h VEMl 10 van gue te lj he er ■ikan< dai es v( proc titse l J Gorcumse Darhjyijsinstituut dat bekend LnDeftige rechpschool, was ze een het ftje. Een giechel, die W^rmaningen in de wind ,alle?n strafwerk virdde met een edigheid als raakte het we (iet. Een strafwerkje b ge\óf minder, nee daar t wece niet op. Inmiddels 82 niet |d, legt Mien van 't Sant i dat zat: „We moesten school twee opstellen in E?e^ maken en dat vond een verschrikkelijk /ensBehalve ik. Ik was dol httel. Dus als m'n vroegen of ik er emtje voor hen wilde fr. deed ik dat graag. En ;tigèi)trafregels, nou, die m eeien zij dan weer voor Ik hf opstellen blijken de j^aJjoefeningen te zijn zo£t voor een oeuvre van dat op de kop hjderd titels telt. Deze verscheen de laatste, gehJd „Geen kortstondig er enuur Echt de laatste, en viionderd is volgens de ikadekter zo'n rond getal dat ijk. If verder niets aan moet e hui het JuM Rechtop in de faute- weilioteltje in de linkerhand, g vain de rechter-, neemt me- £UIuan 1 ^ant een n'PJe thee- n nipje en in een elegant menverhuist het kopje weer te- no|r het schoteltje. Zelfbewust: ik leste boek heb ik nooit uit- lee di Dat js geschreven aan het it ikln de oorlog en vlak erna. ervan het manuscript °ninog in de kast liggen is ieeJ jste overtuiging dat er noch l^F'f goede mensen bestaan, olitiej,soluut slechte. Alle ellende 6in de oorlog had meege- "'1J heb ik daarin neergelegd. m %t grote schoonmaak van $1. Maar voor publikatie was ongeschikt. Zeker in mol ieek je comfortabele ver- c^g om jg mensheid op te n oijj enerzijds de schurken en 1 dejds de „aardige en nette lie- ils wij" haast een bestaans- itaat^rde voor de mensen", at zijl [heidi]0gSjaren bracht het echt 't Sant in Gorinchem nd- «aar beiden ook geboren zijn r ze zijn blijven wonen tot van meneer Van 't k- 1963. Sindsdien vormt een PF.°lk bungalowtje in Leersum ^"tderkomen. Eromheen ligt iapje tuin, dat door de 84- 's waichtgenoot in eigen beheer H}0™ de vierkante centimeter ^^"imderhouden. „Mijn man is lt hP' Gelukkig, warvt zelf heb ProbJ gesukkeld met de gezond- loet lu eens jeze ziekte en dan >elas^e Yeei ongelukken ook en longontsteking. Longont- daar ben ik op geabon- de Nu kamp ik alweer maan- Partj[ met gordelroos. Och, je i eenmaal van dat onkruid tede}te verdelÊen 's /estiegkke constitutie van me- |n m.|Van 't Sant bracht de Go- i "®/nse huisdokter er in de ja- Se,jntig toe haar te adviseren: 3e r€ je moet hier weg. Die /an ^jn en die krikkemikkige es van jou hebben boslucht S™1 Zodoende belandde ze in De Malende Meesters in De therapie bestond uit en ademhalen. s- Wr per dag werden we tel- de(ree uur lang in een ligstoel Zomer, winter en bij Nnist, want het weer deed er w VAN „Akkoord, ik laat die boef niet doodgaan, maar dan stop ik hem wel voor de rest van zijn leven in een gesticht" 'T SANT niet toe; het was de lucht die telde. Daar ben ik toen met een potloodje en een schriftje aan mijn eerste boeken begonnen". Wijs mij de Weg Verspreiding hiervan onder een breed publiek was aanvankelijk helemaal Miens bedoeling niet. Het zou nog tot na de oorlog duren voor een enthousiaste vriendin het werk uit De Malende Meesters op eigen houtje aan een uitgeverij toespeel de. In 1948 verscheen de eersteling van de schrijfster, die tóen 47 was, onder de titel „Wijs mij de Weg". Direct daarna kwam het in twee delen uitgegeven meisjesboek „Op de Drempel van het Leven" uit. In de jaren twintig echter was Mien nog druk aan het sparen voor een uitzet. Na de kweekschool te hebben doorlopen keerde ze terug naar dé Deftige Meisjesschool, maar nu als onderwijzeres. Haar verloofde stond op de Deftige Jon gensschool voor de klas. „We wil den allebei graag trouwen, maar mijn vader zei dat daarvan voor eerst geen sprake kon zijn. We moesten sparen. En dan niet op zijn jan-boerefluitjes. Wat geld opzij zet ten om een tafel met stoelen, een kast en wat linnengoed te kunnen kopen dat was bepaald niet vol doende. We moesten net zolang sparen tot we zelf een huis konden kopen en dan nog drieduizend gul den op de bank overhouden voor een zieke dag. De verloving heeft zes jaar geduurd. Elke Sinterklaas en elke verjaardag kreeg ik tafel zilver en badhanddoeken. Stapels badhanddoeken. Met een rood randje; ik gebruik ze nog' steeds. Als jong meisje kreeg ik er het heen en weer van; steeds maar die badhanddoeken. „Hè ma, geef me met deze Sinterklaas nou eens wat opschik", vroeg ik dan. Maar nee, hoor. Badhanddoeken. Tenslotte hadden we er zo genoeg van, dat we geen toestemming hebben ge vraagd om te trouwen, maar heel brutaal hebben aangekondigd: „Pa, we hebben nou zes jaar lang twee keer in /le week handje-in-handje buiten mogen lopen; nou is het welletjes geweest. We gaan trou wen". Dat was in 1927 en in datzelfde jaar nog startte het onderwijzersecht paar, dat tot beider teleurstelling kinderloos zou blijven, een huis werkcursus. Zonder onderbreking bleef deze cursus tot 1963 bestaan. In die 38 jaar werden 800 a 900 leerlingen van de mulo, de hbs en het gymnasium zo goed mogelijk bijgespijkerd. Mevrouw Van 't Sant: „Tja, wie komen er af op zo'n cursus? Stommelingen en luilak ken. De stommelingen, daar viel weinig eer aan te behalen. Mijn man zei altijd: „Hersens kan ik niet bijleveren". Maar met de luilakken kon je fijn uit de voeten. Had je ze eenmaal aan het werk, dan was het verder een fluitje van een cent. Dan kon ik zelf naar de keuken om jam te roeren. Of ik nam zo'n joch mee naar achteren en zei: „Roer jij maar, dan zal ik je intussen overho ren. Kende-ie zijn lesje goed, dan mocht-ie de pan uitlikken". Hoever staat u? Toen na de oorlog binnen de kort ste keren duidelijk werd dat „Wijs mij de Weg" en „Op de Drempel van het Leven" klinkende succes sen waren, kreeg Mien van 't Sant al gauw een fel produktie-ritme te pakken. Ze ging voor verschillende uitgevers tegelijkertijd werken en kon maar nauwelijks aan hun vraag voldoen. Om de paar maan den, om de paar weken zelfs, rin kelde de telefoon: „Mevrouw Van 't Sant, hebt u alweer een boek? O, hoever staat u dan?" Hoe indrukwekkend haar oeuvre ook mag zijn, een full-time schrijf ster is mevrouw Van 't Sant nooit geweest. Ze had immers haar bij drage aan de huiswerkcursus te le veren en daarnaast het huishouden te bestieren. Zonder ooit aanvech tingen te hebben gehad zich in de gelederen van de feministen te scharen, heeft dat huishouden haar dikwijls dwars gezeten: „Een man die boeken schrijft is over het alge meen toch een stuk beter af dan zijn vrouwelijke collega. Als de mannelijke auteur zijn eten achter de kiezen heeft, dan zegt-ie: „Vrouwtje van me, ik ga naar m'n werkkamer, breng om acht uur maar een koppie koffie en stoor me verder niet". Vrouwen die schrij ven moeten doorgaans toch zelf eten koken, de kast laten glimmen en, als ze kinderen hebben, op tijd een glaasje ranja klaarzetten". „Al heb ik het met mijn man", voegt ze er in één adem aan toe, „enorm getroffen. Hij heeft zich ook nooit bemoeid met mijn werk. Het enige wat ie deed en dat deed-ie voortreffelijk was de manuscripten inpakken. In al die jaren heeft hij ook nooit één boek van me gelezen. Daar ben ik altijd dankbaar voor geweest, want de paar keren dat hij zijn ogen zelfs maar over één bladzijde heeft laten gaan, had-ie op die ene bladzij al tien aanmerkingen. Het is hem niet kwalijk te nemen want hij is een wiskunde-man. Mijn soort boeken is gewoon zijn genre niet. Daarbij is hij een schoolmeester, hè: vrij kop pig. Vissen schrijf je volgens hem nog altijd als „visschen". Nogmaals: hij is een echte schat, maar kri tisch. Met autorijden ook. Heel lang heb ik de aankoop van zo'n ding proberen tegen te houden, maar toen het op echtscheiding leek uit te draaien, heb ik besloten: dan nog maar liever een auto. Dus die auto kwam er en de volgende stap was natuurlijk dat ik m'n rijbewijs moest halen. Ook dat heb ik ge daan en ik kan nu heus heel aardig rijden. Maar als we er samen op uitgaan en ik zit achter het stuur, nou, van de garage naar het tuin hek heb ik al tien fouten gemaakt". Happy end Ze praat graag en veel, mevrouw Van 't Sant. Knabbelt intussen een koekje, veegt een half kruimeltje van haar modieuze broekpak en beziet, door een keurige maar toch eigentijdse bril, haar luisteraar met welwillende aandacht. Deze merkt op dat haar boeken vrijwel altijd een happy end hebben. Ze slaakt een beschaafde zucht: „Dat zijn de uitgevers. Zelf geef ik verre de voorkeur aan een open einde. Ik vind het naar om een boek te lezen dat op de laatste blad zijde ook echt „uit" is. Als je een open einde hebt en je gaat daarna naar bed, dan kun je nog lekker wat liggen nadenken: hoe zou ik dat probleem nou hebben opgelost? Maar de uitgevers houden er niet van. En als je goed omgaat met zo'n man, laat hij je in zijn keuken kij ken en dan krijg je voor zijn pro blemen ook weer begrip. Och me vrouw Van 't Sant, wordt er dan gezegd, zou u dat slot nou niet kun nen veranderen, zodat het goed af loopt? Onze lezers zijn meest oude re mensen of zielige mensen of wat dan ook en die vinden een geluk kig slot veel prettiger. Nou dan ga ik weer door de knieën. Zij het niet altijd voor de volle honderd pro cent. Als het om een echte boef gaat bijvoorbeeld, die zijn stiefkind altijd heel gemeen behandeld heeft, zeg ik: akkoord, ik laat hem niet doodgaan, maar dan stop ik hem wel voor de rest van zijn leven in een gesticht". Tot de officiële, literatuur worden de romans van Mien van 't Sant niet gerekend. Fel: „En dat kan me geen snars schelen! Ook de Vereni ging van Letterkundigen lap ik to taal aan m'n laarsjes. Ik ben er braaf lid van geworden destijds, toen ik ervoor werd gevraagd, maar ik vind er een stemming en een toon heersen waar de honden geen brood van lusten. Ze trappen gewoon over je tenen heen. Want jij bent maar zo'n nou ja je bent in hun ogen misschien iets be ter dan Story of Privé, maar veel verder kom je toch niet. Ik zeg dan altijd maar: nou en?! Ik kan niet beter dan ik doe. Daar ben ik te dom voor. Maar mag ik alsjeblieft ook ademhalen? In elk geval doe ik er kennelijk erg veel mensen een plezier mee. Hoe hoog de totale op lage van mijn boeken nou precies is, weet ik niet, maar het moet in de miljoenen lopen. Er gaan elk jaar een hoop centjes naar de belas ting, hoor". Opperwezen Het thema van haar romans is vol gens de schrijfster honderd boeken lang hetzelfde gebleven: „De eer bied en de liefde voor het Opper wezen. God in de ruimste zin van het woord, dus niet in de visie van één bepaalde godsdienstige rich ting. Mijn eerste moeder, die over leden is toen ik nog een baby was, behoorde tot de zware richting van de luthersen, terwijl mijn vader licht hervormd was. Op haar sterf bed heeft vader aan mijn moeder moeten beloven dat ook ik luthe- raans zou worden opgevoed. Dat is ook gebeurd, ik ben in Gorinchem altijd naar de lutherse kerk blijven gaan, maar er was toch ook die hervormde invloed. En mijn man is natuurlijk ook hervormd. Dus mis schien dat ik daardoor geleidelijk aan in oecumenisch vaarwater ben terecht gekomen. Ook de vele rei zen die mijn man en ik hebben ge maakt, zullen er wel aan hebben bijgedragen. Jarenlang zijn we reis leider geweest voor de Nederlandse Reisvereniging. Naar alle mogelijke landen zijn we geweest en dan leer je het wel af om mensen met een andere godsdienst en met andere opvattingen te veroordelen. Ik zal niet zeggen dat ik nou direct en thousiast word als ik in een ander land ben en ik zie dat ze daar voor het avondeten de hond in de pot stoppen Maar toch: je leert rela tiveren. Hoewel, wat die hond be treft, is het verschil met onze cul tuur, waar we een varken of een koe in de pot stoppen, toch ook niet zo verschrikkelijk groot, of wel?". „Enfin, die eerbied voor het Opper wezen én voor zijn gebod om el kaar lief te hebben, vind je in al mijn boeken wel terug. Het speelt natuurlijk ook in mijn eigen bele ving een overheersende rol. Na een heel erge ziekte zo erg dat nie mand het meer zag zitten met mij, hoewel ik er dus toch weer boven op geduikeld ben heb ik wel eens gehad dat ik op een lentemor gen hier in Leersum langs de bos rand wandelde en mezelf ineens hoorde zeggen: „God, wat ben ik blij dat U al die blaadjes weer aan die berkjes hebt gehangen". Een rare manier van spreken mis schien, maar het welde zomaar uit me op, zonder dat ik er zelf vat op had. Op zo'n soort manier ben ik godsdienstig". Nooit zwoegen Schrijven is voor mevrouw Van 't Sant altijd een lust geweest, ook al omdat ze er nooit op hoefde te zwoegen en te zweten. Het idee voor een nieuw verhaal liet wel eens op zich wachten, maar was dat idee er eenmaal, dan stond een boek ook binnen enkele maanden op papier. Welke ze zelf de mooiste vindt? „Nou, eens kijken, „Auke's Hof"; die is verkocht bij het leven. Maar ook: „Waar de Rietvink nog zingt". En natuurlijk: „Er is altijd een nieuw Begin". „Maar mijn beste blijft het onuitge geven oorlogsboek. Dat heb ik goeddeels gemodelleerd naar een dienstbode die ik in de oorlog had. Een schat van een kind, maar zon der enig benul van de grote boze wereld om haar heen. 't Interes seerde haar gewoon niet. Soppen en boenen, dat was haar wereld, en op zondagmiddag een wandelinge tje op de dijk. Wat gebeurt? Een Feldwebel met mooie blauwe ogen papt met haar aan en ze gaat erop in. Neemt die jongen ook mee naar huis. De ouders accepteren het. Ze vinden het van één kant wel erg dat het een Duitser is, maar van de andere kant kunnen ze het extra eten dat die jongen meebrengt, best gebruiken. Niet goed te praten na tuurlijk, maar het waren arme mensen die af en toe een worst heel goed konden gebruiken. En fin, bij de inval in Normandië wordt de Feldwebel naar het front gestuurd en keert nooit meer terug. Of ie is omgekomen of zijn liefje in de steek heeft gelaten, is nooit dui delijk geworden. Een klein jaar la ter wordt Gorcum bevrijd. Dan neemt de Ondergrondse wraak. De dienstbode wordt niet alleen hele maal kaal geschoren, maar ver kracht op de koop toe. De Onder grondse, waarop we allemaal zo trots waren en waar mijn eigen man bij zat! Terwijl die lieve, we reldvreemde dienstbode voor het zelfde geld op een Engelsman of een Canadees verliefd was gewor den. Ik zeg niet dat het niet te be grijpen is. Natuurlijk waren de mensen van de Ondergrondse tot en met geprikkeld en waren velen volkomen dolgedraaid. Ik heb dat bij mijn man van dichtbij kunnen zien. Maar dat neemt niet weg dat onze helden toch ook tot slechte daden in staat waren en dat die dienstbode, die van een afstand ge zien verraad had gepleegd, in we zen toch een heel goed mens was. Daar gaat die roman over". Zou het toch niet de moeite lonen dat manuscript nog eens door te nemen en alsnog uit te geven? „Ach nee. Ik ben gestopt met schrijven. De lichamelijke onge makken gaan steeds zwaarder tel len. Ik heb eens een heel erg auto ongeluk gehad en sindsdien is die rug van mij nooit meer goed geko men. Ook met mijn handen heb ik last. En dan: we zijn nu in de tach tig, mijn man en ik, wie weet hoe lang we elkaar nog zullen hebben? Laat ik het hem deze laatste jaren nou maar zo gezellig mogelijk ma ken". WILLEM SCHEER Foto's: CEES VERKERK Sinds 1963 vormt een gerieflijk bungalowtje in Leersum het onderkomen van het echtpaar Van 't Sant.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1983 | | pagina 17