Mary Servaes, vijftig jaar zangeres wwr? ZATERDAG 31 MAART 1' Mary Servaes, de Zangeres zonder Naam, ofwel de Koningin van het Levenslied, 59 gouden en platina platen, staat dit jaar een halve eeuw op de bühne. Reden genoeg voor een vraaggesprek met deze artieste, over wie in alle toonaarden al geschreven en geroddeld is. Tussen de bedrijven door tijdens een optreden vindt zij toch nog alle tijd om over zichzelf en het vak te praten. In augustus wordt zij 65 jaar. „Ik ben dus aan het aftellen", bekent zij tegenover verslaggever Homme Krol aan het eind van haar levensverhaal. „Maar als ik er definitief mee stop, geloof ik dat ik gauw een oud vrouwtje ben". „Met het lied Jongen! is het ij of ik m'n eigen j moeder; hoor" „Ik ben dan wel artieste als ik op de bühne sta, maar dat wil niet zeg gen dat ik me boven de mensen verheven voel. Ik ben altijd mezelf, een opgewekt mens. Vaak denken ze: oh, wat een zielig doetje. Alsof ik nooit lach. Maar zo ben ik hele maal niet hoor. Ook op de bühne kan ik lachen als ik een gezellige zaal heb". Vol trots merkt Mary Servaes, de Zangeres zonder Naam, die dit jaar haar vijftigjarig jubile um viert, op: „Het is wel zo, dat veel van wat ik zing, wordt meege zongen. Ik heb door de jaren heen ontzettend veel moederliedjes ge zongen. Daar zit vaak heel veel sentiment in. Het woord moeder of mama is op zich al mooi. Als je daarover mag zingen vind ik het vaak levensecht en gevoelig. Zeker als ik aan m'n eigen moeder denk. Zij was een echte moederfiguur, die zich helemaal voor d'r gezin opof ferde. Nooit een aardigheidje gehad of zo. Altijd maar, dag en nacht, ploeteren voor het gezin. Als ik dat terugvind in bepaalde liedjes, ja, dan is dat het voor mij helemaal. Met het lied „Jongen" is het net of ik mijn eigen moeder hoor". „Ik had een heel sterke band met m'n moeder. Ik heb tien jaar ziek gelegen en m'n moeder was altijd om me heen. Ik was als kind geval len en kreeg daarna een heupziek te. Ik lag in de huiskamer, dan was je het dichtst bij moeder. Met het leed dat moeder wel 'ns had met vader of de kinderen werd ik al heel jong geconfronteerd. Al heel jong was ik dus eigenlijk al wijs". „Nee, ze hadden geen gelukkig hu welijk. Ze hadden tien kinderen, onder wie zeven zoons. Met mijn vader erbij waren er dus acht man nen in huis, die eigenlijk allemaal de overhand hadden. Moeder was onderdanig. Zeg maar gewoon een sloof. Dat zag ik al heel jong. Ja, dat was vroeger blijkbaar gewoon. Ik zag het ook bij andere moeders". „Mijn vader was kantoorboekhou der in Leiden. Hij bemoeide zich niet veel met het gezin. En dan al die jongens. De een staat tegen de ander op. Dan beginnen ze verke ring te krijgen en wordt de ene broer verliefd op het meisje van de andere broer. Zo ging dat. Het zal hier en daar nog wel zo zijn als een jongen voor het eerst met een meis je thuiskomt. Dat z'n broer denkt: wat een stuk. Niet dan? Da's heel gezond". Altijd pijn „Ik zag alles, omdat ik in die huis kamer lag. Nee, met die heupziekte is het nooit meer goed gekomen. Ik ben altijd gehandicapt gebleven. Wel dikwijls geopereerd, maar het heeft niet geholpen. Twee jaar ge leden had ik weer geopereerd moe ten worden, want m'n heup schijnt weer los te liggen, maar ik had het veel te druk. Ik voel dat ik er toch eens aan moet geloven, want ik kan bijna geen drie kwartier meer op de bühne staan. Ik heb vrij veel pijn. Ik moet ook ontzettend veel afzeggen. Het wordt almaar moei lijker voor me". „M'n stem is nog van die kwaliteit, dat ik misschien nog heel lang door zou kunnen gaan, maar met die heup hou ik het bijna niet meer vol. Ik moet dus weer naar het zie kenhuis. Dat vind ik niet zo erg, hoor. Ik heb er zo vaak in gelegen en ik was altijd het zonnetje in huis, vonden ze Vrij goeie hersens „Ja, door die ervaring in m'n jeugd weet ik waar ik over zing. Ik heb toen al bewust voor m'n moeder gekozen. Terwijl zij stond te strij ken moest ik de krant voor haar le zen. Zodoende kreeg ik dus ook vrij goeie hersens. Ja, het deed me altijd verdriet als ik m'n moeder zo zag. M'n moeder was ongelukkig, hartstikke ongelukkig. Ze zal zeker wel gelukkige momenten hebben gehad, maar die waren zo zeldzaam dat ze er niet over sprak. We kon den echter ook best veel plezier maken en lachen. Dat gezin van ons was echt een lach en een traan. Hier vechten we en daar dansen we. Dat heb je nu eenmaal in een groot gezin". „M'n ouders leven niet meer. En verder is iedereen uitgevlogen. Ie der gaat zo'n beetje z'n eigen weg. M'n vader? Het klinkt heel gek, maar met hem had ik niet zo'n band. Ik vond hem als kind altijd stout. Een heersend type. Ik had al tijd angst voor hem. Hij was thuis ook de boeman. Als m'n moeder het niet aankon, sloeg m'n vader d'r op. Het gebeurt nog in veel ge zinnen dat vader de boeman is. Dat vind ik onrechtvaardig. Maar ja, als je tien van die lieverdjes hebt, dan valt het als moeder niet altijd mee". Onrechtvaardig „Nee, ik zou niet zo over de vader figuur kunnen zingen als over de moederfiguur. Er zijn prachtige va- derliedjes, heel mooie. En natuur lijk zijn er genoeg mensen, die wel een goede band hebben met hun vader. Die vragen wel 'ns: waarom zingt u nooit over een vader? Een vaderliedje heb ik echter nog nooit gekozen, want als ik over een lieve vader zou zingen, zou ik denken: wat sta jij toch te liegen. Snap je? Het is in strijd met mezelf. Ik kan alleen maar zingen over dingen waar ik zelf achter sta, die ik aan voel, waarvan ik denk: dat is waar. Dat zullen in de praktijk wel din gen zijn die ik zelf merendeels be leefd heb". „Vaak is het 't vergeten schepsel wat ik bezing. En een moeder wordt dikwijls het eerst vergeten. Terwijl een moeder toch altijd het meest met het kind optrekt. Een moeder kan nog zoveel verdriet hebben van een kind, ze zal het nooit verstoten, in tegenstelling met een vader. Als een vader een zoon heeft die niet is of wordt zoals hij het graag zou zien, dan is die jongen niet in tel. Een moeder gaat door dik en dun. Ik heb zelf geen kinderen, maar zo voel ik het wel aan als vrouw. Ze zeggen wel 'ns tegen mij: daar kun jij toch niet over meepraten, maar juist wij zien dat sterker. Een moeder of een va der ziet niet gauw de fouten van een eigen kind". Kinderen „Ik kon geen kinderen krijgen. Dat heeft ook met die heup te maken. Ik zou misschien toch wel gezon gen hebben als ik kinderen had ge had, maar ik denk niet ten koste van hen. Ik zou ze misschien mee genomen hebben. Want dat zingen is en blijft een hartstocht van me. Da's ongelooflijk. Al heb ik nog zo veel pijn, ik ga de bühne op. Ik kan in dat zingen zoveel gevoel kwijt". „Ik sta nu vijftig jaar op toneel. Op m'n vijftiende ben ik begonnen. Dus het zat er wel in. Als ik wel 'ns kennis had aan een jongen, koos ik uiteindelijk toch altijd voor het to neel. Ik heb het vaak genoeg uitge maakt, omdat ze niet wilden dat ik aan het toneel was. En dan werd me van alles beloofd: een gouden ring of een mooi mantelpakje. Als ik maar ophield met zingen en to neelspelen. Ik liet ze gewoon staan. Dan kwamen ze nog bij m'n moe der thuis terwijl het tussen ons al lang uit was". Karakter „Als ik mensen ontmoet die niet eerlijk zijn of me echt pijn hebben gedaan, of het nou familie is of vreemd, dan laat ik ze vallen. Ik ken geen tussenweg. Ik heb wel karakter, hoor. Als ik vind dat zo'n persoon fout is of me pijn heeft ge daan, dan is het afgelopen, 't Is misschien een heel lelijke eigen schap van me, maar ik kan heel moeilijk vergeven. Dan moet die persoon praten als Brugman. Dan moet-ie me overtuigen dat ik fout ben geweest of dat ik het verkeerd heb begrepen of zo. Ja, je kunt het dan wel vergeven, maar vergeten kan ik het moeilijk. „Ik ben nu zesendertig jaar ge trouwd. In deze business toch een antiek huwelijk, hè? Ja, 't is m'n eerste man. Gek, hè, want ik had aan partners vroeger geen gebrek. Ik weet niet waarom ik juist op hem viel. Hij respecteert me. M'n man vindt mij een beetje vorstelijk in het theaterleven. Hij vindt mijn werk echt op peil. Het zijn altijd bepaalde eigenschappen die je mooi vindt. Ik zeg niet dat ik onfeilbaar ben. Ik zeg altijd: als ik iets fout doe of iets lelijks, zeg het me. Dan ga ik bij mezelf te rade of ik het echt wel fout heb Goedheid „Ja, ik heb nóg een lelijke eigen schap: ik ben slecht van goedheid. Ik ben soms te goed voor iemand. Je wordt vaak zo verschrikkelijk teleurgesteld. Je wordt nogal eens voor de gek gehouden. Dat vind ik slecht. Mijn man moet me er vaak van weerhouden, want er wordt natuurlijk ontzettend veel een be roep op m'n vrijgevigheid gedaan. Die wil dit en die wil dat. Ik zou het wel allemaal willen doen, maar er komt een moment waarop je denkt: als ik dat doe dan heb ik zelf niks meer. En dat kan natuur lijk niet". „Vorige week bijvoorbeeld kreeg ik een brief van een Lourdes-actie. Ze vroegen om een bijdrage voor men sen die ter bedevaart naar Lourdes gaan. M'n man moest me afrem men. Ik zat al met een girobiljet in m'n handen. Je wordt dikwijls be donderd, hoor. Ik zeg niet dat die mensen dat doen, maar ik heb in m'n carrière leergeld betaald. Heel veel mensen hebben me voor de gek gehouden. En dan word je hard, hè, tegen je natuur in". „Ik sta nu vijftig jaar op de bühne, waarvan zevenentwintig als platen- artieste. Ik heb misschien wel een miljoen brieven thuis. Verschrik kelijk veel bedelbrieven. Vaak bij het lacherige af. De gekste dingen. De een vraagt een stola, de ander een avondjapon. Een boer vroeg me eens een koe, een ander een ca ravan, en weer een ander een tele visie met afstandbediening. Ik kreeg uit Australië zelfs brieven met doktersrekeningen. Of ik die maar even in dollars wilde vol doen. Er kwam er een bij me, die acht ton vroeg om een restaurant te kunnen bouwen. Ik zeg: sorry, ik heb maar één ton. Nou ja, zegt-ie, doe dat dan maar, mevrouw, daar zal ik voorlopig wel mee gered zijn. Ik zeg: ja maar, het is een regen ton". „Ik geef wel aan goede doelen, maar niemand hoeft te weten hoe veel en aan wie ik zoiets doe. Wat de rechterhand geeft, hoeft de lin ker niet te weten. Ik heb ook nooit in artikelen of kranten en ook nu aan u niet verteld wat ik doe. Ik kies zelf mijn mensen uit en dan voel ik dat het goed is". Goedkoop „Nee, zoveel verdien ik niet. Ik denk wel dat ik de goedkoopste ar tieste ben als je uitgaat van de po pulariteit die ik heb. Als je dan hoort dat sommigen twee-, driedui zend gulden voor éen optreden krijgen, daar ben ik nog nooit aan toegekomen. Nee, ik kan niet zeg gen wat ik krijg, want ik werk via een boekingskantoor. Dan zou ik precies verraden welke winst m'n boekingskantoor op mij maakt. Dat kan ik dus niet zeggen, 't Is echter niet veel, als je de afstanden mee rekent die ik vaak moet rijden. Laatst nog naar Appingedam. We vertrokken 's middags om half vijf en we waren 's avonds om helf elf daar. Tel die uren maar eens, en dan moet je nog zingen en boven dien nog een keer terug naar huis". „Ik word in augstus vijfenzestig iaar. Ik heb dus m'n langste tijd ge had. Wat je nu nog te goed hebt, is je van God gegeven. Dan denk je wel 'ns: we hebben een mooi huis, we hebben een auto, je hebt wat sieraden en je hebt natuurlijk door je vele werken wat gespaard. Je zou dus nu rustig kunnen zeggen: ik ga afbouwen. Soms denk ik wel eens: waar zullen al mijn spullen terechtkomen? In je hart heb je nog niemand gevonden. Jaren geleden dacht ik wel eens: die of die wordt m'n erfgenaam. Maar dan kreeg je de zoveelste teleurstelling te slik ken en dacht je weer: oh, wat heb je weer verkeerd gekozen. Je bent voorzichtiger geworden, je maakt geen keus meer. Dat moet, geloof ik, onverwacht komen". Eenzame hoogte „Iemand die mijn taak overneemt? Nee, daar weet ik niemand voor. Ik heb eigenlijk in dit genre altijd op eenzame hoogte gestaan. Ik heb dus ook altijd het minst betaald gekre gen. Totdat andere mensen in de gaten kregen dat er geld mee te verdienen was. Die gingen toen al lemaal mijn voetspoor volgen en ook levensliedjes zingen. Als de kassa's maar rinkelden, hè? Die verdienen intussen stukken meer dan ik, terwijl ik ermee begonnen ben en toch eigenlijk de koningin van het levenslied genoemd mag worden. De adoratie die André Ha- zes nu meemaakt, nou, die ben ik al twintig jaar vergeten. De adora tie die ik had grensde aan het on gelooflijke. Ik heb op één avond wel zestig bossen bloemen gehad. Maar van mij werd het niet open baar. Ik mocht niet op tv, niet op de radio, niet in de krant. Als ik toch in de krant kwam was het al tijd een verschrikkelijk triest stuk. Altijd werd er héél droevig en zie lig over me geschreven. Terwijl ik toch heus niet achterlijk ben. Ik ben later veel in tv-optredens ge weest, in praatprogramma's. Nou, dan heb ik wel de hoogste kijk dichtheid. Ik. Al zat er een docto randus naast me. Bij mij kwam het echt, hè. Ik hoef niet naar woorden te zoeken, dat is echt. En daar won ik altijd kijkdichtheid mee". „Er kwam 'ns een meneer naar me toe, die zei: jeetje, ik heb u gehoord bij Koos Postuma, maar wat kunt u praaóten Op zo'n moment komt die drift in me op, hè. Ik zeg: o, vindt u? Ja, u kunt goed praten. Ik zeg: u dacht misschien ook dat ik een debiel was, omdat ik het le venslied zing. Nou, zegt-ie, debiel niet, maar een imbeciele indruk had ik wel van u". „Ik heb altijd in gevechtshouding moeten staan. Altijd maar weer dat lied verdedigen. Zij die mijn pad gevolgd hebben, weten dat ik er nu ben. Van hen heb ik dus geen ja loezie of narigheid meer te vrezen. Misschien wel inwendig, maar dat merk ik niet meer". Zalige vriend „Ja, met mijn optreden in die kerk met Gerard van het Reve is eigen lijk de grote klap gekomen. Gerard is een zalige vriend, die recht voor z'n raap achter je staat. En Jan Wolkers, ook een héérlijke vent. Bij hem moet je niet aankomen met allerlei kletspraat over mij. Die zegt: wat dat mens zingt, da's waar. Jan Wolkers strijdt altijd voor me en Van het Reve ook. Die zegt: ze heeft een nare tijd gehad, ze heeft er altijd voor moeten knokken, ze is een vrouw, die haar werk verde digt". „Dat zult u ook hebben. U zult ook graag hebben dat ze uw artikel waarderen. Ik wens iedere verslag gever, ook u, altijd succes met zijn artikel. Maar ik ben er wat door heen gehaald, dat is niet mooi meer. Zulke figuren komen er bij mij niet meer in. Maar ik heb nog nooit een verslaggever geweigerd, omdat ik bang was dat hij slecht over mij zou schrijven. Nee. Ik ben wel vaak bedrogen uitgekomen. Ik heb nu bijna veertig plakboeken van een halve meter hoog met re censies. Da's een giller als je het leest. Ik heb wel verslaggevers bij hun stropdas te pakken gehad, hoor. Want kom niet aan m'n werk, waar ik zo achter sta". „Ik heb van die grote vellen met roosjes die je kunt plakken. Als ik nu straks wat minder ga werken, wat meer tijd krijg, dan ga ik 'ns al die plakboeken na en dan krijgt elk artikel dat goed geschreven is een roosje. Dan kunnen m'n nabestaan den, wie dat ook mogen zijn, het zien. Ik heb wel verslaggevers ont moet, die nooit een roosje zullen krijgen. Die hebben mij als mens beledigd. Altijd maar dat zielige. Ik heb vaak gedacht: ze beledigen je zo, omdat je mank bent. Dat zal denk ik iedere gehandicapte heb ben". „In het begin van mijn carrière kende niemand mij. Ik kon rustig overal lopen. Maar als je ergens op trad gingen de mensen op de voor ste rij staan. Om naar je benen te kijken. De een zei: ze zit in een rol stoel, de ander: ze heeft een houten been. Er was er zelfs een die zei dat ik blind was. Maar nu, geloof ik, ziet niemand meer dat ik gehandi capt ben. Ik ben het, maar in hun ogen ben ik de vrouw van het le venslied. Op mijn handicap letten ze niet meer". „Als u nu bij mij thuis komt dan ben ik dezelfde als hier in dit res taurant. Huichelen kan ik niet. Wat u me vraagt daar geef ik naar alle begrippen antwoord op. Ik hoef niet naar publiciteit te zoeken. Die heb ik altijd gekregen. Vaak in de goeie zin, maar meestal slecht. Och, daar leer je mee leven. Nu is het niet meer zo sterk. Ze hebben ge zien dat ze me toch niet weg krij gen. De ene minuut dacht ik: nou stop ik er mee, want ik werd al maar vernederd. Maar dan kwam de volgende dag de post en daar za ten dan weer brieven bij met: o mevrouw, wat zingt u toch mooi en allemaal zo echt; u blijft toch wel doorgaan? Dan dacht ik: ja, moet ik nu door die ene snertverslaggever m'n publiek laten vallen?" „Ik heb vaak een zootje in m'n huis gehad, aan verslaggevers wel te verstaan. Er waren erbij die nog te vies waren om op je stoel te zitten. En dan ben je gastvrij: koffie, een borreltje, een Limburgse vlaai, koekje of wat je hebt. Dan krijg je hun artikel en dan zou je ze kun nen doodschieten. Want voor jezelf ben je ervan overtuigd, dat je ver- schrikkeljk serieus hebt zitten very tellen. Zoals nu ook met u. Ja, ii», moet van u ook nog maar afwach-ra ten wat u ervan maakt. Ja toch?,. Als u me kapot wilt schrijven moefc u dat met uw eigen geweten maar,, uitmaken. Ze schreven van alles;, wat niks met mijn persoon te ma-» ken had. Dan had ik weer grotej oorbellen in, dan had ik weer bloe-^ metjesbehang en dan had ik weer| roze pantoffeltjes aan. Wat heeft) dat er nou allemaal mee te maken?! En m'n woorden verdraaien, hè.[ Verschrikkelijk, ontzettend veel", f Aftellen „Repeteren doe ik nooit. Ze zeggen wel eens tegen mijn man: u bent toch wel een gelukkig mens met' zo'n vrouw, die de hele dag zingt in huis. Nou, vergeet het maar, zegt hij dan, ik hoor d'r nooit. Ik loop nooit te zingen thuis. Maar 't is een hartstikke mooi beroep. Ik vind het jammer dat ik al een jaartje ouder word. Ik ben aan het aftellen. Daar ben ik wel 'ns somber over stemd. Het zal heel moeilijk zijn het publiek te moeten missen. Maar ik beken wel eerlijk, dat ik op het toppunt van moe-zijn ben. Ik voel nu.toch wel na al die jaren dat ik moe ben. Als ik zou moeten zeggen: ik stop definitief, danIk lijk nu nog jong voor m'n vijfenzestig jaar, maar ik denk dat ik dan gauw een oud vrouwtje ben". Huilen Ze verontschuldigt zich om zich te gaan verkleden. Opvallend snel keert ze terug in een ruim vallende pastelgroene avondjapon die haar vormen goeddeels verhult. De zaal' is afgeladen met 65-plussers. Onder applaus en fanfares beklimt ze met hulp het podium. Ze kondigt haar „lieve mensen" acht nummers aan en belooft: „Ik zal het vandaag niet te droevig maken". Muziek en stem staan op de band, maar ze zingt „live" mee. Hartgrondig, vol over gave. Achtereenvolgens klinken „Jongen, ben je je moeder verge ten?" („dat zing ik het liefst"); ,,'t Was aan de Costa del Sol, tinge ling"; „Een moeder van een zee man"; „Werkloos"; „Keetje Tippel" en „De vrachtwagenchauffeur". Het publiek reageert op elk num mer klaterend. Maar de zakdoeken komen pas echt te voorschijn bij „Denk toch heel goed na voor je scheiden gaat, kijk toch naar je kind dat je achterlaat, zo heeft het leven toch geen zin, blijf toch thuis en maak een nieuw begin". Als ze besluit met „Ik zal altijd van je houden" („speciaal voor ouders van gehandicapte kinderen") is de zaal diep bewogen. Drie, vier bejaarden beklimmen met bloemen het podi um. Mary Servaes wordt uitbundig gekust en kust terug in tranen. „Hebt u die man op de eerste rij zien huilen?", roept ze me op de te rugweg naar het restaurant triom fantelijk toe. „U ziet het, ook va ders krijgen het te kwaad". HOMME KROL

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1984 | | pagina 18