j PIET KLAASSE £cicUe Qowuwt A( MAJ T „ik ben met oog kleppen °P geboren" 1NES In de scheme- die vanwege een redde- verliefdheid extra vroeg ieze dag in maart is geval- heeft tekenaar Piet asse het besluit genomen afwachting van zijn gast het pad vóór zijn boerde- in Eemnes met een lading i grint te egaliseren. Tus- de bomen op de Meent- l is zijn silhouet in de verte Is zichtbaar. Gekromd en ar zuchtend achter een iwagen roept hij de bezoe- I toe: „Omdat je aan de lege kant bent, kun je nu §t eigen ogen zien, dat ik al- H scheppend bezig ben. En peel in de stijl van Hendrik tuinman hangt er ook nog druppel aan mijn neus". snelle inspectie maakt onder en zichtbaar, dat hij tot in de- voldoet aan het signalement een geboren zwoeger. Een ne ripsfluwelen broek omsluit moeite de onderkant van zijn ieve tors, die aan de boven- verrast is met een rond, blo- hoofd, dat overduidelijk uit der illustraties in Dickens' Pick- Papers is geknipt. Gulzige esse in het goede der aarde pt van zijn konen, die door r en wind permanent in de me- worden gezet. „Dat komt van als je maar vaak genoeg paar- tekent", zegt hij geamuseerd, i sta je geregeld een dag in de en krijg je automatisch het ui- jk van een boer", ijn atelier waar de kluizenaar ;n zonsopgang en invallende ternis zijn sporen grift in de neeuw van zijn tekenpapier, t hij op een stoel, die zijn iw en twee zonen hem onlangs au hebben gedaan. „Ik heb i leven lang staande gewerkt", t hij korzelig, „en dat beviel eigenlijk best. Maar sinds ik inzestig ben zijn ze opeens dreven zuinig op me geworden taan ze er op, dat ik zittend k. Ze hebben ook een radio in hok gezet. Daar heb ik even behoefte aan, want er is al ie genoeg in die kop van me. ik een tekening van Art Blakey izzy Gillespie uitwerk, trilt het er mijn ogen door het gebons drums en gehuil van trompet- Al die geluiden heb ik opgezo- in de Singer-Concertzaal of Pa so, alwaar ik als bovenmaatse, a kabouter volledig geaccep- d ben door het hippe jazzvolk. weten ondertussen dat Klaasse i kwaaie bedoelingen heeft, rom laten ze me rustig met krijtjes en mijn schetsboek het podium kruipen". jkleppen tzelfde heb ik ook als ik paar- teken. Ik blijk me dan zo in te n in mijn onderwerp, dat ik au- itisch met mijn voeten over de r schraap en daarbij ook nog 'aarlijk bries. Eerlijk gezegd )aast het me niet eens, want ik met oogkleppen op geboren en jongs af aan op paarden ge- erd. Het is de infantiele taxatie een kind dat behept is met de b fdeziekte. Als zuigeling maakte al lange reizen op mijn hobbel- rd en een paar jaar later draaide en tafeltje om en mende ik tus- de poten een denkbeeldig fd. Dat had ik afgekeken van iroenteboer, die bij ons aan de |r kwam. De lucht van zijn rd bedwelmde me en ik voelde pas echt gelukkig wanneer ik wat los zat in ons huis, op dat tjè had geladen en daarmee in hchting van de achterkamer galopperen". mocht ook geregeld meerijden de kar van de melkboer. In een H van totale verrukking zat ik 1 op de bok en leidde ik met de Bel zijn paard van klant tot Et. Dat bezorgde me een euforie, een gegeven moment ben ik dan ook heel streng geworden en heb ik tegen vader gezegd, dat ik voort aan geen prijs meer stelde op zijn luchten". „Later heb ik wel aan hem ge vraagd, of hij zo goed wilde zijn om drie strepen te zetten op de achter kant van een giro-envelop. Ik zal je vertellen waarom. We woonden al in Den Haag en in die tijd ging ik geregeld naar kindermatinees van Henry Nolles in het Scheveningse Kurhaus. Die man stelde niks voor, maar mocht zich even zo goed hof- goochelaar noemen. Voor mij was dat een bewijs dat de koningin niks van goochelen begreep. In zijn pro gramma trad vaak de sneltekenaar Rody Roeters op, die wat lijntjes op een stuk papier trok en dan tegen de zaal zei: daar maak ik een schip van". „Ik was pas elf. Maar toch had ik de brutaliteit om te denken: dat is geen kunst, wat hij doet. Hij ver zint het allemaal zelf en kan zijn strepen zo zetten dat het achteraf klopt. Daarom zei ik ook tegen va der toen hij die drie strepen op de envelop had gezet: „Wat moet ik er van maken?" Want dat was voor mij het echte sneltekenen". „Een tijger, riep pa. Ik zag aan zijn blik, dat hij dacht: dat hijst Piet nooit. Terwijl het in feite de sim pelste opgave was, die hij had kun nen bedenken. Want drie strepen had ik immers al". „Daarna zei ik tegen hem: nou moet u echt iets moeilijks beden ken. „Oke", zei hij, „maak jij maar eens meneer Colijn voor me". Dat was in die tijd onze minister-presi dent. En ofschoon er naar mijn smaak duidelijk een streepje door die man liep, had ik er nog danige moeite mee om zijn kop met die drie lijntjes in elkaar te frunni ken". „Uiteindelijk lukte het me toch en vanaf dat moment was ik de grote concurrent geworden van Rody Roeters. Nolles engageerde me ge lijk voor een rijksdaalder per voor stelling plus vrij vervoer". Blaag van elf „Dat moet je je even goed voorstel len. Vijfenvijftig jaar gelede' stopte er op een zaterdag een taxi voor mijn ouderlijk huis in de Roelofs straat. En daar stapte vervolgens een blaag van elf jaar met zijn schildersezeltje in. Omdat het een kale-netenstraat was, waar je strui kelde over de referendarissen, vormde ik prompt het mikpunt voor de meest fantastische roddels. De vraag, die met name achter de vitrages op al die lippen brandde was: waar doet die Klaasse dat nou van? Want vader was maar een eenvoudige beambte bij de Staats mijnen". „Ik ben er nog steeds van over tuigd dat een aantal wortels van mijn talent in die kindermatinees van Henry Nolles heeft gezeten. Toch heb ik over die periode heel lang gezwegen, want het komt al gauw abject op de mensen over wanneer je gaat pochen over een naampje, dat je in je jeugd heb ge had. Daar waarschuwde Paul Ci troen me ook al voor op de Haagse Kunstacademie. Ik heb nooit les van hem gehad, maar via via had hij gehoord dat ik verrekt goed kon tekenen. En daarom had-ie zich mijn lot aangetrokken. Ook op zo'n academie zijn de echte talenten dun gezaaid en dus vallen ze extra snel op. Berserik bijvoorbeeld. Die maakte moeiteloos de mooiste schilderijen. Maar als je me nou vraagt om meer namen te noemen van jongens uit mijn klas, die het gehaald hebben, moet ik het ant woord toch schuldig blijven. Berse rik en ik zijn echt de enigen". Vraagteken „Achter zo'n bewering kun je met een vraagtekens en uitroeptekens zetten. Paul Citroen zei niet voor niets: je tekent te goed, Piet. De virtuositeit kan dodelijk zijn voor je talent. En die woorden hebben me tot nog toe aardig tam gehouden. Het risico, dat ik de proporties van mijn talent uit het oog verlies, is trouwens uiterst gering. Dat zit ge woon niet in me. Ik weet maar al te goed, wat twijfelen is. En als ik dat een moment mocht vergeten, is er altijd wel een kenner in de buurt, die zijn schouders ophaalt en van mijn werk zegt dat het infe rieur is hele tijd niet willen inkijken. Om dat ik bang was, dat ik er danig door van streek zou raken. En dat kan ik nou net niet gebruiken. Want ik moet zelf ook door". „Toch is het er uiteindelijk van ge komen. Het eerste, waar mijn oog op viel, was een tekening van prins Bernhard. Dus toch. Poortvliet, dacht ik verrast, is niet alleen een gelegenheidslakei op Prinsjesdag, maar holt voortdurend als een slaaf achter het Oranjehuis aan. En dat beslist niet vanwege een verwant schap in de kunst, want met uitzon dering van Beatrix heeft niemand in onze koninklijke familie ook maar de geringste affiniteit met kunst. Dat geldt met name voor prins Bernhard, die nooit verder is gekomen dan het vertroetelen van olifantjes in allerlei formaten. Ik heb ze ooit gezien en ik weet dus waarover ik spreek. Een grotere kitsch-troep is niet denkbaar". „Poortvliet pocht ook schaamteloos op zijn fotografisch geheugen. Dat zou dan de verklaring moeten zijn van zijn natuurgetrouwe tekenin gen. Hij heeft wèl ooit gezegd, dat ie voor de zekerheid een fototoestel bij zich heeft, maar desondanks vind ik het niet eerlijk wat hij be weert. Het is niet koosjer. Hij weet evengoed als ik dat Muybridge in 1887 een boek heeft gepubliceerd met foto's van paarden in alle denkbare standen. Daarvoor had hij op een aantal plaatsen draden gespannen, die bij de geringste aan raking een fototoestel in werking zetten. Dank zij de opnamen van Muybridge kunnen tekenaars al honderd jaar zien hoe een paard écht in elkaar zit. Voor die tijd moesten ze zich toch maar behel pen met een hobbelpaard". Trefzeker In zijn zojuist verschenen magistra le boek „Piet Klaasse tekent paar den" (uitgegeven door Van Holke- ma en Warendorff in Weesp) heeft hij opnieuw het overtuigend bewijs geleverd, dat hij in Nederland een van de zeer schaarse talenten is, die een even oorspronkelijke als trefze kere kijk heeft op paarden. Stijge- rend, galopperend, vredig grazend en in doodsnood zijn ze met behulp van drie, vier potloodkrabbels die Klaasse razendsnel in zijn schets boek zette, getekend voor de eeu wigheid. „Hou er wel rekening mee, dat ik eindelijk volwassen ben gewor den", waarschuwt Klaasse. „Ik heb nu pas in de gaten gekregen, dat er voor een tekenaar oneindig veel meer te beleven is aan het gezicht van een mens dan aan een paarde- smoel. Een paard blijft een vlucht- dier, dat loert op eert kansje om er met zijn lange benen tussenuit te knijpen. Het heeft ook nauwelijks nuances en zo goed als geen her sens. De eerste de beste straathond heeft honderdmaal meer expressie mogelijkheden dan een paard. Goed beschouwd is het paard al leen maar nuttig om een kar te trekken of land te veroveren. Daar Driemasters „Hoe oud zal ik helemaal geweest zijn toen ik mijn eerste paard te kende? Vijf hooguit. Zeker niet ou der. Mijn vader vond het prachtig en moedigde me ongeduldig aan. Want in mij had-ie een talent ont dekt, dat bij hem nooit goed aan bod was gekomen. Hij was een boe renzoon uit een gezin van elf kin deren, van wie hij de enige overle vende was. Mijn grootmoeder te kende ook en door haar heeft-ie de smaak voor schilderen te pakken gekregen. Hij werkte eerst op de koopvaardij-, kwam steevast van zijn reizen terug met schetsen van driemasters, die hij op zee was te gengekomen. Later maakte hij ook prachtige foto's van kathedralen en paleizen, die hij tijdens zijn verblijf op de wal in vreemde landen ont dekt had. Ik vond het schitterend wat hij deed en ik ben er van over tuigd, dat hij mijn carrière mede bepaald heeft. Ik geloof onvoor waardelijk in de theorie van erfe lijkheid, waar geen mens aan kan ontkomen. Als vader me niet in verrukking had gebracht met zijn schilderijen zou ik waarschijnlijk nooit een kras op een stuk papier hebben gezet". Drie strepen „Ik merk het nu weer aan mijn zoon Casper, die de lay-out voor mijn nieuwe jazzboek voor zijn re kening neemt. Ik heb nooit gesug gereerd, dat hij naar de Rietveld academie moest gaan. Want uit er varing weet ik, dat het dom is van ouders hun kinderen in een bepaal de richting te dwingen. Ik had er zelf ook de pest in, als vader in mijn kamertje kwam zeuren of hij de luchten op mijn tekening mocht maken. Daar was-ie een specialist in en hij wist drommels goed, dat zijn luchten stukken mooier waren dan de mijne. Daarom heb ik het wel eens toegestaan om hem een pleziertje te doen. Maar op die ma nier is het nooit je eigen werk. Op Warme broodjes Op dat moment valt in de conver satie de naam Rien Poortvliet. Klaasse verslikt zich spontaan, schudt zijn manen en mompelt: „Een slechte smaak is in de kunst nooit weg. Dat is in dit land een vast gegeven. Poortvliet is een han dige afbeeldêr, die feilloos aan voelt, wat het grote publiek ver langt. Het resultaat van zijn werk wijze is ondertussen bekend: zijn boeken vliegen als warme broodjes over de toonbank en worden in de hele wereld verkocht. Dat heeft-ie toch maar voor elkaar gebokst. Met opzet heb ik zijn paardenboek een Statussymbool „Ik heb me achteraf afgevraagd waarom ik me altijd zo geïnteres seerd heb voor paarden. Daar heeft het paardevolk in elk geval niet toe bijgedragen. Want als ik ergens een hekel aan heb, dan zijn het de nieuwe en oude rijken, die het paard als statussymbool hebben ge annexeerd. Als ik ze zie, word ik al niet goed. Ik heb in Amerongen ooit op een dijk gestaan, terwijl be neden de meute langskwam. Voor op reed de jagermeester, die met een hete aardappel in zijn keel schreeuwde: „Pas op, daar dreigt gevaar". De malloot. Even later brouwden de andere ruiters, die gisteren nog met hun pet in de hand hadden gestaan, hem braaf na. Op dat moment had ik het door: de dingen, die mij het meeste tegenstaan, zijn het mooist om te tekenen". „Vandaar ook dat ik in Spanje naar de stieregevechten ben gaan kij ken. Het zijn afschuwelijke ana chronismen, die allang verboden hadden moeten worden. Maar toch kwam ik uit die arena met een dik pak schetsen, die ik gelijk in een kroeg om de hoek heb uitgewerkt". Vervoering „De laatste jaren concentreer ik me steeds meer op mensen en land schappen. Ik heb me vorig jaar drie dagen in het Northsea Jazz Festival in Den Haag gestort en kwam in Eemnes terug met zestig tekenin gen. Wat je daór aan materiaal .vindt is verbijsterend: alleen de koppen zijn al adembenemend. En op die koppen zitten dan ook nog 'ns de meest onwaarschijnlijke pet ten. Ze bezorgen me dezelfde ver voering, die ik voelde op de kar van de melkboer". „Als ik nu naar mijn schilderijen en tekeningen kijk, naar de koppen van orthodoxe joden, die ik in Is? raèl gemaakt heb, naar de lege pol dergezichten die ik voorzichtig heb ingekleurd, is er weer hoop. Er (S nog plaats voor illusies in het leven van een man, die het leraar-zijn tientallen jaren als zijn taak heefl beschouwd. Ik ben nog steeds niet zo overtuigd van mijn kunstenaar? schap. Maar ik heb wel het ver* moeden. dat er schot in zit". Hij snuift vol aandacht, vergeet laas met zijn voet over de grond te schrapen. Bijna plechtig zegt hij: „Piet Klaa$r se steekt langzaam zijn koppie uit het moeras". LEO THURING Foto's: MILAN KONVALINKA die me tot op de dag van vandaag helder voor de geest staat". „Ik ben bijvoorbeeld bij een man als Sandberg nooit aan bod geko men. In de tijd, dat hij directeur van het Stedelijk Museum in Am sterdam was had-ie al een gloeien de hekel aan mensen die figuratief werkten en bemoeide hij zich uit sluitend met collega's die hun ziel en zaligheid aan de abstracte kunst hadden verkocht. Ik zou liegen, als ik nu beweerde, dat ik van die af wijzing geen weet heb gehad. Ik heb wel degelijk geleden onder de miskenning. Zelfs extra zwaar, om dat ik het ook nog eens was met de kunstenaars, die de macht wel had den. Ik heb ook serieus geprobeerd abstract te werken, maar het is me niet gelukt. Ik krijg het niet voor elkaar in het wilde weg verf op een doek te smeren en dan te roepen: het is af. Dat is jammer, maar het houdt me in elk geval nederig. Ik blijf een wroeter die net zolang gumt totdat het klopt met de wer kelijkheid. Het uitgangspunt voor mij blijft mijn eigen waarneming. De vraag is: wat zien mijn ogen? En daarin probeer ik de illusie van beweging vast te houden. Als ik een paard teken en het lijkt waarachtig of ik niks anders doe leg ik in feite een moment vast. Maar tóch lijkt het, of dat ele ment van beweging er nog steeds in zit. Ik accelereer gelijk met dat paard en laat het doordraven op mijn papier. En als me dat niet lukt, zorg ik er in elk geval voor, dat zo'n tekening ademt, snuift, briest. Zo'n knol moet uit de lijst dampen". komt nog bij, dat het paard door al lerlei fokmethoden een produkt van mensen is geworden. Een IJs- landpony of een Fjordenpaard is schitterend geproportioneerd. Maar dat hebben ze wel te danken aan een ingreep van mensen. Gek ge noeg hebben ze toch kans gezien hun waardigheid te behouden".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1984 | | pagina 15