Folkloristisch dansensemble
Achalay is meester
in eigen Mors-ig danshuis
De Visbrug: oudste en belangrijkste brug van Leiden
'LEIDEN/REGÏO
Ceidae Courant
NA 17 JAAR INSPANNING EN EEN VERNIETIGENDEBRAND
EINDELIJK VOET AAN DE GROND
WOENSDAG 7 MAART 1984 PAGINA 5
Op mijn omft'i'Ki'ii door stad on hind
kom ik graag mensen togon, U kunt
mij telefonisch oi' schriftelijk vortollon
wie U:graag in 'deze rubrjok'zou willen
tegenkomen. Ik ben bereikbaar via 071
12 .22 44 op toestel 10.
Achalay, een tijdje terug, in een Roemeense stemming; op
wijk.
t Eén van Leidens voornaam
ste (folkloristische) exportar-
tikelen staat op de drempel
van een nieuwe toekomst:
het Folkoristisch Dansensem
ble Achalay neemt volgende
week vrijdag officieel zijn ei
gen danshuis in gebruik. In
de voormalige keuken in het
even voormalige wachtge-
'r bouw va"n de afgebroken
Morspoortkazerne staat op
I een ladder, met een bescher
mende muts tegen de spot
je ters, de voorzitter van de
club het plafond te witten.
Dat is Wil Oosthoek, een jon-
ge vrouw die al weer 8 jaar,
punctueel afgericht, bij de
1 groep danst. Ze hoopt het te
zullen redden, met dat wit
ten, binnen een week. In
hoge laarzen, maar snelvoe
tig, tuint er Han Bijker rond.
Hij danst 4 jaar bij Achalay
en is sinds een jaar of 3 ook
s de zakelijk leider. Han moet
r bij de repetities in het ver-
t worven lokaal wel op z'n
t sprongen letten, anders slaat
i hij zö tegen de opgehangen
s hete-
luchtverwarmingstoestand
- aan. „Dat moet dus duidelijk
weg, zo vlug mogelijk", zegt
hij, „maar we zullen eerst
weer geld moeten hebben
voor een alternatieve ver
warming".
Niet dat Achalay (volgens
Wil een Zuidamerikaanse
p uitdrukking voor blijheid,
vrolijkheid, „maar in elk ge-
val een leuke naam") kapita-
s len verslindt, maar de huur
y van het danshuis verstaat
y u me niet verkeerd (550
gulden in de maand) moet
toch maar aan de wijkvereni-
ging De Oude Mors die het
weer van de gemeente heeft
gehuurd, samen met een on
derkomen voor een ballet
school en een lokaliteit voor
„losse groepen" worden
afgedragen. En dan het on
derhoud en de aanschaf van
al die kostuums en nog zo
veel andere bijkomende kos
ten. Daar gaat geld inzitten.
„We zijn daarom blij met die
eenmalige extra subsidie van
de gemeente voor onze nieu
we houten dansvloer", aldus
Wil Oosthoek.
Ruim uitzicht
Achalay je zou bijna zwe
ren dat het Israëlisch, althans
Semitisch, was 17 jaar ge
leden uit het Leidse Volks
huiswerk voortgekomen, zit
daar best, bij de in renovatie
zijnde Morspoort. Ruim uit
zicht over een plantsoentje in
aanleg en op de kersverse
Rembrandtbrug en het pla
teau waarop als het goed is
en als er geld beschikbaar
komt en er zijn niet al te veel
bezwaren tegen eens een
kraakheldere Mors-molen
gebouwd moet worden. Het
ensemble zit er bijna op ro
zen, maar nog niet op flu
weel, althans zeker niet op
de zozeer gewenste dansmat
die slippartijen moet tegen
gaan. Han Bijker, tevens de
„reus" van het gezelschap:
„Ach, we hebben nog vele
wensen, maar voorlopig zijn
we nu al een eind op weg".
Opzij drie grote spiegels aan
de wand, heel professioneel
tezamen gevoegd tot een cho
reografisch hulpmiddel
want je moet jezelf in de ga
ten kunnen houden bij het
dansen en doen. De spiegels
zijn afkomstig uit de inboedel
van een failliet gegaan fit
ness-centrum hier ter stede.
De één z'n kriegel is de an
der z'n spiegel, moet je maar
denken. Mooi rood omrand is
die reflectie. Daarin kan
Achalay, de dansende recla
me voor Leiden in binnen-
en buitenland (tot vreugde
van het gemeentebestuur,
ongetwijfeld), zichzelf onder
controle houden: 9 jongens,
11 meisjes (leeftijden: van 18
tot 32), omzoomd door een
geluidsman en twee fotogra
fen, en gestuurd door de vas
te repetitor Josef Vodovoz
die grondig is opgeleid in het
Russische folklore-ballet en
bijgevolg de deskundige van
de groep is. Zo wordt, sinds
januari al, in het danshuis ge
werkt aan de presentatie op
het podium, en om de tech
niek bij te houden en nieuwe
„series" ofwel choreografieën
in te studeren.
Indien enigszins mogelijk wil
Achalay tweemaal in de
maand optreden. Han: „Dat
proberen we tenminste. In de
schouwburg, het openlucht
theater van Bloemendaal, of
op markten, op besloten gele
genheden, op festivals in ei
gen land of daarbuiten. Twee
jaar geleden waren we in En
geland en wellicht gaan we
volgend jaar weer de grens
over, met daarbij zeker een
avondvullend „Hollands"
programma. Want elders ziet
men graag hoe Hollanders
folkloristisch uit de voeten
kunnen". Buitendien is
Achalay steengoed voor het
geven van een „Diner Volks
dansant".
Zonder meer is het repertoire
van Achalay (werk van klas
se onder de circa 20 Neder
landse amateur-demonstra-
tiegroepen op een goed peil
Leiden heeft nog „Pra-
znik", een groep die zich uit
sluitend toelegt op „Bul
gaars") Balkan-gericht, Ne
derlands ook, en wat „series"
uit Israel en Italië. De kle
ding wordt zelf gemaakt of
„authentiek" gekocht in het
land van onderwerp. Tussen
de bedrijven door klinken
vaak de folkloristische tonen
van de Leidse muziekgroep
Mioritza, die Roemeense mu
ziek maakt. Vroeger deed
Czardas dat, „maar dat werk
te niet helemaal meer", deelt
Han mede, „hoewel we nog
wel contact hebben".
Wil Oosthoek en Han Bijker
doen geen enkele moeite om
zich aan de publiciteit te
„verkopen". Achalay is nog
steeds zichzelf en Han meent:
„Nou ja, we doen het wel
goed, dacht ik zo. Men hoort
en ziet ons graag". Vijf jaar
geleden ging het ensemble in
as onder, na een aangestoken
brand in het onderkomen
aan de Oude Morsweg: 1 kos
tuum werd gered. Vandaag
zegt Han, zelf een beetje ver
rast: „Verdraaid, dat is eigen
lijk heel veel, ontdek ik nou
pas; we beschikken over 15
de Boven-Voltamarkt in Noord-
.series" met eigen kostuums,
genoeg om 140 mensen aan te
kleden. Voor het eerst heb
ben we alles bij elkaar, hier
in ons danshuis, mensen en
apparatuur; we kunnen ook
onze hele uitmonstering op
.zolder onderbrengen".
Nieuwe ideeën
Nieuw leven voor Achalay,
dat meteen weer heel wat
noten op z'n folklore heeft.
Han dist op: „Nieuw is onze
cursus jazz, onder leiding van
Yvonne Knijnenburg, en
over een half jaar willen we
beginnen met een uniek item
voor Nederland: combinatie
van jazz en volksdans. Dat
worden, overdag, huisvrou
wengroepen en (daarvoor is
een gat in de volksdans-
markt) tienergroepen. Daar
voor is volop belangstelling;
wachtlijsten meneer. Op 14
april geven we in de Leidse
schouwburg twee premières,
Hongaars en Servisch. En er
staat nog meer op ons pro
gramma. Als we maar tijd
van leven hebben, en geld".
Voorlopig heeft folklerend,
acterend en zingend Achalay
een louterende weg afgelegd:
bijna aan de rand der onder
gang geweest en er bovenop
gekomen; verhuizen van hier
tot ginder. De laatste werk
periode was een jaartje in het
Leidse Volkshuis: „Daar zijn
we heel erg gelukkig mee ge
weest", vindt Wil Oosthoek
nu.
Achalay heeft wat te zeggen,
heeft nog meer te laten zien.
Daar komt volgende week
vrijdag zowat het hele folklo
ristische wereldje van Neder
land naar kijken, op dat
„open danshuis". Cultureel
wethouder van Leiden, drs.
Piet Hein Schoute, komt
(waarschijnlijk met lege han
den, maar met de zegen van
het beleidscollege) de zaak
met een opzwepend toe
spraakje bezegelen. Om dat
stukje Balkan in de Sleutel
stad kan niemand meer heen.
Of het nu Moldavië is, of
Transsylvanië, Roemenië of
Bosnië, de Dubruzen, de Her
zegovina of Madedonië, het
zijn de sterke Achalay-benen
die deze weelde kunnen dra
gen.
Danshuis in opbouw, en met een doorkijk op wat komt...
ben", werd besloten van de
Visbrug af tot aan het
„scheerhuysken" naast de St.
Jansbrug op kosten van de
stad „overwulfselen" of kel
ders te maken. Dit werd dus
de Hoogstraat zoals wij die nu
kennen.
Dit besluit viel op 4 augustus
1636 en omdat men vreesde
niet klaar te zullen zijn voor
de vorst zou invallen, moest
eerst in het volgende voorjaar
worden begonnen. Op 23
maart 1637 kwam de zaak
weer ter sprake. Het scheer-
huisje bleek een té grote sta-
in-de-weg te zijn en werd
voor de somma van 2000
aangekocht; het moest binnen
veertien dagen worden ont
ruimd en zou daarna tegen de
vlakte gaan. Op de plek ervan
zou nu ook een kelder komen,
die door de stad werd bekos
tigd. Wel was men bereid
deze kelder voor 600 te ver
kopen aan de eigenaar van
het huis op de hoek van de
Oude Rijn en Hoogstraat. Dit
huis was St. Jan genaamd.
De eigenaar, de goudsmid Jan
van Grieclcen, kreeg boven
dien de garantie dat zijn uit
zicht nooit benomen zou wor
den door gebouwen en be
plantingen en wanneer dat
toch zou moeten gebeuren zou
hij schadeloos worden gesteld.
Wel werd uitdrukkelijk over
eengekomen dat wanneer het
stadsbestuur aan Van Grieken
of een latere eigenaar van het
huis St. Jan het gebruik van
de kelder zou opzeggen, dat
bedrag van 600 weer „in ba
ren gelde" terugbetaald zou
worden. Dat zal dus straks bij
de komende vernieuwing van
de kelders onder de Hoog
straat een koopje voor de ge
meente zijn burgemeester
Goekoop zal er wel geen be
zwaar tegen hebben om voor
zes honderdjes aan die kelder
te komen. De restauratie kost
toch al zoveel!
Borstwering
In 1652 waren de zware ste
nen borstweringen ten dele
vervallen en na inspectie
werd besloten ze weg te bre
ken voor zover ze al niet wa
ren vernieuwd. In plaats
daarvan kwam er een kleine
borstwering met daarop een
ijzeren leuning. Deze moest
aansluiten op de leuning die
al stond op het zeer steile stuk
waar men naar de Nieuwe
Rijn naar beneden gaat, dus
voor het smalste huisje van
Leiden. Deze leuningen wa
ren van een van het later ge
bruikelijke type poppeleuning
afwijkende makelij. Boven
dien waren de leuningen aan
de oost- en westkant niet eens
identiek. De leuning aan de
westkant komt prachtig tot
zijn recht op een schilderij
van Hendrick van der Burg,
een Delftse schilder die rond
1660 korte tijd te Leiden
woonde.
Van dit schilderij, dat in de
Lakenhal hangt, is een fraaie
kleurenreproductie gemaakt
door boekhandel De Kier
voor de serie „Hutspot, haring
en wittebrood". Van de ooste
lijke leuning is eveneens een
prachtige afbeelding bewaard
gebleven, een schilderij in het
stedelijk museum van Frank
fort. Dit zeer bekende werk
heet van Jan Steen te zijn,
maar lijkt voor een zó kundig
schilder wel vrij onbeholpen.
Het heeft meer gelijkenis met
het schilderij van Van der
Burg waarop de meeste ge
bouwen ook te hoog en te
smal zijn weergegeven. Hoe
het ook zij, het is een belang
wekkend kijkje op de toen
malige Visbrug en Vismarkt
Na ae verbouwing van 1637
(van welke aard die ook ge
weest moge zijn) is er met de
Visbrug niet veel gedaan.
Slechts werd in 1933 het noor
delijke gewelf grotendeels af
gebroken en in een construc
tie van gewapend-beton ver
nieuwd. Er is toen 3000 kilo
wapeningsijzer verwerkt, zo
dat niemand meer bang hoef
de te zijn er doorheen te zak
ken. Wel werd uiteraard aan
de buitenkant weer oude
steen gebruikt, zodat de ver
sterking niet opvalt Zo zal
ook straks na de grote restau
ratie de vernieuwing niet mo
gen opvallen, want anders
ziet niemand dat het hier de
eerste en belangrijkste brug
van Leiden betreft En dat
zou toch wel jammer zijn.
Vandaar dat alle hoop op de
monumentenzorgers is geves
tigd.
Bruggen, we maken er allemaal ge
bruik van. Zeker in een waterrijke
stad als Leiden zijn het onmisbare
schakels in het wegennet. Veel aan
dacht is er nooit aan de Leidse
bruggen besteed. Toch zijn er een
hoop interessante vragen te stellen.
Waarom bijvoorbeeld heet de Bos-
telbrug Bostelbrug? Wanneer en
door wie is deze brug gebouwd? De
stilte rond de Leidse bruggen is
met de presentatie van het uitver
kochte Bruggenboek al gedeeltelijk
'verstoord'. In april 1984 gaat in het
Gemeentearchief aan de Boisotka-
de de tentoonstelling „De Leidse
bruggen" van start. Dan verschijnt
naar alle waarschijnlijkheid ook
de herdruk van het Bruggenboek.
Als inleiding op de expositie ver
schijnt in deze krant een serie arti
kelen over Leidse bruggen. Het zijn
geen technische verhandelingen,
maar historische verhalen waarin
een Leidse brug als leidraad dient.
De gegevens zijn verzameld door
een werkgroep van historisch geïn-
teressèerden, die veel van de ge
schiedenis van de Leidse bruggen
heeft uitgezocht. Samensteller is de
begeleider van de werkgroep, de
heer P. J. M. de Baar van het Ge
meentearchief. Kees van Herpen te
kent voor de eindredactie. De re-
produkties zijn van fotograaf Wim
van Noort. Vandaag verschijnt het
tweeëntwintigste artikel in deze se
rie.
tijd „grote" brug genoemd, zo
dat hij door zijn formaat on
der de andere bruggen zal zijn
opgevallen. Het is ook de eni
ge brug waarvan we met ze
kerheid weten dat hij vóór
1400 in steen is gebouwd: al in
1327 wordt hij als zodanig
vermeld. In 1324 was toestem
ming verleend om de Kippen-
brug te bouwen, zodat de Vis
brug niet meer de enige vaste
oeververbinding over de Rijn
was. In de volgende jaren
nam het aantal bruggen over
de Rijn sterk toe, maar de
Visbrug bleef zich onderschei
den doordat het onderhoud
nog steeds op de 24 ambach
ten rustte.
De brug werd in 1518 ver
breed. Op 16 juni van dat jaar
werd aan Jan van Santen een
bedrag van 25 Rijnse guldens
ter waarde van 33 Hollandse
ponden, zes stuivers en acht
penningen betaald als vergoe
ding voor zijn erf en walmuur
die onteigend waren in ver
band met het verbreden van
de „Vischbrugge" en als scha
deloosstelling voor de waarde
daling van zijn kelder en
daarmee zijn huis op de hoek
waar nu „Lucas van Leyden"
is gevestigd. Overigens waren
er „goede mannen(arbiters)
aan te pas gekomen, die door
de stad en Van Santen daar
toe gekozen waren. Wie die
verbreding echter heeft be
taald, is niet duidelijk. Van de
volgende verbouwing en ver
nieuwing van de brug is dat
wél duidelijk: toen liet de stad
het werk uitvoeren, maar
verhaalde de kosten op een
groot aantal ambachten in
Rijnland en zelfs in het West-
land. Overigens waren niet
alle ambachten erg gewillig
om te betalen omdat ze geen
belang meer bij de zaak had
den.
Steen
Op de Visbrug lag een witte
steen, zoals er thans (weer)
een rode steen in de Haarlem
merstraat en een blauwe
steen in de Breestraat liggen.
Het is de bedoeling dat de
De Visbrug op marktdag; de koopwaar werd grotendeels per schuit aangevoerd. Foto J. Goe-
deljee, eind negentiende eeuw.
De Visbrug
en „Zee-
vischmarkt"
in 1850; litho
van P.W.M.
Trap naar
een tekening
van G.J. Bos,
uitgegeven
door D.J.
Couvée.
witte steen na de restauratie
van de kelders onder de
Hoogstraat terugkeert op de
Visbrug. Deze kleuren rood-
wit-blauw waren vrij toeval
lig en hadden niets met de la
tere kleuren van onze vlag te
maken. Op die stenen werden
vonnissen voltrokken; op de
blauwe die van de stad, op de
rode gedurende de korte tijd
dat dat ambacht bestond die
van het ambacht Maredorp en
op de witte naar het schijnt
die van het baljuwschap
Rijnland. Wanneer de witte
steen is verdwenen, heeft nog
niemand kunnen achterhalen.
Op de leuningen aan weerszij
den stonden wapenzuilen, de
ene met bovenop een ram met
het wapen van Leiden en de
andere met bovenop een
leeuw met het wapen van óf
de keizer óf Rijnland. Deze
zuilen zijn, wellicht in 1652,
naar de toegang tot de Burcht
overgebracht.
De brug kreeg in 1637 zijn
huidige gedaante. Het stads
bestuur had al langere tijd ge
merkt dat de wagens met zee
vis de straat tussen de Vis
brug en St. Jansbrug zeer ver
nauwden, zodat de passage
daar erg werd belemmerd.
Vooral op marktdagen was
dat het geval. Omdat boven
dien de bewoners daar de
walkant van de straat eigen
machtig in bezit hadden geno
men, die vroeger openbaar
was geweest, „van hetwelcke
vele van (het stadsbestuur)
alsnoch goede memorie heb-
dragen aan een 24-tal am
bachten, meest in het zuide
lijk deel van Rijnland gele
gen. Daaronder waren ook
Zoeterwoude en Leiderdorp,
maar bijvoorbeeld niet Oegst-
geest. Deze ambachten zullen
dit gemeenschappelijk bezit,
zolang er nog geen sprake van
een stad Leiden of een Hoog
heemraadschap van Rijnland
was, als afzonderlijk bezit
hebben beheerd. Toen de
Burcht in 1204 het toneel van
verbitterde gevechten was
tussen gravin Ada met haar
man Lodewijk van Loon
enerzijds en haar oom, de la
tere graaf Willem I, en zijn
voornamelijk uit Kennemer-
land afkomstige aanhangers
anderzijds, heeft ook de Vis
brug hoogstwaarschijnlijk
veel geleden, al is hij dan niet
geheel vernietigd.
Wat er in de dertiende eeuw
verder met de brug is gebeurd
weten we niet. Hij werd in die
- De voor de meeste Leide-
- naars bekendste brug is
1 ongetwijfeld de Visbrug.
Deze brug (die Hoogstraat
en Aalmarkt verbindt)
komt daarnaast ook de
eer toe de alleroudste van
Leiden te zijn. Wanneer
hier voor het eerst een
brug is gelegd, is al zó
lang geleden dat daar
over niet eens schriftelij
ke bewijzen bekend zijn;
uit de twaalfde eeuw zijn
over Leiden bijna geen
gegevens bekend. Het is
de eerste brug over de
tel Rijn geweest en als zoda-
nig was hij natuurlijk van
s, onschatbaar militair be-
lang.
uil Daarom is het niet verwon-
fa derlijk dat bij deze brug, de
OU
•oi
al
r
St. Jansbrug en de Hartebrug
een groot verdedigingswerk,
de Burcht, werd opgeworpen.
De militaire commandanten,
later tevens bestuurders van
grote gebieden in de omge
ving, droegen de titel van
burggraaf. Dit waren tot 1420
ook de mannen die in de stad
zelf een grote invloed hadden;
tevens waren zij ambachts
heer van Leiderdorp en
Oegstgeest, Katwijk enz. Het
belang van de brug voor hen
en voor de verre omtrek was
dan ook ontegenzeglijk.
Toen de stad Leiden nog niet
als zelfstandig rechtsgebied
bestond en nog behoorde tot
het ambacht (wij zouden nu
zeggen: gemeente) Zoeterwou
de, is het onderhoud van de
Visbrug (en naar het schijnt
ook de St. Jansbrug, al is
daarover niets bekend) opge-