Langs Omwegen emeente Leiden gunde in 1919 burgemeester De Gijselaar zijn verdiende eigen harde bank =De Turfmarktsbrug: goudmijn voor timmerlui en metselaars gS» TOEWEL „IETS IN DEN AARD VAN HET HULDEBLIJK IET RAADSLID EERDMANS MET ZORG VERVULDE REIDEN/REGIO CcidócSotucmt WOENSDAG 25 APRIL 1984 PAGINA 5 Op mijn omwegen door stad en land kom ik graag mensen tegen. U kunt mij telefonisch of schriftelijk vertellen wie u graag in deze rubriek zou willen tegenkomen. Ik ben bereikbaar via 071 - 12 22 44 op toestel 10. Jaj™ ngeivan De Leidse gemeenteraad be leefde op donderdag 31 juli 1919 een vrij opmerkelijke vergadering. Niet zozeer van wege een brief van L.Mul- der, arts, waarin deze zich fel keerde tegen het voorstel der Commissie van de strafveror deningen „tot het strafbaar itellen van het onbeheerd la- de heer Mulder noemde dit voorstel „onbillijk" en „onmogelijk": „mensen die voor hun beroep van fiets of motorfiets gebruik maken, kunnen moeilijk per dag, laat ons zeggen minstens veertig maal het slot moeten vastma ken en veertig maal het slot noeten losmaken. Dit zou ien belemmering in de uitoe fening van hun beroep zijn", neende de arts. Nee, het was wel ferm van L.Mulder, arts, om de verre voorgangers van onze bloedeigen wakkere oarkeerwachters een spaak :ussen het wiel te willen ste ken, maar deze raadsverga dering werd veeleer een his- :orische, omdat het stadsbe- ;tuur zonder hoofdelijke temming akkoord ging met het plaatsen van de enig ech- e, hoogst uitzonderlijke, ste len en monumentale, door n door Leidse en in het oog springende „De Gijselaars- bank". Een tezaam gemetseld meubelstuk, dat op dit mo- ient nog voor enige tijd er- ■ens in genummerde priegel ig stukjes opgeslagen staat, ten einde weer op z'n eigen plek teruggeplaatst te kunnen worden als de opzienbarende, liepgravende, allernoodzake- lijkste renovaties aan de kop het Rapenburg voltooid gens anc Alvorens dezp materie op 31 juli '19 aan de orde kwam verliet jhr.mr.dr. N.C.de Gij selaar, burgemeester en voor zitter van de raad en boven dien de „enige goeie Leie naar", voor enige tijd de ver gadering, en ging elders een kop koffie of iets dergelijks drinken; of misschien wel stukken doornemen. Dat was niet slechts uit een soort kies heid, maar hij kon ook moei lijk op zijn zetel met rode oortjes zitten luisteren naar al die beweegredenen rond het offreren van een bank die veel meer dan een bank zou zijn. Hij wist wat er ko men ging, en hij stelde het „op hoogen prijs". De oudste wethouder, loco tevens, de heer J.A.van Hamel, nam de leiding, de keten en hamer over. Aldus lezen we in de „Handelingen". Hulde en waardering Het ging dus om het agenda punt „Verzoek van het Co mité tot aanbieding van een huldeblijk aan den Burge meester, om toestemming tot het plaatsen van een monu mentalen bank op het trottoir van de Noordeinds-brug aan de zijde van het Rapenburg, ofwel aan het zuidelijk einde van het overwulfde Kort-Ra- penburg". Welnu, het Comité was. met verschuldigde eer bied, voornemens de burge meester namens de Leidse burgerij een bewijs van hulde en waardering te betonen, „voor al hetgeen ZijnEde- lachtbare gedurende de afge- Burgemeester N.C. de Gijselaar en mevrouw op de ijskoude, vrij harde, kersverse De Gijselaars- bank aan het Kort Rapenburg. Op 23 april 1920. Dat was eens, maar nooit weer. Maar Toon Hermans zou kunnen zeggen: '„Hier heeft-ie gezeten..." loopen oorlogsjaren (eerste wereldoorlog buiten de gren zen en de mobilisatie, distri butie en ander kommer en kwel daarbinnen, T.P.) in het welzijn der burgerij heeft verricht". Het ging om een „monumentale bank, ontwor pen door den heer Willem C. Brouwer te Leiderdorp". Het was bekend, dat De Gijselaar, die op straat voor de minste van zijn gemeentenaren nog z'n hoge hoed afnam, ermeer verguld zou zijn. Maar er moest een betamelijke proce dure gevolgd worden: de raad diende het geschenk te aanvaarden. O tempora, o mores. Welke opvolger van De Gijselaar in het ambt van „in naam der koningin" zou iets dergelijks zijn toegevallen? Zal er ooit een horeca-instelling worden vernoemd naar ZijnEdelacht- bare mr. Cees Goekoop, die toch gebukt gaat onder het klappen van de zwepen van zovele volledige vergunnin gen? Hebben hunne edelacht baarheden Van Kinschot, Van der Willigen, Vis, méér gekregen dan een venster versiering-met-wapen in de wandelgangen van het stad huis? Nee toch? Zij hebben te weinig calamiteiten meege maakt, te weinig kleerscheu ren opgelopen, zodat hun verknochtheid met de stad niet volledig tot haar recht kon komen. Met De Gijselaar was dat an ders. Die bouwde een legen de rond zijn persoon op, zorg de voor „gossips". Zeker; niets menselijks was hem vreemd, maar hij voelde zich ook nauw betrokken bij de zorg voor de minst bedeel den: hij werd zelf een monu ment van een burgemeester en kon bij het gemene volk een potje breken. Bedenkingen Die rillingen van menselijke ontroering moeten door de Leidse raad zijn gegaan, op 31 juli '19; een jaar na de wa penstilstand in de Grote Oor log. Voorzitter Van Hamel zette er vaart achter. Daar was het eerste raadslid, dat van wal stak: de heer Eerd- mans. Hij waardeerde het „natuurlijk zeer, dat dit hul deblijk zal worden aangebo den als eene herinnering aan hetgeen de Burgemeester tij dens de afgeloopen jaren voor de gemeente heeft ge daan, en het valt moeilijk den aard van dat huldeblijk aan critiek te onderwerpen, omdat het ons aangeboden wordt". Maar Eerdmans vroeg zich wel af of dit hul deblijk „in een stad als Lei den in de toekomst niet aan leiding zal geven tot ontsie ring, omdat de kans groot is dat, daar men hier immers geen historische poort kan hebben van de Breestraat naar de Botermarkt wegens de baldadigheid, hier ook geen vervuiling en ontsiering zal zijn te weren. Ik kan mij moeilijk voorstellen, dat de gemeentenaren zich op die bank zullen neerzetten om uit te rusten. Reeds het steen noodigt niet tot zitten uit en ik kan mij niet voorstellen, dat men zich aan den publie- ken weg zal gaan zitten ver- poozen op deze bank. Er is dus in den aard van het hul deblijk iets, dat ik met zorg tegemoet zie. Zal de zoo ge vreesde baldadigheid hier uitblijven? Ik zou het betreu ren, wanneer na eenige jaren dit monument vervuild was en ik ben er niet zeker van dat dit een van de dingen is, die in de toekomst tot sieraad zullen strekken. Maar zooals ik zeg, het is moeilijk een aangeboden geschenk te cri- tiseeren..." Aanvaard met dank De voorzitter voornoemd, deed even alsof meneer Eerdmans voor stoelen en banken had staan kletsen en nam aan, „dat de Raad zich kan vereenigen met het ver zoek van de Commissie om die bank volgens bijgaande teekening op te stellen en dat de Raad dat geschenk met dank aanvaardt". Daarna was hij van mening, dat de raad de vrees van de heer Eerdmans niet behoefde te delen: „Wij hopen, dat het publiek er voor zal zorgen, dat deze bank niet bevuild wordt. Bovendien, politietoe zicht kan hier zoo goed mo gelijk tegen waken. De plaats valt nogal in het oog, zoodat de schennende hand zich hieraan wel niet zal wagen. Wij hppen dan ook, dat het publiek deze bank niet zal verontreinigen. Laat deze bank ten eeuwigen dage mo gen zijn eene dankbare her innering aan wat de Burge meester in het bijzonder in de laatste jaren voor Leiden heeft gedaan". Hierop ver melden de Handelingen „Teekenen van instemming". De Gijselaar zat dus goed. Nadat nog volgens de gebrui kelijke routine enkele zaken voor kennis waren aangeno men (toekenning van „va- cantie en vacantietoeslag aan Overheidspersoneel") of ver der werden „gesteld in han den van Burgemeester en Wethouders om praeadvies", kwam De Gijselaar als M.d.V. (Mijnheer de Voorzit ter) weer zijn zetel innemen. Alsof er niets aan de hand geweest was. Toen Van Ha mel hem vertelde, dat de raad met instemming de bank als geschenk had aan vaard, antwoordde De Gijse laar: „Ik dank u wel voor uwe mededeeling, mijnheer Van Hamel". Nog geen jaar later zat de enige echte Leienaar, samen met zijn lang niet onaantrek kelijke vrouw (hun hoofden afstekend tegen een weldadig aandoend plantenarrange- ment), op de koude, harde stenen van zijn eigen bank aan het Kort Rapenburg. Al leen hierom al zal die bank daar straks weer moeten te rugkomen. Niet voor niets was De Gijselaar zo'n beetje de meest populaire burgerva der sinds Van Der Werff. En ach, het stenen geval is in de loop van meer dan zestig jaar gastvrijheid nooit erg bezoe deld geweest. Ondanks de ongemakkelijke zit zijn er „vogels" die erop neerstrij ken; niet zelden met naast zich een halfleeg bierflesje. Ook zo zie je Leiden nog wei eens vanuit een onbekom merd gezichtspunt. De Gijse laar had hen kunnen begrij pen. Mevrouw kon haar ei gen theorieën erover hebben. Straks staat hun bank daar weer. al vt Bruggen, we maken er allemaal gebruik van. Zeker in een water rijke stad als Leiden zijn het on misbare schakels in het wegen net. Veel aandacht is er nooit aan de Leidse bruggen besteed. De stilte rond de Leidse bruggen is met de presentatie van het uitver kochte maar in herdruk zijnde Bruggenboek al gedeeltelijk 'ver stoord'. Het Gemeentearchief aan de Boisotkade hoopt dit jaar de tentoonstelling „De Leidse brug gen" te houden. Als inleiding op deze expositie verschijnt in deze krant een serie artikelen over Leidse bruggen. Het zijn geen technische verhandelingen, maar historische verhalen waarin een Leidse brug als leidraad dient. De gegevens zijn verzameld door een werkgroep van historisch geïnte resseerden, die veel van de ge schiedenis van de Leidse bruggen heeft uitgezocht. Samensteller is de begeleider van de werkgroep, de heer P. J. M. de Baar van het Gemeentearchief. Kees van Her pen tekent voor de eindredactie. De reprodukties zijn van foto graaf Wim van Noort. Vandaag verschijnt het negenentwintigste artikel in deze serie. 'oals zoveel Leidse bruggen leeft ook de brug tussen de Turfmarkt en Westdwars- »racht of IJzerengracht (thans Nieuwe Beestenmarkt) voor leel wat menselijke activiteit jezorgd. Talloze timmerlui, netselaars, ijzergieters en hei- ers hebben er hun brood aan verdiend, evenals de brug wachters in de loop der eeu wen. Maar de brug heeft ook velen tot inactiviteit, tot alge- iele stilstand genoopt. Vooral n deze en de vorige eeuw lebben heel wat verkeers- leelnemers er nutteloze uren taan te vernikkelen, maar ok het schippers volkje heeft :a mgetwijfeld wel eens staan klappertanden of puffen in de randende zon als de brug liet snel genoeg openging. En ls de brug eenmaal open itond, was het werken gebla- :en: de bocht in de Oude Vest 'ergde het uiterste van de uurmanskunst van de schip- srs. Deze moeilijke plaats vas er ook de oorzaak van dat n 1893 de nog maar dertig tar oude en prima functione rende draaibrug door een gro- ire moest worden vervan- 'en, ondanks de geweldige t-pedragen die daarmee waren [emoeid. eind van de Turfmarkt) scheef over het water naar de westzijde van de Westdwars- gracht, spreekt vanzelf. De straat ten noorden van de Blauwe Poort was vrij breed en in het met marktruimte slecht bedeelde Leiden al snel geschikt geacht voor de markt voor turf (en andere brand stoffen, zoals sprokkelhout). Die markt werd voorheen recht voor de Universiteit op de westkant van het Rapen burg gehouden, maar dat was natuurlijk een niet erg ge schikte plaats voor het ver handelen en overladen van steeds meer turf voor een groeiende stadsbevolking. De Blauwe Poort, het visitekaar tje van de stad dat helaas nog voordat het helemaal klaar was al nutteloos was gewor den, bood een geschikt onder dak voor de commissarissen en de telsters en tonsters. De tonsters pakten de los aange voerde turven in tonnen van nauwkeurig voorgeschreven grootte en de telsters telden hoeveel turven of tonnen er werden aan- en afgevoerd. Ook al werd er met stan- daardmaten voor de tonnen gewerkt, het maakte wel wat uit of men baggerturf uit bij voorbeeld de plassen onder Hazerswoude kreeg dan wel hoogveenturf uit Friesland of bijvoorbeeld de „Echter ve nen" in Drenthe. De veenge bieden onder Echt werden door een kapitaalkrachtig consortium van hoofdzakelijk Leidse ondernemers en beleg gers ontgonnen; plaatsen als Hoogeveen en Hollandsche- veld danken hun ontstaan mede aan Leids initiatief. Stadspersoneel De brug tussen de Turfmarkt en de IJzerengracht (Nieuwe Beestenmarkt was destijds de naam van wat wij nu kennen als Beestenmarkt; de toen oude beestenmarkt was in de buurt van de Jan Vossen- steeg) werd wellicht in 1614 gelegd. Het ziet er naar uit dat Moeilijk kan zich afvragen waar om de brug juist op deze noeilijke plaats werd gelegd. Toen de stad in 1611 werd uit- jebreid met de „Nieuwe >tad" tussen Galgewater, Oude Vest, Mare-, Rijnsbur ger- en Morssingel lag het ste lebouwkundig gezien voor de land om van de vele dwars krachten van de (Korte en \ange) Langegracht er ook en te laten lopen tot in de roormalige stadssingel bij de llauwe Poort. Aan de oost- cant van deze Westdwars- ;racht kwam een straat recht egenover de straat op de )ude stadsmuur en binnen- 'estgracht te liggen. Dat daar en brug logischer was dan 'anaf datzelfde punt (aan het hij door het personeel van de stad is gebouwd, maar de stadsrekeningen leveren vrij wel geen posten op waaruit iets meer over de bouw valt te achterhalen. Dat geldt overi gens voor meer bruggen die in die tijd zijn gemaakt. Daar entegen is van de Turf marktsbrug de unieke aanbe steding van ijzeren leuningen aanwezig. Op 6 november 1615 nam de Delftse smid Jan Hendricxsz. aan om binnen ten hoogste drie maanden de ijzeren leuningen te maken; vermoedelijk maakte hij ze van smeedijzer in plaats van gietijzer, zoals de later gebrui kelijke brugleuningen steeds werden uitgevoerd. Hij moest daartoe het model („project") volgen dat hem zou worden voorgehouden. Zijn beloning zou 3 stuivers en 4 penningen per pond gebruikt ijzer bedra gen. De afrekening vond denkelijk op 10 juni 1616 plaats; toen werd bepaald dat de stad Lei den het waaggeld van het ge leverde ijzerwerk zou betalen. Hoeveel ponden ijzer door de waagmeester zijn gewogen, is echter niet gevonden. Kort te voren, op 4 september 1615, was aan Hendrick Cornelisz. van Bilderbeeck voor 3 gul den 15 stuivers per roede het metselen van de walmuur aan de „Nieuwe Turfmarct" aan besteed. Hij kreeg voor 8 roe den (30 meter) 30.- uitbe taald. Na verstrijken van de gebrui kelijke levensduur van een houten brug volgde op 2 mei 1643 de aanbesteding van de nieuwe Turfmarktsbrug. Aan nemer Jan Gerritsz. Sichel uit Oegstgeest nam toen voor 410.- aan binnen acht weken een nieuwe brug van 28.26 meter lengte en tussen de leu ningen 2.72 meter breed te maken. De dubbele ophaal brug moest worden gefun deerd op de oude heipalen en zes extra palen van 18 a 20 voet (ruim 6 meter) lengte. De nieuwe brug moest iets lager komen te liggen dan de oude. Levensduur Ook deze brug heeft zijn nor male levensduur gehad. Toen in 1672 werd besloten hem weer eens onder handen te nemen, achtte men het echter raadzaam de zogenaamde aanbruggen niet meer in hout, maar in steen te maken. Wil lem Claesz. nam op 11 april 1672 aan een bouwput te ma ken, eerst aan de noordzijde en daarna aan de zuidzijde om de scheepvaart niet te belem meren. Voor de aanneemsom van ƒ680.- moest hij ook het graafwerk voor de funderin gen verrichten. Op die funde ringen metselde Cornelis Gaesbeecq voor 418.- twee maal twee bogen en zette de oude ophaalconstructie weer op het nieuwe metselwerk. Toen de brug op 31 augustus 1672 klaar was, telde hij dus vijf openingen, waarvan de middelste een dubbele ophaal brug was. Stenen bruggen vergen slechts weinig onderhoud en gaan lang mee. De vernieu wingen aan de brug betreffen dan ook steeds het ophaalbare deel, dat van hout was. Zo vernieuwde Jacob van Leeu wen in 1787 een en ander, evenals Jan Baptist de Groot in 1791, en ook Adrianus van Dijk uit Leiderdorp in 1825, die toen en dat komt wat minder vaak voor ook het plaveisel aan de kant van de Turfmarkt vernieuwde. De zelfde Van Dijk verving in 1833 vrijwel al het houtwerk en repareerde een en ander aan het metselwerk voor ƒ1125.-. Daarna kon de brug er weer voor dertig jaar tegen. In 1863 was een algemene vernieuwing nodig geworden. Op 29 juni nam de Wed. A. Sterkman Zoon uit Den Haag (van de later zeer be kende ijzergieterij De Prins van Oranje) voor 13.996.- aan om tussen 3 augustus en 16 november 1863 de oude brug vrijwel totaal te slopen en te vervangen door een draaibrug. Het draaibare deel werd 16 meter lang en 4.70 meter breed, waarvan 2.90 meter rij weg. De doorvaartwijdte moest 7 meter worden. Aan beide einden kwam nog een enkele boog van metselwerk met natuursteen. Aan ijzer, zowel geslagen, geplet, ge trokken als gegoten, moest 39.465 kilogram worden ver werkt, terwijl aan andere me talen (voornamelijk brons) 117 kilo werd geëist. Het moest ook een mooie brug worden: behalve fraaie lan taarns en leuningen werden er nog veertien „ornament- stukken" van gegoten ijzer aangebracht. Blijkens oude fo to's is de brug echt wel het aanzien waard geworden. Verbetering In de tachtiger jaren van de vorige eeuw is er langdurig gesproken met de provincie over een verbetering van de vaarroute tussen de (Oude) Rijn en de Schie. Na jarenlan ge voorbereiding kwam de verbetering van de Trekvliet (het water naast de Rijn- en Schiekade) klaar en moesten in de Oude Vest nog twee ob stakels worden aangepakt: de Grote Havenbrug, die totaal werd verlegd, en de Turf marktsbrug. die met zijn 7 meter toch te smal was. Na de nodige problemen over de fi nanciering te hebben over wonnen, volgde op 14 augus tus 1893 de aanbesteding. Deze vond in twee delen plaats. De onderbouw werd voor ƒ5935.- aangenomen door C. van Tilburg te Noot dorp. Deze moest daarvoor eerst al het oude metselwerk wegbreken. Daarna dienden er 82 heipa len van 8 meter lengte in de grond te verdwijnen, waarop dan weer het nieuwe metsel werk voor de landhoofden en de pijler in „miskleurig Waal- hardgrauw in sterke tras" kwam. Die tras (een ingre diënt van de metselspecie) moest zijn „eerste soort vers gemalen Andernachse". dus fijngemalen tufsteen uit An- dernach in Luxemburg, die bijzonder goede eigenschap pen had in metselwerk onder water of op vochtige plaatsen. De aannemer kreeg 2lA maand de tijd om het karwei te klaren. De bovenbouw van de nu ongelijkarmig uitge voerde draaibrug werd aange nomen door de Grofsmederij voor 8000.- Het draaibare deel werd vergroot tot 24 me ter (I6I/2 en T/i meter) en kreeg een breedte van 5.45 meter (waarvan 3.55 meter rijweg). Het zal ook wel wat zwaarder zijn geworden, want alleen al aan ballast was 24.000 kilo nodig. Deze aanne mer moest zijn werk binnen vijf maanden opleveren. De resultaten waren voorlo pig prachtig: er was een brug gekomen van 10.97 meter wijdte. Door de komst van steeds grotere schepen bleek al snel dat zelfs dat niet vol doende was. Vooral de be nauwde ruimte bij de Turf marktsbrug werd aanleiding om aan een andere vaarroute te denken, die in 1919 uitein delijk gereedkwam. Vanaf dat moment meden de grootste schepen de brug. Toch moest hii tot 1971 voor de kleinere scheepvaart veelvuldig dienst doen. Na de opening van het Korte Vlietkanaal verloor de brug zijn functie en toen hij in 1977-1978 werd vervangen, nam een vaste brug met drie openingen zijn plaats in.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1984 | | pagina 5