ÊcidócSoiwcmt Z „Je wordt h levend opgebaard" inale I ZATERDAG 10 SEPTEMBER 1983 Hassebas „Inmiddels zijn we alweer vijf jaar verder. En Cors leeft nog steeds. En hoe. Ik drink met smaak mijn hassebas en geniet intenser dan ik ooit voor mogelijk heb gehouden. Ik zit in mijn tuin, kijk naar de bo men en denk: mijn God, wat is het leven mooi. Waarom zien ze dat nou niet, waarom maken miljoenen mensen het elkaar zo beestachtig lastig? Moet ik me nou nog druk gaan maken over een verhoging van de btw? Terwijl elke dag vol zit met de mooiste verrassingen? Kom nou toch beste mensen. Pluk de uren, die rijp zijn. En geniet er van". „En als je dat doet, heb ik gemerkt, blijf je ook je angst de baas. Na tuurlijk ben ik bang. En heb de moed niet me dat kwalijk te ne men. Een half jaar na mijn operatie begon het opeens weer te romme len in mijn buik. De eerste gedach te, die toen door me heen ging was een dolk, die alle oude emoties weer opensneed. Oh nee, dacht ik, dat toch niet. Laat het niet terug komen". „Maar gelukkig was het loos alarm. Niets aan de hand. Bij de controle was alles dik in orde.. En dat is zo gebleven. Bloed prima, geen ver dachte vlekken. Hoera, daar kan dan weer een borrel op worden ge dronken". „In april 1982 ben ik op Soesterberg weer gekeurd voor mijn vliegbre vet. Ook die vuurproef heb ik met glans doorstaan. Je wordt daar bin- nenste-buiten gekeerd en even zwaar aan de tand gevoeld als de piloot van een Boeing 747. Maar al les was tip-top in orde. Eerlijk ge zegd had ik ook niks anders ver wacht. Want onderzoekingen heb ben immers uitgewezen, dat ex- kankerpatiënten, bij wie in de vijf jaar na hun operatie geen uitzaaiin gen gevonden zijn, dezelfde overle vingskansen hebben als mensen, die nooit wat gemankeerd hebben". „En daar houd ik het maar op. Ik mag dus aannemen, dat ik op mijn drieënzestigste even gezond ben als vóór 1978. Er liggen nog heel wat iaren voor me, waarin ik onbehoor lijk zal genieten van het leven". Potje fluiten „Daarom floot ik ook tussen mijn tanden, toen ik laatst voor een con trole in het Antoni van Leeuwen hoek-ziekenhuis was. In de wacht kamer zaten een dikke man met zijn even dikke vrouw en vier kin deren. En die man zei: „Vindt u het nou niet ongepast om in deze om geving een potje te gaan fluiten?" Ik heb geantwoord: „Ik heb wel dat bordje „verboden te roken" ge zien. Maar waar hebt u die aankon diging gevonden, dat er hier niet door een blij mens mag worden ge floten?" Hij draaide zich. om en be gon tegen zijn vrouw hardop te praten, zodat ik er van kon meege nieten. „Dat is natuurlijk een nieu we. Die komt hier voor het eerst en weet nog niet, wat hem boven het hoofd hangt". „Ik was eerder aan de beurt dan hij. En toen ik terugkwam heb ik me een vrijpostigheid gepermit teerd, waar ik achteraf spijt van heb gekregen. Ik ben naar die man gewandeld en heb gezegd: „De dokter verzocht me aan u te vra gen, of u straks uw begrafenispa pieren aan hem wilt geven". „Ik had dat natuurlijk nooit mogen zeggen. Maar het was eruit voordat ik erg in had". „Gelukkig heb ik een klein excuus: als je mij verbiedt te fluiten, kun je net zo goed zeggen, dat ik niet meer mag leven". „En mijn leven laat ik me door nie mand afpakken". LEO THURINC en dood. mer gebracht, waar u behandeld zal worden door dokter Van Coe- vorden". „Wacht nou eens even", riep ik, „ik zou toch door dokter Renaud geo pereerd worden?" Die had me na melijk tijdens de inspraakbijeen komst van alle in's en out's op de hoogte gebracht. „Het is natuurlijk fantastisch", had ik nog gezegd, „dat een patiënt tegenwoordig in spraak heeft bij zijn operatie, maar wat moet ik me daar nu precies bij voorstellen? Wordt van mij ver wacht, dat ik aan de artsen vraag of de messen goed geslepen zijn?" „Die opmerking schoot bij Renaud gelijk in het verkeerde keelgat. „Ik krijg de indruk", zei hij, „dat u zich de ernst van uw situatie niet reali seert". Waarop ik antwoordde: „Dat is ook onbelangrijk. Als u die maar ziet". Toen hij daarop begon uit te leggen, dat hij me zowel aan de voorkant als aan de achterkant zou opensnijden om zo gemakkelij ker mijn nieren te kunnen berei ken, had ik ook nog de euvele moed te zeggen: „U moet me wel beloven, dat u het zaakje daarna weer keurig dichtnaait. Want an ders tocht het zo". Dat was voor hem de druppel, die zijn emmertje deed overlopen. „Ik weiger die man te opereren", moet hij toen ge zegd hebben". „U mag natuurlijk nee zeggen", bood zuster Gerdie me nog groot moedig aan, „als u zegt: „Ik wens door dokter Renaud geopereerd te worden", kan dat alsnog geregeld worden". Maar ik vond het best zo. Van Coevorden wordt immers niet voor niets „Sally met de gouden handjes" genoemd". „Weet je, hoe ik ontdekte, dat ik de operatie overleefd had? Ik lag op de intensive care en hoorde ergens ver weg iemand zeggen: „Ik weet niet of hij het haalt'Ho, ho, dacht ik, nu moet je wakker worden Cors, want toevallig maak je dat zelf uit. En als bewijs van mijn goe de wil gaf ik een knipoog, die ge lukkig door Van Coevorden werd opgemerkt. Ik hoorde hem zeggen: „Ik weet zeker, dat hij het haalt". Waarop ik dacht: daar houd ik je aan, vader". Geraamte „Weken later kwam ik als een wandelend geraamte het zieken huis uit. Het leek waarachtig wel of ik een concentratiekamp op het nippertje had overleefd. Ik had ge lukkig de bretels van mijn vader zuinig bewaard. Van die afschuwe lijke galgen, die brandweerlieden in komische films uit de jaren twintig ook dragen. Daarmee heb ik mijn broeken maanden lang voor pijnlijk afzakken weten te be hoeden. „Zal ik een kleermaker vragen of hij ze inneemt", heb ik nog een paar keer vóorgesteld. Maar Beer wilde daar niet aan. „Je bent je leven lang een ijdeltuit ge weest", zei ze, „en dat moet je maar blijven. Als je lekker dooreet zitten die pondjes er binnen de kortste keren weer aan". „Beer was overigens een van de weinigen, die door dik en dun in de goede afloop is blijven geloven. De meeste vrienden bleven weg en belden in het gunstigste geval mijn vrouw op om te zeggen, dat ze het niet aandurfden me op te zoeken. Ze hadden me levend opgebaard, allang dood verklaard, terwijl ik naar de deur keek in de hoop, dat ze binnen zouden komen. Waar blijven ze nou?, dacht ik, ze weten toch, dat ik ze nodig heb. Dat ik op die lange terugreis naar het leven de hand van een vriend zo goed kan gebruiken". „Maar als er eindelijk één kwam opdagen zag ik al aan zijn blik, dat hij me voorgoed besmet had ver klaard en zo gauw mogelijk weer wilde vluchten. Na een paar minu ten begon hij op zijn horloge te kij ken en om hem te helpen zei ik meestal: „Ik ben wat moe. Vind je het heel erg om Verder hoefde ik niks te zeggen, want op dat mo ment stond nij al op de drempel. „Het ga je goed Cors. Houd je ID riniX-KANKERPATIËNT CORS TONNEMAN: its- van 3ne haaks. Als ik in de buurt ben wip ik nog eens gezellig bij je binnen' De smeerlap. Hij durfde niet te be kennen, dat hij al hoog en breed af scheid van me had genomen". H 'HOORN Voor de recon- ictie van de rampspoed, die hem volkomen onverwacht met dood confronteerde, behoeft de Amsterdammer Corstiaan L tts voor zijn vele vrienden ineman nog steeds niet diep in geheugen te graven. Namen en i met bijbehorende emoties her- ert hij zich feilloos. Het kost dan ook geen enkele moeite ze onologisch en voorzien van re- verende kanttekeningen te itsen in het witboek van zijn aculeuze overwinning op de iinbaar onoverwinnelijke vijand eer. n serieuze ziekte, waar ik me zorgen over had kunnen ma- heb ik tot begin 1978 niet ge- bekent hij met een glimlach, £1 tijdens zijn monoloog niet meer zijn lippen zal wijken. „Ik ben id kerngezond geweest en liep i van tijd tot tijd de gebruike- averij op, die een beoefenaar ruige hobby's als judo en rdrijden nu eenmaal kan ver- hten. Maar over een gekreukel- ilkin enkel en een gekneusd schou- eve blad maak je je niet druk. Dat last de kleine ongemakken, die je orde tg voor lief neemt". ipril 1978 werd het opeens me- Ik begon kokend heet besse- te plassen. En met die klacht tm ik op het spreekuur van i huisarts, die me doorstuurde een uroloog. Een zekere me- finaijr Dokter. Is dat fraai of niet? ;ter Dokter. Zo'n man was al door zijn naam al voorbestemd een medisch beroep", onderzocht me en zei: „Geluk- niks ernstigs, meneer Tonne- j. Er zit alleen een steentje in 0' 9' linkernier". Een prima diagno- ©als achteraf bleek, want op 16 k II 1978 kwam er in het Andreas- enhuis in Amsterdam een Idschoon stukje koraal te voor in, dat nog steeds een ereplaats n vePÜ11 nachtkastje heeft. Zo, dat is er de rug, dacht ik opgelucht, log een paar dagen uitzieken en rap naar huis. Er wachtte een :ht werk op me", afspraak was, dat ik de maan- erop zou worden ontslagen, geen aanlokkelijk vooruitzicht want niets is zo vervelend een gezonde kerel als een kend doorbrengen in een zie- luis. Er gebeurt op zulke dagen en je voelt je opgesloten in een mgenis". mijn verbazing kwam op vrij- ivond opeens mijn oude huis- binnenwandelen. „Ik was toch le buurt", legde hij uit, „en it: kom, ik ga eens kijken hoe Ineman er bij ligt". „Nou, u ziet zei ik, „met Tonneman is er meer aan de hand. Die.staat vief op de benen". Daarop e hij een hand op mijn hoofd ei: ik wens jou en je vrouw veel tte toe in de komende moeilij- iren". ser derdom wijl ik hem nakeek vroeg ik Vruchteloos af, wat hij daar nou vredesnaam mee bedoeld kon >en. De man is waarschijnlijk ent geworden, nam ik aan, een stie van. ouderdom". minuten later ging de 'deur mijn kamer open en kwam er optocht binnen. De chirurg die [eopereerd had voorop met een d zo rood als een pompoen, achter zijn assistent, de hoofd- leegster en nog wat onduide- vrouwvolk". hebben een vervelend bericht u", zei de chirurg, „u gaat ndag niet naar huis, .want op inkernier zijn enkele verdach- ekken gevonden", iele bedoelt kanker", riep ik. Hij te en mompelde: „U zegt het en ik kan het niet ontkennen". >te God", was het enige, dat ik lat moment wist te- bedenken, moet ik doen? Wat moet ik in esnaam doen?" ou uw vrouw kunnen bellen", het voorstel. En dat heb ik maar gelijk gedaan. „Beer, ze Jen me goed te pakken. Kun je :t komen". zie Beer nog naast zuster Ger- loor de gangen van het zieken- lopen. Met de armen over el- 5 schouder als gezworen kame- n, die samen een geheim delen, ik ondertussen hardop denken e goden van hun sokkels vloe- Als ik nou toch voor de bijl ging, moest het maar gelijk in stijl gebeuren, vond ik. In het Antoni van Leeuwenhoek-ziekenhuis dus. Want daar zitten immers de ex perts op het gebied van kanker. Maar ja, hoe vertelde ik nou aan de aardige artsen van het Andreas-zie- kenhuis, dat ik ze niet vertrouwde? Dat ik weg wilde?" „Ik zag enorm tegen die confronta tie op. Had me 's maandags nog eens extra opgepompt. Maar dat hoefde niet eens. Want ze begon nen er zelf al over. „Als u het niet vervelend vindt, meneer Tonne man, zouden we u graag zo gauw mogelijk naar het Antoni van Leeuwenhoek-ziekenhuis willen brengen. Want daar kunnen ze het best vaststellen, wat er precies aan de hand is". „Er is helemaal niks aan de hand, heb ik me in de dagen daarna wijs gemaakt. Daar zullen ze achter ko men, als ze me opengemaakt heb ben. „Sorry, meneer Tonneman. We hebben ons vergist. Die vlekjes zaten op de lens". Score „Ondertussen begonnen ze wel vast met de bestralingen. Achtentwintig stuks. Wat mé een aardige score lijkt. Ik kreeg in de onderaardse bunker van het ziekenhuis een partij zwarte strepen op mijn li chaam. En die zaten er nog op, als ik 's middags op de Vinkenveense plassen ging zeilen. „Wat is er met jou aan de hand?", werd er regel matig geroepen. Wat logisch was, want al dat krijt op mijn blote bast trok uiteraard de aandacht. „Niks bijzonders", zei ik dan, „ik volg een spoedcursus voor Indiaan. Als jullie soms een adresje weten, waar ik goedkoop veren kan krijgen, houd ik me aanbevolen". „Een paar weken later volgde de operatie. Mijn linkernier ging er als eerste uit. Daarna volgden mijn milt en het topje van mijn rechter- nier. Uit voorzorg. „Een toevals treffer", was mij tevoren uitgelegd, „u hebt geluk gehad. Als die nier steen niet ontdekt was, waren we waarschijnlijk te laat geweest". „Hoeveel procent kans heb ik om deze operatie te overleven?", heb ik gelijk gevraagd. Het antwoord was: „Het gemiddelde is zo'n tweeën veertig procent. Maar omdat uw geval wat gecompliceerder ligt, durven we niet hoger te gaan dan zeventien komma acht". „Het ergste was overigens, dat ik me niet ziek voelde. Ik nam de avond vóór de operatie afscheid van mijn vrouw en wist: dit kan niet anders dan een grap zijn. Zo dacht Beer er trouwens ook over. „Cdrs sterft niet in een zieken- rels langs de klippen van leven gespeeld heb met de gedachte: die operatie overleef ik niet. Sterker nog: het wilde er bii mij ook niet in, dat ik voortaan als een oud, ge kreukeld mannetje door het leven zou moeten strompelen. Dat kwam niet in me op. Want na dit incident waren er immers nog zoveel fijne dingen, die ik zou gaan doen". „Dat zal een kwestie van instelling zijn. Ik ben een type, dat zich niet gauw op de kast laat jagen. Ik meen achter elke donderwolk toch een glimp van de zon te zien. Zo'n portie optimisme is trouwens van levensbelang als je geopereerd wordt. Gerrit Eerenberg, die jaren lang de weerman is geweest in het radioprogramma van Bert Garthof, kon dat optimisme niet opbrengen. Hij lag in hetzelfde ziekenhuis met een vorm van kanker, die stukken onschuldiger leek dan de mijne. Maar hij geloofde niet in een goede afloop en bleef maar zeuren: „Cors, we zijn hier beiden gekomen om keurig de pijp uit te gaan". Daar werd ik telkens weer hels om. „Dat mag je niet eens denken", zei ik te gen hem, „je moet de kanker geen millimeter ruimte geven". Het ein de van het lied was, dat hij stierf en ik naar huis ging". Kerngezond „Die uren vóór de operatie zijn af grijselijk. Je bent moederziel alleen in die ziekenhuiskamer en voelt je nog steeds kerngezond. Ik heb eerst wat rondgebanjerd en heb daarna Evert de Vries gebeld. Dat is een fotograaf, met wie ik de halve we reld heb afgereisd. Hij had gezegd: „Cors, als je er behoefte aan hebt, bel me dan asjeblieft op. Al is het midden in de nacht". „Hoe lang ik met hem gepraat heb weet ik niet meer exact. Vijf uur, zes misschien. Het was in elk geval alweer licht toen ik de hoorn neer legde. En al die tijd hebben we het niet over mijn ziekte gehad maar uitsluitend over de avonturen, die we in twintig jaar samen beleefd hebben. Het klinkt absurd, maar het was lachen, gieren en brullen aan één stuk door terwijl we maar herinneringen bleven ophalen aan legendarische drinkgelagen en gou den versiertrips. Zielsgelukkig ben ik daarna ingeslapen". „Een paar uur later stond zuster Gerdie naast mijn bed. „Meneer Tonneman", zei ze, „u wordt over een kwartier naar de operatieka- „Mijn leven laat ik me door niemand afpakken" huis", hield ze dapper vol, „want daar is hij veel te ongedurig voor". Ze had het wel een doodnormale zaak gevonden als er op een avond was gebeld met de mededeling, dat ik met mijn dronken kop tegen een boom was geknald. Zo'n dood leek haar in mijn geval een stuk reëler". „Achter het raam van mijn zieken huiskamer zag ik Beer die avond wegrijden. Geen detail ontging me op dat moment. Ik kan nog uitteke nen, hoe ze instapte en welke bo men er op die plek stonden. Het was zo'n vredige avond, waarop je tegen elkaar zegt: „Laten we het gezellig maken en een flesje wijn opentrekken". Je weet weliswaar niet wat er te vieren valt, maar je hebt er wel allemachtig veel zin in". Grootspraak „Wat dit nu het einde? Dat kon ik me maar niet voorstellen. Beer voorgoed verdwenen. Mijn huis in Uithoorn nooit meer terugzien. Zijn ze nou helemaal bedonderd, schreeuwde ik in mijn dooie eentje, zo gemakkelijk raken ze Cors niet kwijt". „Achteraf realiseer ik me, dat het hol klinkt als ergerlijke groot spraak. Maar ik zweer bij alles wat me heilig is, dat ik geen moment „Er liggen nog heel wat jaren voor me, waarin ik onbehoorlijk zal genieten van het leven". (Foto: Cees Verkerk). De Amsterdamse reisjournalist Cors Tonneman, nu 63, kreeg in 1978 na een operatie, waarbij een niersteen was verwijderd, te horen: „U mag maandag helaas -niet naar huis. Er zijn enige verdachte vlekken in uw lirikernier gevonden". Zijn eerste reactie op dat vonnis was: „U bedoelt kanker, dokter? Heb ik dus kanker?". Tonneman behoort vanaf dat moment tot de nog steeds groeiende groep van Nederlanders, die door de samenleving voortijdig dood zijn verklaard en om die reden gemeden worden Samen met Eva Hendriksen tijdens alsof ze de pest onder hun leden hebben. Van de 115.000 mensen, die jaarlijks in ons land overlijden, zijn er 31.000 bij wie de doodsoorzaak „nieuwvormingen" heet, zoals kanker verbloemend wordt aangeduid in de statistieken. Jaarlijks wordt nu bij ongeveer 50.000 Nederlanders een meer of minder gevaarlijke vorm van kanker ontdekt. Veertig procent van hen is langdurig te genezen. Wat dus wil zeggen, dat zo'n 20.000 ex-kankerpatiënten vijf jaar na hun operatie nog in leven zijn. Cors Tonneman is een van hen. Gretig plukt hij nu elke dag om er van te genieten. Terwijl hij dat doet realiseert hij zich met wrevel, dat kanker een ziekte is, die niet alleen je eigen lichaam probeert te verwoesten, maar ook je relaties en sociale contacten één voor één sloopt. Ofschoon vele soorten van kanker reeds redelijk tot goed behandeld kunnen worden, vallen alle vormen van deze ziekte nog steeds onder dezelfde doem, die mensen genadeloos isoleert. Slechts zeer weinigen beseffen, dat kanker ook positieve kanten kan hebben. Want positief denken over deze ziekte lijkt even absurd als volhouden, dat een oorlog positieve kanten heeft. Maar toch ontdekte ook Cors Tonneman vanaf het moment, dat artsen hem de afschuwelijke waarheid onthulden, dat zijn leven in gunstige zin radicaal veranderd is. Eenmaal met de harde feiten geconfronteerd werd elke dag voor hem een kostbaar geschenk. Futiliteiten krijgen bij hem geen poot meer aan de grond. Het enige dat nu nog voor hem telt is de rijkdom van het leven, dat hem rest Over zijn inmiddels alweer vijf jaar durend monsterverbond met de kanker praat hij op donderdag 15 september in een televisieprogramma, dat de NOS op Hilversum 2 vanaf 21.30 uur uitzendt. Voor deze documentaire, die als titel kreeg „De andere kant van kanker", voerde hij tijdens een zeiltocht door de Griekse wateren een onthullende dialoog met fotografe Eva Hendriksen, die haar moeder door kanker heeft verloren. Hun reis langs de klippen van leven en dood werd door regisseur-producent Paul Kramer en cameraman Fred Mekenkamp twee weken lang op de voet gevolgd. „In deze film", zegt Kramer, „wil ik twee mensen laten vertellen, hoe zij de kanker in hun leven verwerkt hebben en met welke afschuwelijke taboes zij daarbij geconfronteerd werden". Ter introductie van deze documentaire sprak Leo Thuring met zijn collega Cors Tonneman over diens succesvolle gevecht tegen een vijand, die geen genade kent.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1983 | | pagina 17