog niet met zeker heid vastgesteld. Waar de vele onderzoekers steeds problemen mee had den. is het op de Hoge woerdsbrug afgebeelde to rentje. De meeste historici identificeerden het met de Raamclockstoren, die op de plaats van de huidige pomp op de Garenmarkt stond. De gelijkenis van die torens is echter niet sterk, en er is dan ook geen toren, maar een zo genaamd lappershuisje afge beeld. Dit was een klein hou ten huisje, hier met een punt dak, waarin een schoenlap per of kleermaker werkte. Aan alle vier de zijden waren grote luiken, die afhankelijk van wind en zon door de lap per opengezet konden wor den. Het meest zal wel het luik naar de brug opengezet zijn, zodat passanten hun be stelling konden opgeven of afhalen; de hedendaagse hak kenbar heeft dus al wortels in het zeer verre verleden, zij het dat de middeleeuwse schoenen meestal geen hak ken hadden. De lappershuis- ies werden door de stad ge bouwd en onderhouden en vaak gratis ter beschikking gesteld aan een lapper. De huisjes werden op zeer strate gische punten neergezet, bij voorbeeld aan het begin en het eind van de Breestraat, en de lappers fungeerden dan ook als onbezoldigde po litieagenten. Tussen 1518 en 1576 is de brug vervangen door een ste nen boogbrug. Deze was blij kens een rapport uit 1578 nog in goede staat. Eerst in 1664 werd er weer aan gewerkt, niet zozeer omdat hij in slechte staat verkeerde, maar omdat hij verbreed werd. Op 11 oktober 1663 besloot het stadsbestuur op het hoogte punt van de rage waarbij alle stenen borstweringen op bruggen vervangen werden door de ook thans nog beken de „poppeleuningen" om ook de Hogewoerdsbrug van die moderne leuningen te voor zien. Dit gaf echter enige complicaties. Op de vleugel aan de zuid(west)zijde stond het lappershuisje en aan de noord(west)zijde een commis sarishuisje, die enigszins in de weg stonden. Op 24 maart 1664 werd voor 175 aan Gerrit Harmenz. van Aer- denstoff allereerst aanbesteed het afbreken van het pershuisje. Aan de Steenschuurkant werd de brug verbreed met natuurstenen boogstukken, terwijl de bestaande boog en gewelf hersteld en gepleis terd moesten worden; ook de vleugel naar de Nieuwe Rijn „ofte Leckerstraetgen" (het Gangetje) moest reparatie on dergaan. De brugleuningen werden op 20 augustus 1664 aanbesteed; die aan de Steen schuurkant werd voor 98 aangenomen door Harmen van Aerdenstoff, die 19 hele en 18 halve stijlen en bijbe horende regels moest aan brengen, en die aan de kant van het Gangetje voor f 46 door Jan Evertsz. van Son- nenberch, die 9 hele en 9 hal ve stijlen met regels moest le veren. De brug kon er toen weer een paar eeuwen tegen. Eerst in 1862 vond men het wense lijk om het gebogen dek te vervangen door een plat en trottoirs aan te brengen. Op 28 april 1862 nam Jan van der Tas (de bouwondernemer die ook het Van der Tas- straatje bij de Morspoort ge realiseerd heeft) voor 2035 aan om vóór 1 juli het karwei te klaren. In de negen werk dagen dat de scheepvaart ge stremd mocht worden, moest hij 17 leggers van taai balkij- zer over het water leggen, die 50 a 60 Nederlandse pon den (thans kilo genaamd) per strekkende el (thans meter genaamd) moesten wegen en als er 1000 Ned. ponden aan hingen slechts 15 strepen (millimeter) mochten door buigen. Daarop kwam een vloering van platen van ge slagen ijzer, dik 6,5 streep. De daarop te leggen straatkeien moesten heel goed met fijn zand bestrooid worden totdat ze vast lagen; zolang dat niet het geval was moest er stro op de keien gelegd worden, dat dagelijks door de aanne mer ververst diende te wor den. Al te grote schokken door de met ijzer beslagen karrewielen werden daar door voorkomen, zodat de keien des te eerder vast zou den zitten. Paardentram Op 9 april 1885 ging de ge meenteraad accoord met een met de Tramways Trust Company Limited te sluiten contract over de aanleg van een paardentramlijn van het station tot aan de Plantage. Deze maatschappij kwam echter in moeilijkheden en op 23 juli 1886 stemde de Ge meenteraad er mee in dat de Rotterdamsche Tramweg Maatschappij (de nog be staande RTM) de concessie zou overnemen. Op 24 no vember 1909 berichtten B W aan de Raad dat de RTM haar paardentramnet wilde overdoen aan de NZHTM, die dit wilde electrificeren. Dit was mogelijk geworden doordat de Stedelijke Licht fabrieken in 1907 een electri- sche centrale aan de Lange- gracht in gebruik genomen hadden. De Raad stemde hiermee op 23 december 1909 in, en toen verschenen de electrische bovenleidingen op de brug. Die werden later nog ver meerderd. Op 28 augustus 1919 ging de Raad namelijk accoord met een ontwerp- contract met de Maatschappij tot Exploitatie van Tramwe gen (MET) in Den Haag om een nieuwe tramlijn Leiden- Den Haag aan te leggen. Na ellenlange (eigenlijk dus me terslange) discussie stemde de Raad in met het tracé (via de Korevaarstraat naar de Lam menschans) en verleende een subsidie van 110.000. Voor dit lieve sommetje moest de MET onder meer de Hoge woerdsbrug verbreden en zo mogelijk verlagen. Inderdaad heeft de MET dit gedaan. Als dit karwei door de gemeente gedaan was, waren wellicht alle stukken verbrand in 1929, maar nu is gelukkig een bij Gemeentewerken ter goedkeuring ingediende plat tegrond van de te verrichten werken bewaard gebleven. Alleen weten we nu niet wie de aannemer van het werk was en voor hoeveel al is dat mogelijk nog wel te ach terhalen. Het Gangetje was maar een voor het verkeer. Daarom kocht de gemeente de pan den Breestraat 158. Gangetje 1 en Botermarkt 29 aan en liet ze in 1928 slopen. In 1930 werd de blootgekomen en be paald niet fraaie zijgevel op kosten van de gemeente ver beterd tot de straatwand die wij nu nog kennen. Het nu verbrede, maar wellicht toch nog niet breed genoeg zijnde Gangetje sloot aan op de Karnemelksbrug, die zo smal was dat er alleen voetgangers en klein verkeer over kon den gaan. Daarom werd op 31 mei 1938 het vernieuwen van die brug en het overklui zen van het Gangetje aanbe steed. Van de Hogewoerds brug moest daartoe een paar meter afgebroken worden, maar verder bleef hij geheel intact. De in 1924 tot stand gekomen brug raakte dus ei genlijk alleen een leuning en trottoir kwijt, maar is verder niet aangepast. Thans is, na het verwijderen van de tram rails, bovenleidingen en het in 1956 gebouwde glazen hokje op een betonnen poot (de politiepost; lappers kwa men toen niet meer in aan merking), de brug weer even kaal als hij tussen 1664 en 1909 geweest is.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1984 | | pagina 5