1 finale Willem van Gerwen de „jutter" van Brabantse klooster- en kerkzolders Twee liter iati jonge klaré begin van miljoenen-1"; collectie *'d religieuze kunst Zeevissen: het is nu de tijd voor schar ZATERDAG 18 FEBRUARI IS „Cultuur is een kwestie van het hart; daar moet ge mee vrijen. Kunstcollecties worden niet door ambtenaren verzameld. Bij die mensen ontbreekt simpelweg de liefde er voor. Als ge zoiets doet met een goed salaris, vakantiegeld en noem maar op, dan geloof ik er niet meer in". Een portret van Willen van Gerwen (61), die ale ex-textielwlnkeller een prachtige collectie religieuze kunstvoorwerpen bijeenbracht en ze daarna tentoonstelde in een eigen museum in Valkenswaard. VALKENSWAARD Een ge sprek met Willem van Gerwen (61) in Valkenswaard even ten zuiden van Eindhoven staat bol van dit soort „statements". Van een louter plaatselijk manufacturer is hij uit gegroeid tot een op eigen kennis en ervaring stoelende museum-direc teur, die een prachtige collectie deels laat-middeleeuwse religieuze kunst ter waarde van om en nabij de tien miljoen gulden beheert. Een collectie, die voor het overgrote deel afkomstig is van Brabantse kerk- en kloosterzolders, waarbij dat Brabant synoniem staat voor het vroegere hertogdom, dat niet alleen de tegenwoordige Neder landse provincie Noord-Brabant omvatte, maar zich uitstrekte tot in Vlaanderen, dat wil zeggen tot aan Antwerpen en Luik toe. Willen van Gerwen heeft al die beelden, dat antieke gilde-en kerk- zilver, die oude kerkgewaden (ka zuifels en paramenten) en meube len deels renaissancistisch zelf bijeengegaard. Hij spreekt van „een provinciale schatkamer" wan neer hij het over zijn museum heeft. „Elke provincie moet zo'n schatkamer hebben", zegt hij. „Een schatkamer, waar je je eigen streek ontmoet. Wij hier in Brabant heb ben alles gehad: Jeroen Bosch, Vin cent van Gogh, BrueghelEn we hebben er nog niet zó'n papierke van. Want als we wat willen zien, moeten we naar Amsterdam, naar Moskou en noem maar op. Of ze hier in Valkenswaard dan niets aan kunst doen? Jazeker doen ze hier aan kunst. Ze hebben onlangs nog kunstgras gekocht voor het plaatse lijke hockeyveld Geld te kort Uit die laatste opmerking blijkt dat Willem van Gerwen wat dwars zit. Toen hij een jaar of vier, vijf gele den met een museum Van Gerwen- Lemmens in Valkenswaard begon, was er geen vette subsidiepot, waarin hij naar hartelust kon graaien. Hij kwam geld te kort. Daarom bouwde hij het museumge bouw, waarin tegelijkertijd zijn ei gen woonhuis werd ondergebracht, zonder centrale vewarming. Toen hij na verloop van tijd wederom bij de gemeente aanklopte en opnieuw om subsidie vroeg, waren de raads leden, die daarover moesten beslis sen met stomheid geslagen: hoe kon je nou zo stom zijn om een ge bouw neer te zetten zonder cv „Maar had ik dan een museum zonder dak moeten bouwen?", gaf Van Gerwen ten antwoord. Enfin, de gemeente Valkenswaard voteer de tenslotte een halve ton, waar mee hij een cv-installatie kon laten aanleggen. Tegelijkertijd nam hij de verplichting op zich vijf jaar als museum open te blijven en een ca talogus uit te geven van de collec tie, die er te zien zou zijn. En zo ge beurde. Daarmee zijn de problemen echter niet ten einde. De 12.000 bezoekers, die het museum jaarlijks trekt, zijn een te smalle basis om op verder te gaan. Toch praat Van Gerwen en thousiast over de bouw van twee nieuwe zalen, waarin allerlei za ken, die zich thans nog in depot be vinden, kunnen worden geëxpo seerd. Daarom verkoopt hij op dit ogenblik een aantal oude kunst Een eikehouten altaarretabel uit de kerk van het Belgische Bevert, dat een pastoor voor twaalfduizend gulden aan Van Gerwen verkocht, hoewel hij het nooit had mogen verkopen. Centraal staat de geboorte van Christus, gevolgd door twee groepen, die de Aanbidding der Koningen en de besnijdenis weergeven. Verondersteld wordt dat het retabel rond 1480 is gesneden en wel in de omgeving van Brussel. voorwerpen, terwijl zo blijkt tij dens een rondgang door zijn verza meling in het museum over be paalde stukken in de permanente collectie ook wel te praten valt Subsidie van de Brabantse staten was tot dusver niet mogelijk. „Ze denken nog steeds dat we hier met een hobby bezig zijn", zegt Van Gerwen verongelijkt. Hij wijst op zijn zoon en dochter, die, afgestu deerd in de kunstgeschiedenis, bei den volop betrokken zijn bij de da gelijkse gang van zaken in en rond het museum. „We zullen een gale rie moeten maken om aan de nodi ge inkomsten te kunnen komen", zegt hij min of meer gelaten. „En tegelijkertijd dingen weg doen, sa neren. Probeer ze maar eens aan het verstand te brengen, dat die dingen hier in Brabant thuis horen. Kijk deze Servaas eens. Toch een schitterend beeld. Als ik 'm ver koop aan Aken gaat hij direct naar de schatkamer van de dom aldaar. Da's toch zonde? Dat beeld hoort toch hier? Hier in ons eigen Bra bant! En kijk 'ns: een albast, gepo lychromeerd en verguld groepje met als onderwerp de Aanbidding van het Kind door de Drie Konin gen. Schitterend toch? Komt waar schijnlijk uit Mechelen; uit 1430". Bedevaartplaats De geschiedenis van het museum Van Gerwen-Lemmens in Val kenswaard is de geschiedenis van Willem van Gerwen zelf. Hij begon als textielwinkelier. „Ik verkocht dingen voor 35 cent, die mijn vader had ingekocht voor een gulden", zo begint hij zijn verhaal. Na de Tweede Wereldoorlog dacht hij als vanzelf meegezogen te zullen wor den in het elan van de wederop bouw. „Ik wilde een soort V en D worden op het gebied van de tex tiel, maar God heeft dat verhoed. Wel had ik toen ik vijftig was twee zaken onder mijn hoede. Maar ik raakte overspannen Het verhaal van Willem van Ger wen stokt even. En passent zegt hij het leven geweldig te vinden en hij is geraakt wanneer hij vertelt dat „er soms in het museum een kaars wordt gebrand voor het beeld van Ons Lieve Vrouwke door een be zoeker". Soms ziet hij zijn museum dan ook als een soort bedevaart plaats voor mensen, die de rust zoe ken om een ogenblik tot bezinning te komen. „Ik was etaleur ook", zo pakt hij de draad weer op. „Ik etaleerde voor den brode. En op zekere dag vroeg de pastoor mij of ik een levende kerststal wilde maken in Valkens waard, hier op de markt. Ik zei: maar ik ben alleen maar etaleur. En toen zei de pastoor: als ge een goed etaleur zijt, dan zijt ge een kunstenaar. En zo is het eigenlijk ook. De slechte exposeren in het Van Abbe-museum „Enfin, ik bouwde die kerststal, maar niemand hielp me ondanks alle toezeggingen. Toen belde ik de NTS, ge weet wel, nu de NOS, om dat we hier de ezel hadden, die door Spaanse studenten aan prinses Irene cadeau was gedaan. En toen de televisie gezegd had dat ze opna men zouden komen maken, kon er ineens van alles. Enfin, toen de op namen achter de rug waren en de oude spullen die ik in de omgeving had opgehaald verkocht waren, ging ik weer terug naar mijn boer derijtje in de Kempen dat ik daar had Weer zwijgt Van Gerwen even. Dan zegt hij dat die oude spullen van de kerststal verkocht werden als antiek en dat daarvoor veel be langstelling bestond, ook van de NTS-mensen. „Ik ben toen met twee liter jonge klare naar de pa ters dominicanen op de Achelse Kluis gegaan om te vragen of ze nog meer van zulke spullen had den. Toen ik daar aankwam, vroe gen ze me of ze mee mochten rij den naar Luik, waar een Chinese non op zijde schilderde. Wij daar heen. Daar vond ik op zolder twee heiligenbeeldjes, die ik kocht voor honderd gulden de twee. Ik zette één van die beeldjes bij me neer op de schoorsteenmantel en op zekere dag stond er een antiquair uit Den Haag bij mij in de kamer. Vroeg of ik nog antiek had. Had-ie gehoord vanwege de kerststal. Ik zei nee, want alles was immers weg. Toen zegt-ie:; En wat is dat dan? Dat beeldje bij de schoorsteen? Ik zeg: da's een heiligenbeeldje, dat kost wel duizend gulden. „Ik wil er wel tweeduizend voor geven", zegt-ie. In godsnaam neem het dan maar mee, heb ik geantwoord. Nog die zelfde dag ben ik wéér met een li ter jonge klare naar de Achelse Kluis gereden Later hoorde ik dat het zestiende eeuwse beeldjes waren geweest". In de drup Op die manier ging Willem van Gerwen verder. Hij profiteerde van een tijd, waarin niet alleen de litur gie-viering in de rooms-katholieke kerk werd versoberd, maar ook het kerkinterieur werd „aangepast". Dat betekende het min of meer in de ban doen van allerlei heiligen beelden, die in het gunstigste geval op zolder werden gezet. Wat Van Gerwen op die plaatsen aantrof, tartte soms elke beschrijving: prachtige middeleeuwse heiligen beelden, die op plaatsen stonden, waar het regenwater door het lek ke dpk naar binnen stroomde. Vo gels, die met hun vuil oude panelen en schilderijen besmeurden. Pastoors, die Van Gerwen bezocht, waren maar wat blij dat ze in hem iemand vonden, die hen van „die oude rommel" wilde afhelpen. Voor bedragen, die vandaag de dag lachwekkend klinken, laadde de ex-textielwinkelier uit Valkens waard de meest kostbare en zeldza me stukken in zijn auto. Commu nie- en knielbanken, altaren wer den met het grootste gemak de kerk „uitgebonjourd". Vooral wan neer mijnheer pastoor een nieuwe kerk moest bouwen en hij dringend om geld verlegen zat. Zo maakte Van Gerwen het in 1969 in het Bel gische Bevert mee dat de pastoor aldaar een altaarretabel te koop aanbood, dat in de Damereiskapel had gestaan. Omdat het dak van de kerk lekte, er cv moest worden aangelegd en er voor het kerkinte rieur een en ander moest worden aangeschaft, „verpatste" pastoor Ketelslegers zonder met wie ook overleg te plegen het kostbare uit circa 1480 stammende retabel voor twaalfduizend gulden. De aap kwam uit de mouw toen enkele jaren later enkele beeldjes uit de kapel werden gestolen, die nog bij het altaarretabel hoorden. Toen ineens dook de vraag op .naar het retabel zelf. Pastoor Ketelsle gers moest uiteindelijk bekennen, dat hij het had verkocht. De paro chie was razend en de pastoor werd veroordeeld, terwijl Van Gerwë aangezegd werd, dat hij gedurenq zes jaar niet in België mocht men. Vandaag de dag is het altaar retabel, waarvan veronderstel) wordt dat het in Brussel door tt tot dusver onbekend geblevej kunstenaar is gesneden, het pronlf stuk van het museum in Valken) waard. Het bevat scènes van Chril tus' geboorte en jeugd en laat vet der taferelen zien uit het leven vè Maria. Zo ontstond Willem van Gerwen kunstcollectie. Behalve heilige» beelden kwam hij ook kerkelijty gewaden tegen, evenals schilderi en, altaarluiken, kerkzilver, goü sche kandelaars enzovoort. Vej ging richting musea, maar de mooi ste beelden hield hij zelf. „Voon die, welke in de Kempen waren gd maakt", vertelt Van Gerwen. „nJ zijn de Rembrandts Van ons mu seum". Willem van Gerwen is een autodj dact pur sang. Hij geeft zonder orm wegen toe dat hij vóór hij de kerkjrt M zolders afzocht, niets wist van kerken kelijke kunst, evenmin als hij ht|tei verschil kende tussen gotiek en bH»a< rok of iets van dien aard. Vandaafte< de dag ligt dat anders. Hij ziet zijjfer museum ais een plaats, waar e*-ac stuk van het culturele erfgoed vj^eo het volk van Brabant wordt waard. En hij is van mening dat moet blijven, zelfs moet groeien. „En dan vooral naar de kinden toe, naar het onderwijs. De kindl ren willen wel cultuur", zegt li overtuigd. „Maar de onderwijze! willen niet". Hij klaagt over d aandacht van publiciteitsorgane voor instellingen als zijn museuj in Valkenswaard. „Pagina's wo den besteed aan iemand, die dr) seconden harder loopt dan de i der. Maar de restOver zijn t zoekers spreekt hij als over „d gasten van Onze Lieve Heer", tel wijl hij ronddwaalt door de zali van het museum. Vertelt over h enthousiasme voor zijn collect van Van Agt als nieuwe Commiss ris van de Koningin in BrabaiLp, Stipt de verwondering aan vi kardinaal Alfrink over net feit, dl^id hij al deze kunstschatten in n<)ze van schitterende, antieke kazi fels", zegt hij er ineens tussendoaP^ „Maar dacht ge dat die wat zal ulgoe richten?". En dan: „Respect bet Ol nen en afdwingen voor onze ci \a tuur, dat is onze doelstelling. Wa we raken het kwijt. Kijk naar e< plaats als Nieuwegein. Daar gaL de mensen niet meer naar de kervel Gewoon omdat er geen kerk is". KLAAS GOïNGi; tc Daar stond een meneer met mistroostig gezicht het genoe gen in het leven te ontken nen. Soms zie je dat eigenlijk al wanneer je aan komt stap pen: zo'n persoon staat dan een beetje doorgezakt in de knieën, handen in de zakken, rug krom, aan de boorden van de zee. Twee zeehengels ston den voor hem op standaards schuin hemelwaarts te wijzen, naast hem lag een ledig leef- net op het zand. Ik hoefde niet eens te vragen of er wat te doen was, maar dat vraag je toch maar. „Geen ene barst", was het mis troostig antwoord. „Geen ene moer. Geen ene staart". „Al lang bezig?" Hij spoog krachtdadig in de kustzee en antwoordde verongelijkt: „Sinds anderhalf uur". Nou ja, zeg Wat stelt dat nou he lemaal voor op de eeuwigheid? Bo vendien: dan had-ie zo ongeveer over het dooie tij heengevist, de kentering zogezegd, en dan is er nooit veel te verhapstukken. Het water moet echt een beetje stro men, dan jaagt de vis. Ik ging dan ook welgemoed een honderd meter van opgemeld persoon af mijn spul letjes optuigen: twee lange strand- hengels, onderlijnen met elk twee Blue-Aberdeenhaken en korte zij lijntjes, 35-100 nylon op de molen, en 100 gram lood, dat is ter plaatse genoeg. Wat is „ter plaatse"? De Maasvlakte. Dat is het buiten havengebied van Rotterdam, in de economisch zo onstuimige jaren Zestig-zeventig aangelegd, opgespo ten, aan de zuidelijke oever van de Nieuwe Waterweg, in zee. Men komt er door uit Rotterdam de richting Hoek van Holland te kie zen, dan bij Vlaardingen de Bene- luxtunnel door, eerst richting Euro poort, en zodra het woord Maas vlakte op de ANWB-borden ver schijnt: die richting verder aanhou den. 't Is een heel eind rijden. Uw eerste baken is de enorme elektri citeitscentrale die op de Maasvlakte staat. Met een paar wijde bogen gaat de weg daar omheen; die weg volgen, u ziet al een „tankpark' van zeer witte tanks in de verte. Daarheen rijden. Links daarvan ligt een dijk, daar rijdt u op, en nu ziet u de monding van de Nieuwe Waterweg. Aan u de keus: linksaf ligt een bin- nenzeetje achter een blokkendam, en daar is het af en toe mirakels leuk vissen en af en toe vol strekt waardeloos. Wel reservelood meenemen, want vooral aan de monding liggen wat stenen. Rechts af loopt de dijk door langs de Wa terweg, en als u nu ongeveer een kilometer de weg volgt (denk erom: langzaam rijden, het is een niet al te best verharde zandweg met vele kuilen en gaten) dan ziet u een strandvlakte beginnen. Hal verwege die strandvlakte ligt een enorme, groene boei in het water en een kilometer verder richting Rotterdam weer een. Dat hele stuk is prima bevisbaar. Geen stenen, geen obstakels. Alleen wel even uitkijken dat u uw spullen niet al te dicht langs de waterkant zet, want er varen hier grote en kleine schepen af en aan (een magnifiek gezicht) en zo'n grote wil nog wel eens een hekgolf maken die een eindje het strand op loopt. Het stuk nabij de eerste groene ton is prima voor bot. Het stuk nabij de tweede groene ton, waar met niet eens zo verschrikkelijk verre wor pen diep water te bereiken is, is goed voor schar en wijting. Dat wil zeggen: in deze tijd van het jaar. Tot in april kunt u schar verwach ten, tot in maart wijting. Schar wordt door de visserslui „het onkruid der zee" genoemd. Overal zit schar, zeggen ze, als de bodem maar zandig en hard is. Felle ja gers, die zowel op het oog als op hun „neus" jagen. Wat dat laatste betreft: ik ken een paar scharvis- sers die bij hoog en bij laag volhou den dat zij hun aas in petroleum dopen alvorens het aan de haak te doen Welk aas? Zager is goed, zeepier ietsje minder. Stukjes zeebliek wil ook wel. Vroe ger jaren werd als aas voor de schar veel gezouten kippedarm ge bruikt, daar hoor je nooit meer zo'n persoon staat dan een beetje doorgezakt in de knieën, handen in de zakken, rug krom, aan de boorden van de zee. van, alevel vingen we er als jongen toch knap mee aan de Schevening- se Buitenhaven, die toen nog maar een kleine haven was. Zeeaas wordt schaarser en duurder, ik denk dat er vandaag of morgen wel weer iemand komt die brood ziet in die gezouten kippedarmen. Toen ik netjes geïnstalleerd was daar aan de Waterweg, me prins heerlijk op mijn kanis zette en even naar die mistroostige persoon keek die zo'n honderd meter links van me stond, zag ik hem net een kromme hengel hanteren en even later landde hij een fraai doublet, ik dacht scharren. Inderdaad was onderdehand het water gaan stro men, het vloedje kwam er in, en tikketikketik daar was mijn linker- hengel bezig te verraden dat er op de bodem iemand aan het schran sen was. Jawel hoor, nummertje één kwam protesterend binnen. Nummertje twee even later: kijk, een knappe wijting toch nog. Die Maasvlakte is aardig, maar het is bij lange na niet de enige stek langs onze kusten waar in d« maanden schar goed te grazen nemen is. De Afsluitdijk is aan bevelen, heel het strand van D< Helder tot en met de pieren van I muiden, de visring op de Schev ningse wandelpier, de koppen vj de havenhoofden van Scheveni gen, de koppen van de hoofden tl sen Kijkduin en 's Gravenzan< het strand van Schouwen, de We kappelse zeedijk, de monding v 1 de Oosterschelde aan de Zeeuwf?: vlaamse kant. Kortom: zeer gi delen van onze stranden en zeej ten. Alleen: succes is verre van garandeerd! Schar is een wispelt rige vis. Er ziin dagen dat ze het eens prima doen, je belt vriend^8 op dat je daar en daar zo leuk sch gevangen hebt, opgewekt gaan de volgende dag ter plekke en avonds krijg je een telefoontje, van: „Waarom moest je me in veiling nemen? Heel de dag v< joker gestaan Als u een maaltje schar wilt schalken, is het nu een goede ervoor. Nog wel een maandje anderhalf. Daarna trekt ze naar dieper water. Oh ja, nog een verzoek. Ied« scharvisser vangt altijd wel klei schar, want zelfs mirakeltjes v Lj( tien centimeter weten goed schransen. Onthaak die kl< schar voorzichtig en zet ze beh< zaam terug. Het is onze vangst vol,; volgende jaren. f A. C. W. v.d. VI i. Ti „inde jlat elijl

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1984 | | pagina 20