Gijzelingspsychiater D. Mulder neemt afscheid van terrorisme
„Ergens
was
ik
die
rebelse
recruut"
ZATERDAG 26 MEI 19
DEN HAAG D. Mulder (60),
psychiatrisch adviseur op het de
partement van justitie, gaat per 1
juni met vut. Hij geniet interna
tionale faam op het gebied van de
psychologie van het terrorisme.
In eigen land maakte hij naam
als regeringsonderhandelaar in
grote gijzelingszaken: de gevan
genis in Scheveningen, de trein
in Wijster, het Indonesische con
sulaat in Amsterdam, de school in
Bovensmilde en het Provincie
huis in Assen. Maar vooral raakte
hij in het nieuws als sleutelfiguur
bij de treinkaping De Punt in
Drenthe, mei-juni 1977.
Bij de bestorming van de trein bij
De Punt werden zes Zuidmoluk-
kers en twee gijzelaars gedood.
Sindsdien wordt psychiater Mul
der geregeld geconfronteerd met
het verwijt dat hij of een collega
de leider van de kapers, Max Pa-
pilaya, aan de vooravond van de
bestorming toezeggingen zou heb
ben gedaan over een vrijgeleide
naar Schiphol. De tekst van die
belofte zou op een bandje staan.
De rechtbank had de regering
vanwege de behandeling van de
strafzaak tegen de kapers, die het
drama overleefden, om de tape of
de uitgetikte versie van de ge
sprekken verzocht. Hetgeen werd
geweigerd. Mulder: „Ik tart ie
dereen, die meent te kunnen be
wijzen dat ik of mijn collega
Havinga de treinkapers toe
zeggingen voor een vrije aftocht
heb gedaan, naar voren te ko
men. Geen enkel land wilde op
gezadeld zitten met een aantal
mensen dat een terroristische
daad had begaan".
Teleurstelling
De heer Mulder heeft het inder
tijd als hoogst ergerlijk ervaren
dat de rechtbank, tegen eïke ge
woonte in, aan het begin van het
proces voluit zijn adres voorlas in
een zaal met hem deels vijandig
gezinde aanwezigen. Zijn grootste
teleurstelling moest hij wellicht
incasseren doordat geen van de
mensen die drie weken in de
trein hadden vastgezeten, noch
de ouders van de schoolkinderen,
achteraf een teken van dank
baarheid jegens hem hebben ge
toond. „Het valt me erg tegen dat
niemand na afloop iets van zich
heeft laten horen".
Mulder ziet de toekomst van met
name het politiek terrorisme met
weinig optimisme tegemoet. Hij
waarschuwt in dit verband voor
de onbeperkte mogelijkheden
van de techniek. „Het is nu al
makkelijk om staande op de snel
weg een vliegtuig omlaag te ha
len. De mobiliteit van terroristen
zal almaar toenemen". Verder
duidt hij op een opleving van ra
cistische, fascistische, althans
rechts georiënteerde terreur.
Over de nucleaire industrie zegt
ma
Ik
hij: „Oncontroleerbare staten «at
groeperingen zullen eens over éjss
gen atoomwapens beschikken
Ma
Nu al gaan steeds meer mogenj
heden ertoe over terrorisme
exploiteren in het kader van j
tieke aspiraties of denkbeeld^
fif
Terrorisme lijkt een prevent!®1,
middel te worden voor het
breken van omvangrijker
flicten".
D.-Mulder „Mijn voornemen is, als
ik-niet meer werk, om een aantal
zaken in boekjes te verwerken. Ik
wil schrijven nu moet u niet
lachen- hoor, want ik weet hoe
moëilijk 't is ik wil een paar
komische boekjes over forensische
psychiatrie schrijven. In de ont
spannen sfeer (hij lacht verlegen)
..-.en misschien ook wat serieu
ze artikelen over de psychiatrie. Je
gaat met zoveel verschillende soor
ten mensen om. Met zo op het oog
normale en ook psychisch gestoor
de-mensen. Je moet daar toch iets
humoristisch relativerends tegen
over stellen. Ik heb vaak vreselijk
veel plezier. Mensen blijven boei
end. blijven de moeite waard. Dat
is/'denk ik, wat ik uit mijn verle
den heb meegekregen. Er zijn geen
supermensen en geen inferieure
mensen. De mensen zijn slecht en
goed, somber en vrolijk, vervelend
en opgewekt".
„ik ben ook nog wel van plan over
gijzelingen te schrijven, maar dan
vanuit mijn ervaring, geplaatst te
gen de achtergrond van het leven,
en" zonder enige arrogantie. Ik
denk namelijk dat ik niet arrogant
of pedant ben. Ik betreur het dat
ancferen dat soms wel vinden. Dat
is niet mijn bedoeling. Ik denk ook
oprecht dat ik het niet ben. Ik rela
tiveer veel te sterk. Ook mijzelf.
Soms denk ik wel eens: wie ben
ik?, is het zo belangrijk wat ik
zég?".
„Als ik een verhaal moet houden
vpor een internationaal gezelschap
dan bevangt mij soms wel de
sÊhrik. Al die knappe koppen
Wat doe ik hier? En als men ach
teraf zegt dat het toch wel de moei
te" Waard was, vind ik dat fijn.
Maar ik dacht niet dat ik "mijzelf
oifer het paard tilde".
De psychiater Dick Mulder werd
op 21 juni 1923 geboren in de Indi
sche buurt in Amsterdam: „Het was
eeh eenvoudige Volksbuurt, een ge
meenschap van de gegoede en de
sociaal zwakkere arbeidersklasse,
niet dientengevolge daar nogal wat
criminaliteit, en ook behoorlijk veel
mensen die geestelijk gestoord wa
ren. Achteraf denk ik wel eens dat
daar de wortel heeft gelegen van
mijn latere belangstelling".
Magiër
,Jk was een verlegen jongetje, dat
op zijn zestiende van de hbs kwam.
In; alle opzichten groen als gras. Ik
was het oudste kind uit een arbei
dersgezin en de enige uit de hele
familie en de buurt die naar de
middelbare school ging. Ik was
nooit zo'n ijverige leerling, behalve
de drie laatste maanden voor het
eindexamen. Ik keek erg op tegen
wat dan de hogere .klasse heette.
Als de dokter kwam, werden er
thuis handdoeken uitgelegd. De
dokter was iets, een soort magiër,
een godheid. Nou ja, ik denk dan
als psychiater achteraf dat er toen
toch bij mij iets is geweest, een die
pere drijfveer, om ook een magiër
te kunnen worden".
Mulder bezocht de hbs in de Oos-
terparkbuurt, op de grens van de
Indische buurt en de Transvaal-
buurt: „Mijn hbs-klas was voor drie
kwart gevuld met joodse leerlin
gen, vrienden van me en vriendin
netjes. Mensen met wie je ruzie
maakte en met wie je speelde. Die
zijn grotendeels vergast. Dat is een
onuitwisbare indruk op je leven.
Dat het mogelijk is dat enig sys
teem zomaar op grond van geen
enkele menswaardige overweging
hët lot, de levenslijn van anderen,
definitief afbreekt".
Verzet
„ik ben toen zo'n beetje in het ver
zet gegaan. Het zou overdreven zijn
daar iets over te zeggen. Maar dat
zie ik zelf als een reactie op die
eriprme beperkingen: je mocht
nrks. Tenslotte door een slimmig
heid van mijn moeder-heb ik bij de
centrale keuken gewerkt, samen
miet Carel Prior nota bene. Ik heb
iifcde oorlog ook nog bij de Spoor
wegen gewerkt, wat mij de gele
genheid verschafte om rogge en
tafwe te halen. Zo kreeg je binnen
de heel beperkte grenzen toch wat
expansie. Ik zeg het altijd en ik
meen het steeds meer eigenlijk: die
jaren van je zestiende tot je eenen
twintigste. die ik nog steeds zie als
jcmooiste jaren, zijn je indertijd
ontstolen".
„Ik denk dat ik tóen een intense
nfkeer heb opgevat tegen elke
irtn van dictatuur. Trouwens te-
VO elke vorm van bevoogding. Al-
It^ wat naar bevoogding zweemt,
naar dictatuur en zeer in het bij-
/.ffflder wat zweemt naar het be-
.k-nkken over anderen vervult mij
i act diepe afkeer. Dat heeft vooi
u<?n belangrijk deel mijn leven be
paald".
Na de oorlog ging Mulder medicij
nen studeren aan de Gemeentelijke
Universiteit Amsterdam. „Ik ben
niet meteen gaan studeren. Heb in
hét begin allerlei baantjes gehad
chauffeur, schoenverkoper en
reisleider en avonturen beleefd.
D. Mulder: „Er zijn geen
supermensen en geen inferieure
mensen. De mensen zijn slecht en
goed, somber en vrolijk, vervelend
en opgewekt".
Ik moest eerst nog wat recupereren
van de oorlog".
Tegen het einde van zijn studie
ging hij in militaire dienst. Hij sloot
voor tien jaar een contract af met
het leger dat de rest van zijn oplei
ding zou betalen, met de bepaling
dat hij zich later kon specialiseren.
Gedeeltelijk als legerarts en als
dokter met een civiele praktijk
rondde hij zijn specialisatie als psy
chiater af. Zijn burgerlijke baan be
stond uit het rapporteren aan
rechtbanken, wat hij tot aan het
eind van zijn loopbaan is blijven
doen. Daarnaast werkte hij bij de
Jellinekkliniek op het gebied van
alcohol en drugs, waar hij achttien
jaar zou blijven. Zo verliep, zoals
hij dat zelf noemt, „de strijd naar
de top", die uiteindelijk resulteerde
in zijn adviseurschap bij Justitie.
De periode na de gijzelingsaffaires
werd in sterke mate bepaald door
het leggen van internationale con
tacten. de deelname aan lezingen,
het uitwisselen van ervaringen met
vakgenoten en het publiceren over
het verschijnsel terrorisme. In 1981
verscheen van zijn hand een be
schouwing over terrorisme in het
boek „Mensen bij Gijzelingen",
waarin ook artikelen zijn opgeno
men van drie collega's.
Autoriteiten
Maar nu zit u op de top?
„Ja ik zit nu op de top. Ik laat me
niet meer wegdringen zoals vroe
ger. Dat heb ik geleerd. Maar ik
betrap me er nog altijd op dat ik in
gezelschap van autoriteiten geneigd
ben op het tweede plan te gaan
staan. Daar verzet ik me wel een
beetje tegen. Zo in de sfeer van:
kom jó, je bent niet zo belangrijk,
maar ook niet helemaal niks".
U hebt zich wel steeds aan de auto
riteiten gebonden?
„Ja altijd, ook in militaire dienst".
Is dat bewust geweest of toeval?
„Ik geloof niet in toeval. Dus de be
hoefte zal wel ergens in mij hebben
gezeten. Ik mijn gidsentijd vroegen
de Amerikanen me: „Kom bij ons".
Ze beloofden me daar een gouden
toekomst. Maar afgezien van mijn
scepticisme over dit soort zaken, zal
het ook wel zo zijn geweest dat ik
enige mate van zekerheid vanuit
mijn achtergrond prettig vond. In
het vrije beroep had ik twintig
maal zoveel kunnen verdienen. Ik
hink mijn hele leven al op twee ge
dachten. Ik heb behoefte aan be
scherming en wil toch mezelf zijn".
Hebt u nooit de behoefte gehad die
autoriteit te bestrijden?
„Jawel. Ik vraag me nu af wie de
psychiater is van ons twee... Ja,
die behoefte heb ik nog steeds. Ik
realiseer me dat ik daarmee ook
een stuk van mijn eigen angst voor
die autoriteiten bestrijd. Aan de an
dere kant is er weer de behoefte
aan identificatie met die autoriteit.
Ik bestrijd een stuk in mezelf en ik
bevorder een stuk in mezelf. Het is
ook typerend dat ik bij al die banen
altijd twee kanten heb gehad. Mijn
vriend professor De Smit in Am
sterdam, hoogleraar in de psychia
trie, heeft het tijdens een voor
dracht ter gelegenheid van mijn
zestigste verjaardag zo gezegd:
„Mulder is militair en dichter tege
lijk". En toen dacht ik naderhand:
eigenlijk heeft hij dat goed gezegd.
Ik ben introvert, hoewel veel men
sen denken dat ik extravert ben. Ik
houd van orde, regelmaat en disci
pline, die ik tegelijkertijd ook altijd
belachelijk heb gevonden".
Lachend: „Als ik denk aan het offi-
ciertje dat ik zelf ook was, dat met
een stokje op de binnenplaats van
de kazerne liep te zwaaien en daar
aan een superioriteit ontleende ten
opzichte van de in boerenkiel ge
klede recruutDat heb ik altijd
een voor mij onoplosbaar, maar
amusant dilemma gevonden. Mijn
hart was bij de een ergens was
ik die rebelse recruut en mijn
status was bij die andere, die ik
toch ook wel wilde zijn".
Is dat schizofrenie?
Schiet weer in de lach: „Het is in
elk geval een gespleten vorm van
functioneren. Het is niet patholo
gisch denk ik. Zo ver gaat het weer
niet. Het is iets van die tweespalt,
ook ten opzichte van anderen. De
een vindt mij bijvoorbeeld ontzet
tend arrogant, de ander vindt mij
de meest toffe jongen die er is.
Welke kant ze treffen van mijn
persoonlijkheid, wie zal het zeg
gen Natuurlijk wil ik aardig
zijn, maar niet tot elke prijs. Ik wil
ook macht en invloed hebben,
maar ook niet tot elke prijs. In dat
spanningsveld beweeg ik me. Ik
denk dat ik daarom ook goed kan
opschieten met mensen wie het
minder goed vergaan is in het le
ven en ook met de anderen,
want ik zou best nog een beetje
meer één van hen willen zijn".
Had u niet nog meer hogerop ge
wild? Wilde u geen minister wor
den?
„Toen ik twintig was had ik alles
willen zijn: wereldverbeteraar, be
strijder van onrecht, gewoon een
held. Alleen, wat ik nooit heb wil
len en kunnen zijn, is technicus. Ik
ben technisch een debiel, een uiter
mate technisch zwakbegaafde. Het
feit dat het licht aangaat, als ik op
een knop druk, is voor mij nog
steeds een wonder".
Een wonderIs dat de dichter in u?
„Het dichten in mij komt, denk ik,
voort uit een zekere sentimentali
teit. Ik denk dat ik erg emotioneel
ben. Het dichterlijke breng ik tot
uitdrukking in ambtelijke rappor
ten. Ik gebruik graag mooi proza in
de omgang met anderen. Ik sta be
kend om mijn bloemrijk taalge
bruik. Bij lezingen zorg ik vaak on
gewild voor allemaal lachsalvo's
over tal van zaken, doordat ik het
zo relativerend of zo kunstmatig
weet voor te stellen dat het bela
chelijk wordt. Of doordat ik iets zo
bloemrijk weergeef dat het aan
doenlijk wordt. Ik streef niet naar
cliché. Cliché is mij vreemd".
Over bloemen gesproken, u wordt
niet lyrisch van de bloemen van
het kwaad?
„Nou, in zoverre, ik zou ook het
kwade willen relativeren. Ik heb
met zoveel mensen gesproken, die
als crimineel ik haat het
woord bekend stonden. Natuur
lijk waren daar mensen bij van wie
ik de daden sterk afkeur. En toch
meegaande met hun gedachten-
stroom denk je: hoe logisch kan het
soms zijn. En tegelijkertijd: hoe
zeer verwerp ik het. Logica op
zichzelf kan van een zuivere
schoonheid zijn. Maar het absolute
kwade, die hel en hemel, heb ik
nog nergens ontdekt. Er zijn geen
honderd procent kwade creaturen,
maar er zijn wel honderd procent
kwade daden. Zo simpel zie ik het,
ook als psychiater".
Hebt u zo ook de gijzelingen erva
ren?
„Ja, op dezelfde manier eigenlijk.
Je krijgt te maken met daden die
af te keuren zijn, maar kunnen
voortkomen uit motieven die be
grijpelijk zijn of misschien zelfs
goed te keuren. Dat is altijd mijn
dilemma geweest". Bedachtzaam
formulerend: „Staande voor de
noodzaak en de betrokkenheid bij
te dragen in het kader van het ge
heel moest ik altijd proberen beide
kanten in de gaten te houden. Dus
de kant van de dader en van dege
ne die de zaak moest oplossen, bn
natuurlijk van hen die aan die dagd:
waren onderworpen. In de eeifg
plaats gingen mijn gedachten p
naar de onschuldige slachtoffffd]
vooral de kinderen. Ik heb gepjin
beerd mijn taak geïntegreerd zo
zien. Ik heb steeds gestreefd njid
een vruchtbare synthese. De advfcsu
zen die ik gaf lagen niet bepaaldpt
de sfeer van de simpele direfrii
heid". |jf
(ot
Is het geen probleem de psychia
te baseren op de huidige recr^
„Ja, dat heb ik in eerste instate
zo opgelost: ik beschouw mijïk
niet primair als therapeut, althïal
overigens wel op meer manielm
gebruik van de geneeskunde. D^iti
maar aan voorlichtingsrapport^
voor rechtbanken, adviezen vin,
de Raden van Beroep, keuring» E
sen en militaire artsen. Er is Ifel
nen dit rechtssysteem een insci
keling mogelijk van de psychiaüg
die vooral van technische aard |li;
lm
Lopen er volgens u ook gestocfin
gezagsdragers rond?
c<
„Er zullen ongetwijfeld ook psydi
aters, ministers en hoge polin
functionarissen zijn, die geeste'm
gestoord zijn. Ik vind het iets te
ders worden wanneer men eriu
over gaat andere mensen in kosif
bloede neer te schieten of te vol
minken. Dan zeg ik: elke teelt 1
sche capaciteit moet ter besch'g
king worden gesteld om zoiets a
voorkomen of de gevolgen ervaiiïs
minimaliseren".
„Mensen die een ander door L-
knieschijf schieten, hebben tkr
een grens overschreden, waarU
ik mij afvraag of daar toch i
specifieke pathologie aan de gl,r
is. Iemand, die in een toren *r
een campus gaat zitten en op sttr
twintig mensen neerknalt, is 1
stoord. Of hij nu tijdelijk gestob'
is door druggebruik of langdhpi
door ziekteverschijnselen, rrr bt
gevallen vind ik dat het een ps'
chiatrische casus is". <ai
Hitier
„Ware het zo dat ik, met de kei)0
die ik nu heb, of veel knappl
geesten de heer Hitier tijdig hl
den leren kennen dan zou het ir.
schien wel onze taak zijn gewie
om te waarschuwen tegen het k
dat er iemand aan het woord el
van wie je toch enige twijfel mffl«
hebben over zijn geestelijke verr
gens. Vandaag de dag, laat ik gat
namen noemen, zijn er talBi
mensen op wie datzelfde van tk
passing is". e
„Ik vraag me wel eens af hoev
leed ons bespaard zou worden is
belangrijke industriëlen, militag
of politieke leiders van tevoreni
keken waren door deskundig
Niet op hun moraal of wat ze
gen, maar op hun mogelijkheid
ze überhaupt in staat zijn om g*
te kunnen functioneren. Ik ken
van voorbeelden, ook in de p!
tiek, van mensen die geestelijk j
stoord zijn. De kardinale vraag it
een psychiater dat mag zegg
Mag je dat alleen in een arts-|i
tiënt-relatie? Moet je met je arnr
over elkaar gaan zitten of een it
naai laten vallen, zoals je bij hf
dermishandeling zou doen? Air
een plaats hebt bij de overherdje
je signaleert dit dan zou je het|;
ken eigenlijk moeten doorgevenl
principe zou dat ook zo moeten ]l
op internationaal niveau. Hoef
het uiteindelijk een heel moeiljl
klus zal blijken te zijn. Ik zie m<
bij de VN aan komen zetten
een geschreven portret van n
neer-zus-en-zo. Je merkt het a'i
maal wel op, maar je kunt er!
weinig mee". j-
Doden
De heer en mevrouw Mulder
van plan zich na zijn vut terug;
trekken in een dorpje in het zuil
van Spanje, waar ze een huis h
ben gekocht. De cultuur daar tl
hem diep. Hij houdt van lezen;
filosoferen, ziet zichzelf een bet
als een pastoor die voor het rai
staat en over het goede en slee
nadenkt. Hij zegt niet de natuuj
zijn om felle toestanden te hekq
of in een vredesmars mee te lop
„Ik zie daar niet zoveel nut in,
dat er onmacht en angst aan I
grondslag liggen".
„Ik kan uren stil voor me uit zit
mijmeren. Als ik daar een tuinij
zie, dan overvalt mij meteen
wens ook tuinman te zijn. Om
ik dan met de aarde bezig kan
de bron van alle welvaart. Ik pi
er graag met de mensen uit I
dorp. Dan kunnen de intellectud
me een beetje gestolen wore)
eerlijk gezegd. Het intrigeert
waarom die vrouwtjes uit het c(
zaterdags met hun bloemen p
het kerkhof lopen. "Hoe hun
ding is met de doden i
PETER VIERI
^oto- CF.F? ERKE