Inalë
Jan Klaassen
heeft een
Turkse neef
en Katrijn
zit in het
vrouwencafé
ej Giebel
een
merkwaardige
i vis
ZATERDAG 4 FEBRUARI 1984
,,Geen giebelegeintjes asje
blieft!", placht heel lang gele
den een van mijn chefs (een
Rotterdammer) tegen me te
zeggen als ik ook eens leuk
wilde doen, want -daar hield
hij niet van. Ik kom u in dit
verhaal niet met een giebele
geintje aan boord. Daarente
gen wel met een giebel. Dat is
een Nederlandse vis die aan
grote verwarring ten prooi is.
Nu denkt u natuurlijk dat ik
wél een giebelegeintje maak,
want van een giebel hebt u
tien tegen één nooit gehoord.
Ik ook niettot een paar weken
geleden. Met een vriend die zeer
veel van vissoorten weet zat ik
naarstig te pogen een zwik blank
voorns te vangen ja, dank u, dat
ging heel aardig en ineens had
ik daar een heel andere sinjeur aan
de haak. Ik had het al gezien aan
de aanbeet, dat dit geen blank
voorn was. Eerlijk gezegd dacht ik
aan een baars, want ik was met
maden bezig. Er kwam een wat ge
drongen, hoge vis met een magni
fieke matzilveren glans op de
schubben boven.
Kijk nou toch eens, zei ik. Daar
heb ik waarachtig een kroeskarper.
Albert Gols, een cineast,
die veel weet van vis,
van vis vangen en van
vissers (enige jaren gele
den maakte hij een zeer
fraaie film over snoek
voor de Organisatie ter
Verbetering van de Bin
nenvisserij) heeft onlangs
zijn jongste geesteskind,
„Ierland troef", ten doop
gehouden. Een film over
vissen in Ierland, ge-
Nooit gevangen in dit water. Maar
wat een typische glans op die
schubben!
Niks te kroeskarper, sprak mijn
makker gedecideerd. Dat is een
giebel. En een giebel dat is een ver
wilderde goudvis. Zijn oma of opa
zal uit een vijver ontsnapt zijn en
heeft zich gekruist met een karper
of zo.
Ik thuis in de Grote Van Dale ge
keken: „Giebel, bronskleurige zoet
watervis (Carassius carrasius),
kroeskarper, die veel overeen
komst heeft met de steenkarper".
Dus helemaal geen verwilderde
goudvis! Mijn deskundige vriend
had ongelijk en ik gelijkToch
voor alle zekerheid ook nog even
de oude heer Redeke raadplegen.
Dr. H. C. Redeke publiceerde in
1941 een standaardwerk: „De vis-
scheri van Nederland". Noemt hij
de giebel? Jawel hooren nogal
verrassend. Hij beschrijft namelijk
óók de kroeskarper, geeft die vis
dezelfde Latijnse naam als de hier
boven genoemde van Van Dale, en
gaat dan verder: „De gedaante van
dezen visch is zeer veranderlijk. Bij
goed uitgegroeide exemplaren is de
hoogte van het lichaam bijna gelijk
aan de halve lengte, doch in kleine
en voedselarme wateren blijven de
dieren klein van stuk, slank en
schier. Zulke onder ongunstige om
standigheden opgegroeide kroes
karpers, zelden langer dan 20 cm,
zijn indertijd door Bloch (1782) on
der den naam Ciprinus gibelio, de
Giebel, als een bijzondere soort be
schreven en dragen ook bij ons
dien Duitschen naam!" Met enig af
grijzen constateert dr. Redeke dat
„vele oudere auteurs, zelfs Schle-
gel, de Giebel nog als soort onder
de inlandsche visschen opnemen".
Dat vindt hij niet juist: volgens
hem is de Giebel een in de versuk
keling geraakte kroeskarper.
Ik dus fijn tegenover mijn vismaat
mijn geliik betoogd: niks te goud
vis, Redeke zegt het zelf: kroeskar
per.
Maardaar komt onlangs het
OVB-Bericht, publikatie van de
Organisatie tot Verbetering van de
Binnenvisserij, met een heel ver
haal, onder de kop: „De Giebel, een
„nieuwe" Nederlandse vissoort?
Daar haal ik dit uit: de giebel,
een vissoort die zowel wat de naam
als de verspreiding betreft maar
door zeer weinigen wordt gekend.
Dat deze vissoort bij velen zo onbe
kend is, mag overigens niet ver
wonderlijk worden genoemd; in
grote delen van Europa is de giebel,
zowel door vissers als door visserij-
onderzoekers, eeuwenlang over het
hoofd gezien. Hiervoor zijn ver
schillende oorzaken aan te wijzen.
De belangrijkste is wel dat de gie
bel in uiterlijk en levenswijze grote
gelijkenis vertoont met de kroes
karper. Anderzijds is er echter ook
maakt in opdracht van
de Ierse toeristenorgani
satie Bord Failte. Zijn
werkstuk verdient veel
waardering: in 42 minu
ten tonen vier (ervaren)
Nederlandse sportvissers,
die het waarachtig als ac
teurs niet eens gek doen,
een verbluffende variatie
aan vismogelijkheden en
vismethoden in vele Ier
se wateren. Zeevissen,
strandvissen, rotsvissen,
jagen op snoek en forel,
witvissen, alles komt aan
de beurt. Heel instructief
en bovendien gezellig.
En de* vier hengelaars'
vangen niet zo veel dat je
er als toeschouwer een
minderwaardigheidscom
plex van krijgt. Het is
een reële film, die laat
uitkomen dat Ierland een
fantastisch visland is,
maar uiteraard geen
wonderland. Je moet wél
kunnen vissen en de vis
moet het wél willen
doen.
In de loop van februari
zal de film in een aantal
plaatsen te zien zijn.
Gols' evenwichtige, vak
bekwame werkstuk ver
dient veel belangstelling.
gelijkenis met de goudvis en de
karper. Velen hebben de giebel
daarom aangezien voor een slanke
kroeskarper, anderen versleten
hem voor een verwilderde goud
vis".
Maar neen dus. De (overigens ano
nieme) schrijver van dit verhaal
stelt met nadruk dat de giebel een
aparte vissoort is. Met andere
woorden: dat de Duitser Bloch in
1782 gelijk had en onze bloedeigen
dr. Redeke ongelijk. (Waarbij ik het
overigens merkwaardig vind dat in
het OVB-Bericht de hele Redeke
niet wordt genoemd Toch echt
een autoriteit!).
Die giebel is een heel merkwaardi
ge vis. Volgens de schrijver in het
OVB-Bericht is de goudvis, die
geen natuurlijke vis is, zo'n twee
duizend jaar geleden in China en
Japan door zorgvuldig selecteren
gekweekt uit goudkleurige
exemplaren van de giebel!
En nog iets heel merkwaardigs:
volgens deze schrijver planten
vrouwtjesgiebels zich in ons land
vrij veel voort zonder de aanwezig
heid van mannetjesgiebelsIs dat
toch een giebelegeintje? Nee hoor:
„In het normale voortplantingspro
ces versmelten de zaadcellen van
de mannetjesvissen volledig met de
eitjes van de vrouwtjesvisen. Ook
bij de giebel. Maar en dat is het
unieke in een aantal Europese
wateren heeft men vastgesteld dat
vrouwtjesgiebels zich ook succesvol
voortplanten zonder dat er manne
tjes aan te pas komen". Echter: al
léén, wanneer die vrouwtjes zich
bewegen tussen paaiende kroeskar
pers of karpers. „Men heeft vastge
steld dat de zaadcellen van (kroes)-
karpers de eicellen van de giebel
prikkelen om zich te ontwikkelen.
De zaadcellen dringen de eicellen
binnen maar er heeft geen volledi
ge versmelting plaats". Gevolg: de
eicellen behouden uitsluitend vrou
welijke eigenschappen, zodat er
een verwilderde goudvis.
ook alleen vrouwelijke nakomelin
gen uit groeien. In sommige wate
ren heeft men honderden vrouwe
lijke giebels gevangen zonder dat
er ook maar één mannetje boven
kwam.
Conclusie van deze schrijver: de
giebel is wel degelijk een aparte
vissoort en nota bene stamvader
van de goudvissen. En kan hij dat
dan ook bewijzen?
Een van de manieren om vissen te
determineren, te onderscheiden, is
het tellen van het aantal schubben
op de zijlijn. Dat aantal is echt een
soortkenmerk. Welnu: de kroeskar
per heeft er circa 33, de giebel: 28
tot 31. Ook verschillen de rugvin
nen: die van de kroeskarper is bol
rond, die van de giebel hol.
Niemand gaat natuurlijk op giebels
vissen. Dat zou nog eens een melig
giebelegeintje zijn! Maar als u, tus
sen het vissen op blankvoorn of
kroeskarpers eens een wat anders
gebouwde vis ziet, dan zou het een
giebel kunnen zijn. Volgens de
schrijver in het OVB-Bericht dus
echt en heuselijk een aparte vis
soort.
A. C. W. VAN DER VET
speler Gerard Remmert die al lang
in ruste is, maar die dik in de
tachtig met zijn bronzen stem
geluid urenlang kan vertellen over
de tijd dat hij met zijn poppenkast
op een wagen, getrokken door een
paard, heel het land afreisde. Ze
komen beslagen ten ijs.
Strijdbare Katrijn
Maar er heeft zich een wezenlijke
verandering voltrokken. De kij
vende Katrijn van vroeger past
niet meer in deze tijd, vinden
Kerkhove en Bakker. Ze is nu
strijdbaar. Ze lust nog wel een slok,
maar ze zoekt geen troost meer bij
de fles. Ze gaat naar het vrouwen
café, ze loopt met een bord „stop de
neutronenbom", ze leest de krant
en ze is actief in de buurt. Jan
Klaasen zelf? Die heeft nota bene
een neef uit Turkije overgekregen.
Karagöz heet deze figuur met de
tulband (waaronder hij kaal als een
kikker blijkt te zijn lachen, gie
ren, brullen) en de zwarte, blikse
mende ogen. Hij is al even gesjoch
ten als Jan en wordt bovendien ge
discrimineerd. „Politiek en maat
schappijkritiek in de poppenkast,
zo is het altijd geweest", redeneren
Kerkhove en Bakker. „Een veeg
uit de pan voor de hoge heren. Een
toespeling op het laatste nieuws.
Jan Klaassen en nu ook Karagöz
als spreekbuizen van de gewone
man in de straat".
Kindermuseum
Bij het Kindermuseum te Amster
dam, een aparte afdeling van het
vermaarde Tropenmuseum, willen
ze nog verder gaan. „In onze doel
stelling zit dat we culturen met el
kaar in aanraking brengen", zegt
stafmedewerker Leo Adriaanse.
„Daar hebben we allerlei program
ma's voor. Zo" zijn we in het kader
van een tentoonstelling over Ne
derland, Turkije, Marokko en Suri
name op het thema van Jan Klaas
sen gekomen. Via Jan kun je iets te
weten komen over het Nederlandse
volk in heden en verleden. Hij laat
je iets zien van onze samenleving.
Vroeger had hij het altid aan de
stok met de generaal de échte
Jan Klaassen is in de zeventiende
eeuw trompetter geweest in het le
ger van prins Willem II en nu
heeft hij het aan de stok met de
huizenspeculant. Nu heeft hij ook
een zoon. Punkie Jantje, die kraker
is".
Uitgaande van deze oer-Nederland-
se figuur dachten ze in het Kinder
museum: zou het niet interessant
zijn om bij andere culturen te kij
ken of ze iets soortgelijks hebben?
En waarachtig: overal bleken zij
het soms verwaterd door de loop
van de tijd wel figuren te be-
Inde Marokkaanse
hoek van het
Kindermuseum is
een verhalen
verteller te vinden,
die bij een kiosk
een djeha-verhaal
vertelt.
volksstukjes werden vervangen
door teksten met een opvoedkundi
ge strekking. Jan Klaassen ging
prinsessen redden uit torenkamers.
Hij was zijn bolster kwijt.
Misschien nog veertig Jan-Klaas-
senspelers zijn er in Nederland. Al
lemaal zaal- en schoolspelers. Maar
Pantijn heeft op de kleine steentjes
van de Dam de grote traditie over
genomen. Humor, branie, geen par
lementaire taal, recht voor zijn
raap. Jan zegt wat hij op zijn lever
heeft en zijn knuppel daalt onver
minderd neer op zijn tegenstanders.
Aangezien zijn publiek echter on
derhand uit evenveel kinderen van
buitenlanders als uit Nederlandse
kinderen bestaat, is het een zaak
van rechtvaardigheid dat ook die
aan hun trekken komen. Karagöz
heeft zijn opwachting al gemaakt.
Djeha en Anansi zullen volgen. „Ze
gaan overal in het poppenspel op
duiken", voorspelt Leo Adriaanse.
„We krijgen een multi-culturele
poppenkast. Het hoeft voor kinde
ren niet altijd Jan Klaassen te zijn.
De Ver-van-mijn-bed-show gaat
ook hier op".
In dit verband is het niet zonder
nut te vermelden dat bijvoorbeeld
zo'n Anansi uit Suriname vervelen
de trekjes vertoont. Leo Adriaanse
omschrijft hem als lui en werk
schuw. „Hij zou het liefst de hele
dag in een hangmat liggen, met een
glaasje soft naast zich". Werkt dat
de heersende vooroordelen jegens
Surinamers niet in de hand? Of
Karagöz uit Turkije wiens naam
„zwartoog" betekenteen zigeu
ner van oorsprong, altijd werkloos
en tuk op een voordeeltje. Zal zo'n
figuur niet het beeld bevestigen dat
al te veel Nederlanders zich toch al
van Turken hebben gevormd?
Staat Janmaat, kortom, straks niet
als lachende derde te kijken naar
zo'n multi-culturele popenkast?
Leo Adriaanse onderkent het ge
vaar, maar wil het niet uit de weg
gaan. „Ik denk dat Jan Klaassen
uit zichzelf ook niet zo geïnteres
seerd is in al die buitenlanders. Ik
verwacht echt wel discriminerende
grappen van hem. Ik denk dat hij
nu en dan flink zal uithalen naar
zijn Turkse, Marokkaanse of Suri
naamse tegenspelers. Maar ik denk
ook dat hij gedwongen zal worden
verder te kijken dan zijn eigen
rode drankneus lang is. Ik denk
dat hij zich genoopt zal zien van a-
sociaal weer sociaal te worden om
dat hij zal merken dat hij voor de
zelfde dingen komt te staan als Ka
ragöz, Djeha of Anansi. Waarom
zou dat niet kunnen lukken? Bij de
oude Turkse poppenspelen placht
Hacivad al te beginnen met een
proloogje waarin hij uitlegt: wat u
gaat zien, is niet simpel een ver
strooiing, maar een getrouw spie
gelbeeld van de wereld waarin we
leven en een bron van lering. Dat
geldt nog steeds, ook voor Jan
Klaassen".
PIET SNOEREN
et Amsterdamse
Kindermuseum
vond in Turkije
(aragöz, die spot
met alles en
iedereen, en zijn
jenpool Hacivad,
de dikdoener.
STERDAM Het heeft
eens meer een berichtje
e krant opgeleverd, maar
r dagen is Daan Kersber-
aan een ernstige ziekte
eken. Dat ging in 1911,
zijn voorvader Janus Ca-
overleed, wel even an-
,,Zijn sterven zal in wij-
kring gevoeld worden",
rde het deftige Algemeen
idelsblad van die dagen,
n zou hier kunnen spre-
van een ernstig verlies.
It was van vader op zoon
ipenkastvertoner. En in dit
van straatkunst hield hij
traditie levend. Te vrezen
dat nu aan de poppen-
haairt-fraditie een onherstelba-
hecslag is toegebracht omdat
jps s repertoire van Cabalt
ie v%ds ongeschreven is geble
te®^ Al de stukken die zijn
ets'^penkast tot sieraad waren
die van geslacht op ge-
:ht uit-en-den-treure op
isme!e kermissen en kinder-
niejnten werden vertoond,
verloren te gaan".
^.auteur van dit grafschrift anno
had ongelijk. Daan Kersber-
i, een kleinzoon van moeders zij-
Van Janus Cabalt, zou de draad
akken en doortrekken. Als
ld had hij de voorstellingen van
grootvader nog gezien, en zijn
eder die jarenlang met het cen-
een bakje was rondgegaan bij de
u a[t van haar vader, had hem de
ede st en de bewegingen nauwgezet
)84 ilnen overleveren. Dertig jaar
i 198 Poppenkast (het „Teatro Ca-
genrvan Daan Kersbergen de
te sl*e trekpleister blijven van Ne-
glands nationale plein, de hoofd-
ijelijke Dam. Toen verstomde de
van de laaiende ruzies tussen
amo' Klaassen en Katrijn tegen de
vren van het koninklijk paleis.
tr0)n Kersbergen werd ziek en
jk puisde naar Lelystad waar hij
l w vast poppentheater vestigde.
weki's dood- deze laatste actieve
es vkspoppenkastspeler van Neder-
op (1De kranten keurden het
df1 berichtje waard.
zal er op zomerse vrije mid-
zeer®11 dk jaar weer een poppenkast
ik in op de Amsterdamse Dam. De
^itie valt tussen de kleine steen-
voor het paleis eenvoudig niet
^rzap te wieden, zo min als de dui-
gr^J er uit te roeien zijn. Nu wordt
n be mini-theater bespeeld door
>n hlt'in' achter welke naam zich de
-jpenspeler Wim Kerkhove en de
Klaas Bakker verschui-
Ze zijn bij Daan Kersbergen in
0Jeer geweest. Ze hebben zich la-
adviseren door de legendari-
Rotterdamse volkspoppenkast-
;n
staan, die de stem des volks ver
tolkten. In Turkije dus Karagöz die
spot met alles en iedereen, en zijn
tegenpool Hacivad de dikdoener. In
Marokko de fantasiefiguur Djeha
die met zijn slimme grappen de
moeilijkste problemen weet op te
lossen. En in Suriname de spin
Anansi die met zijn sluwe verstand
gedaan weet te krijgen wat de al-
lersterksten niet lukt. Zo werden ze
in het Kindermuseum bij elkaar
gebracht: Karagöz-Hacivad, Djeha,
Anansi en Jan Klaassen. Integratie
binnen de poppenkast.
Maar Djeha uit Marokko en Anansi
uit Suriname bestonden alleen in
de mondelinge overlevering, in
volksverhalen. Er waren geen pop
pen van. Karagöz en Hacivad op
hun beurt werden in Turkije
slechts uitgebeeld als schimmen-
poppen, vergelijkbaar met de wa
jangpoppen uit Indonesië. „Wat wij
doen", zegt Leo Adriaanse, „is een
eerste poging om ze visueel voor te
stellen, om ze drie dimensies te ge
ven. En dan blijkt opeens dat ze
overeenkomst met Jan Klaassen
hebben. De maatschappelijke sa
menhang, de sociale achtergrond
waaruit deze figuren voortkomen,
is overal hetzelfde. De zwakke te
genover de sterke en omgekeerd.
Waarbij de zwakke die staat
voor de kleine man, het volk al
tijd wint. Dat is het diepste wezen.
Je kunt via het poppenspel zonder
al te veel risico's je stem laten ho
ren. Hoewel, ik denk dat in Indo
nesië menige wajangspeler is opge
pakt vanwege zijn politieke grapjes.
Zoals vroeger hier de Cabalts in
Amsterdam, de Remmerts in Rot
terdam, de Hofmans in Den Haag
en vooral in Utrecht, vaak zijn op
gepakt om de kritiek die ze Jan
Klaassen in de mond legden".
Bolster kwijt
Het begrip verwatering is gevallen.
Als voorbeeld noemt Leo Adriaan
se de rol die Karagöz en Hacivad in
Turkije zijn gaan spelen bij het
doorkomen van de vastenmaand
Ramadan. In deze periode van
strenge onthouding moeten ze de
gedachten van de gelovigen wat af
leiden, en dat kan uiteraard niet
met de erotische toespelingen
waarvan hun samenspraak oudtijds
bol placht te staan. Dus werd het
repertoire gekuist. Op dezelfde ma
nier zijn de gekruide avonturen
van Jan Klaassen aangelengd tot
dat er slechts een slap aftreksel
over bleef. Het verkeer met zijn la
waai en uitlaatgassen, het geschal
van geluidsinstallaties op kermis
sen waar de stem van de poppen
speler niet bovenuit kon klinken,
dreven Jan Klaassen en Katrijn, de
diender, de bakker en de dood van
Pierlala naar de kinderkamer toe,
naar scholen en partijtjes. Niet de
geoefende hand van de poppenbaas
die kou en vermoeidheid had ge
trotseerd, vulde het lappenlijf,
maar die van onderwijzers, ama
teurs en ouders. De pittige, rauwe
De onlangs
overleden Daan
Kersbergen in
zijn glorietijd.