Frans van Dusschoten André van Duin AANGEVER TREKT IN VERBALE SCHIJNGEVECHTEN MET ALTIJD AAN HET KORTSTE EIND kschi Matt v rtje i I I ZATERDAG 20 AUGUSTUS 1983 Zoals het de afgelo pen dagen en ook vanavond en morgen avond nog gaat in het Scheveningse Circus Theater, zo is het al jaren, dag in dag uit, gegaan. De zalen waar André van Duin en Frans van Dus- schoten optreden zit ten mudvol met op alle rangen uitgelaten burgers in hun goeie pak, die voortdurend de tranen uit hun ogen wissen en met lange lachsalvo's het gestuntel van dit paar apart vorstelijk hono reren. Dat is te zeg gen: er wordt welis waar veel en onbe heerst gelachen, maar nimmer om de uit spraken van Frans van Dusschoten, de aangever, die in de uitzichtloze schijnge vechten telkens aan het kortste eind trekt. Verslaggever Leo Thuring plaatst hem nu eens in het volle licht van de schijn werpers. m ..-si Eeg paar apart met een voortreffelijke stoelgang: publieks trekker André van Duin met zijn onaf scheidelijke aangever Frans van Dusschoten. Castncum een zekere Van Dus schoten rondliep, die heel verdien stelijk kon imiteren. Hij nodigde me uit voor een stemtest en het re sultaat was, dat ik van het ene mo ment op het andere Meneer De Uil was, die elke avond rond zeven uur vanaf zijn tak de kinderschare mo raliserend toesprak in de geest van „Als de nog eens overwaait", filosofeert Van Dusschoten in een Scheveningse terrasstoel, „krijgen de mensen misschien behoefte aan imitaties. En op dat moment ben ik toch weer hun ik (SCHEVENINGEN Komt Frans van Dusschoten aan de nu tjgrens en vraagt de dienst- an ^doende douanier met rolvaste kg"'(achterdocht: „Heeft meneer genu»110!? wat aan te geven?". Waar- ren lop de ogen van Van Dusscho- De Iten achter zijn vorstelijk bril- ^montuur spontaan volschieten, terwijl hij ontroerd denkt: Cjdeze brave, hardwerkende ïages ambtenaar weet dus kennelijk nds nog steeds niet, dat ik sinds o'n Mmensenheugenis niets anders Iduizfdoe; aangeven is al-jaren mijn lust en mijn leven. HJEHet enige antwoord, dat een cor- omschrijving van zijn werk vat (jkring geeft, luidt dan ook: „Zet je van |maar schrap, vader, want als ik t js jeenmaal begin met op te noemen, heblwat ik aan gein en ongein heb aan - Pette geven, staan we hier morgenoch- (tend nog". Dat is dan een schatting, die (flie niet eens overdreven is. Want s. Hëln het vaderlandse amusement be- ch ijhoort Van Dusschoten tot de laat- ams;'sten der Mohikanen, die voor hun -uleeftocht aan de lopende band vol- met louter wartaal voor het 0p|Open doel lepelen, waar de gevier de komiek reeds klaar staat om dat ^moeiteloos te scoren. heb'Akius existeert Frans van Dusscho- e leften- en'g kind van een Amsterdam- en <Pe offsetdrukker, die gek was op dinjtheater, belijdend lid van de her vormde kerk in Castricum, aange- e fjver om den brode en in die functie e ja)gedoemd zijn verbale krujt in wan- 'eef hoop te verschieten op een peen- j ef)kleurige beroepsschlemiel, die te lm {dom lijkt om hem te begrijpen en Dudedaarom uit nood van het klassieke irmisverstand, dat de mensheid al eeuwen teistert, een uiterst lucra- j tieve levenskunst heeft gemaakt, il*n marge van de showbiz is Van j w Dusschoten de gedoodverfde min- biatjkiJkel, de vleesgeworden sof, die ïar bmet z'Jn nasaal gebrabbel publieks- er trekker André van Duin een kata- mpult toespeelt, waarmee deze zijn Piel gr°llen en grappen naar het pu- s bliek kan schieten, ^an Duin is keer op keer de triom- £r nfator, die zijn fans in vuur en vlam at zdZet- Én de tobberd naast hem heeft i tu( sIechts het nakijken en wekt daar bij vaag de indruk, dat hij ooglui- ME kend voor spek en bonen mee mag doen. Toegegeven: artistiek gesproken is het niet veel meer dan een schamel eigen geldje. Maar Van Dusschoten 'is er toch dik tevreden mee. Na vijftig jaar kent hij als geen ander de grenzen van zijn talent en uit die wetenschap put hij de overtui ging, dat de rol van overal inzetba re aangever hem past als een maat kostuum. „Ik kan heel goed leven zonder het grote applaus", ventileert hij met gebogen hoofd in de Louis-Davids- bar van het Scheveningse Kurhaus, waar hij zojuist in een bedwelmen de nimbus van after-shave zijn schuchtere entree heeft gemaakt. „Ik heb er dan opk voor geen dub beltje spijt van, dat ik dertien jaar geleden in de revue van Joop van den Ende ben gestapt. Toen hij vroeg of ik mee wilde doen, was ik trouwens net toe aan wat vastig heid. Het leek me wel wat om na al die onregelmatige schnabbels ein delijk eens vast werk te hebben". Zwerver „Begrijp je? Ik ben mijn hele leven een zwerver geweest, die zo nodig moest bewijzen, dat hij een artiest was. Die tic had ik als kind al. Met vader en moeder ging ik vaak naar de grote revues en op mijn vrije middagen speelde ik op straat de scènes na, die ik daar had gezien. Van een sinaasappelkist had ik een poppenkast gemaakt, die ik ver sierde met kerstboomslingers. En voor de kinderen uit de buurt gaf ik dan op de stoep een voorstel ling". „Later op de middelbare school bleek, dat ik de leraren verdienste lijk kon imiteren. Met onze wis kundeleraar, meneer Van Dijk, lukte het meteen. Wat nou ook weer niet zo'n kunst was. want hij had een heel karakteristiek, neuze- lig stemgeluid, dat schreeuwde om een karikatuur". „En meneer van Wijngaarden, die Duits gaf, was ook al zo'n dankbaar slachtoffer. Die riep altijd: „Kom jij maar eens voor de klas. Van je hela, hola, houdt er de moed maar in. Ja, jij daar met die grote uile- bril". En daar bedoelde hij mij dan mee. Ook dat stijltje had ik binnen de kortste keren onder de knie. En als hij de klas uit ging, sloeg de kleine Frans onverbiddelijk toe en was het lachen geblazen". „Daarna ben ik me ernstig gaan verdiepen in de artiesten, die toen populair waren. Uiteraard begon ik met Lou Bandy, die in mijn jeugd de grote volkskomiek was. Bandy had een stem, die je uit duizenden herkende. Dat was dus voor mij een fluitje van een cent. Dat vreemde, dunne geluid had ik na melijk ook in huis. Als ik zong „Louise, zit niet op je nagels te bij ten", had iedereen willen zweren, dat hij naar de grote Lou luistér- de". „Wie heb ik in die tijd niet geïmi teerd? Noem de kopstukken maar op: Paul Vlaanderen, Ome Keesje van de radio, Clinge Doorenbos, Willy Walden en Willy Derby, stuk voor stuk deed ik ze na. En later ook Toon Hermans, Wim Sonne- veld, Wim Kan en Jan Lemaire. Dat leek voor buitenstaanders een hele kunst. Maar in de praktijk viel het allemaal best mee. Elke stem heeft namelijk zijn specifieke ei genaardigheid. Dat is bij de één een slisje en bij de ander een krasje of een brouwtje. Let maar eens op: als je aandachtig luistert, merk je, dat vrijwel iedereen een spraakgebrek heeft. En daar maak je als imitator dankbaar misbruik van". „Als ik een stem voor het eerst hoor, weet ik al voor zestig procent of het me zal lukken hem na te doen. Daar kan ik vergif op inne men. Als ik niet meteen een aan knopingspunt ontdek, hoef ik er in feite niet eens aan te beginnen, want dan wordt het toch niks. Met Guus Oster is het me bijvoorbeeld nooit gelukt. Ik deed eens mee aan een programma, waar hij ook in zat. De bedoeling was, dat ik hem met een Oster-imitatie zou introdu ceren. Avonden heb ik op zijn stem zitten blokken. Maar op de bewuste avond bakte ik er niks van. Het leek nergens op en geen mens had de flauwste notie, wie ik eigenlijk stond na te doen". „Het is me trouwens ook nooit ge lukt vrouwen te imiteren. Ik heb vaak genoeg een poging in die rich ting gedaan, maar vrouwen zitten blijkbaar niet in mijn register. Daar zijn mijn stembanden niet op bere kend". Artistieke bagage „Toch had ik in 1948 al een aardig repertoire bij elkaar gescharreld, waar ik zo'n tien minuten mee kon vullen. En met die artistieke baga ge heb ik toen alle talentenjachten tussen Roodeschool en Vaals afge stroopt. „Dames en heren, thans vraag ik uw gewaardeerde aan dacht voor de Amsterdamse imita tor Frans van Dusschoten". En dan kwam ik het podium opgestruikeld en perste ik in doodsnood al die stemmetjes uit mijn strot. Zonder enig succes overigens. Want waar ik verscheen lag de sof al op me te wachten. Ik werd overal afgewezen en met de goede raad weggestuurd thuis nog maar eens duchtig te oe fenen". „Als je dat nou zo hoort, denk je al licht: waarom heeft die jongen toen niet gelijk een normaal, ordentelijk vak geleerd? Maar dat is nooit bij me opgekomen. Ik bleef er name lijk van overtuigd, dat vroeg of laat iemand tot de ontdekking zou ko men, dat ik wel degelijk talent had. En daarom ging ik ijzereheinig door met mijn imitaties. En waar achtig: in 1950 lukte het zowaar. Ik was net zeventien geworden en trad als veelbelovende amateur op in de Bonte Dinsdagavondtrein van de AVRO. En in diezelfde week mochten de lezers van de radiobo de op een lijstje met de namen van alle deelrtemers aankruisen, wie volgens hen de beste prestatie had geleverd. En ja hoor, dat was de kleine Frans, die opmerkelijke imi tator uit Amsterdam". „Voor mij is dat radiodebuut de doorbraak geweest. Opeens stroom den van alle kanten de aanbiedin gen op me af en had ik de schnab bels maar voor het uitkiezen. Voor dat ik er zelf goed en wel erg in had, was ik al beroeps en reisde ik me te pletter in het vaste circuit. Een tourneetje met Cees de Lange, een serie voorstellingen met Willy Vervoort. Het kon niet op". „Wat heb ik nog meer gedaan? Je kunt beter vragen, wat ik niet ge daan heb. Overal waar ze een imi tator konden gebruiken stond ik al op de stoep met mijn stemmetjes. En dan begon het feest weer van i af ik in Tierelantijnen van de KRO en even later had ik weer bij de AVRO een eigen programma. Daar zou ik nu waarschijnlijk nog steeds mee bezig zijn geweest als de Fa beltjeskrant er niet tussen was ge komen. Dat was een slim ideetje van Thijs Chanowsky, die een wel- terusten-programma voor de kleine kijkers wilde maken en zich geluk kig bijtijds kon herinneren, dat in La Fontaine' „Ik herinner me nog. dat mijn dochter Yvonne, die ondertussen al lerares in de Engelse en Neder landse taal is. na vijf uitzendingen met de jobstijding thuis kwam, dat alle kinderen in haar klas er geen bal aan vonden en en masse eisten, dat Pipo de clown weer terug kwam". „Eerlijk gezegd hadden ze nog ge lijk ook, want in het begin was de Fabeltjeskrant uiterst zwaarmoedig en belerend. Daar is pas verande ring in gekomen, nadat de schrijver Leen Valkenier er twee bevers aan had toegevoegd, die zorgden voor de broodnodige jus. Ik nam van dat ijzersterke duo de Rotterdamse Willem Bever voor mijn rekening, die als een bevlogen knutselaar al maar in de weer was met zijn wa terpomptang. Vanaf dat moment is de serie een wereldsucces gewor den, die 1053 afleveringen heeft ge haald en tot in Japan op de buis is vertoond". Topper „Op dat moment werd ook Joop van den Ende pas goed wakker. Die zag, dat de Fabeltjeskrant een topper was en dacht: daar kan ik misschien ook wijzer van worden. Hij belde me op en vroeg, of ik zin had om met de Fabeltjeskrant het toneel op te gaan. Mijn eerste reac tie was: „Begin daar nou niet aan, want ik ben volledig a-technisch. Als je me dus met een grote pop penkast het land instuurt, gebeuren er gegarandeerd ongelukken". Maar dat bleek ook niet zijn bedoe ling te zijn. Hij wilde het gelijk groot aanpakken met een schitte rend decor en met volwassen pop pen, waar artiesten in zaten". „Dat is ook zo gebeurd. En prompt werd het een waanzinnig succes programma, waar we twee jaar lang, dag in dag uit, 's morgens, 's middags en 's avonds, mee door het land zijn getrokken. Tijd voor wat anders was er niet meer. Thuis was ik ook Meneer De Uil gewor den en sprak ik met zijn stem mijn eigen kinderen vermanend toe". „Op een dag schoot Joop me aan en zei vertrouwelijk: „Ik heb een gro te wens, Frans. En jij kunt me hel pen om die te verwezenlijken". Voor de draad ermee", riep ik, wat kan ik voor meneer beteke- „Ik wil met een ouderwetse revue beginnen", zei hij. „met alles d'r op l'r aan. Een ballet, een showor kest en uiteraard steengoeie sket ches". „Een prima idee", moest ik toege- „maar waar haal je in vredes- n een komiek vandaan, die de show gaat dragen? Mij kun je hoog- gebruiken als aangever. Maar ster word ik nooit". „Ik heb er één op het oog", zei Joop, „een jongen, in wie ik een hoop fiducie heb, André van Duin". André van Duin, dacht ik, hoe komt-ie daar nou in vredesnaam bij?. Ik had die jongen namelijk nog nooit één woord horen zeggen. zo dolkomisch vond ik hem trouwens ook niet". „Daar vergis je je toch lelijk in", meende Joop met grote stelligheid. „Let op mijn woorden. Die Van Duin wordt nog eens een hele grote in ons vak". „En waarachtig, hij heeft gelijk ge kregen. We begonnen eerst heel voorzichtig met een revuetje, waar ook Ria Valk aan meedeed en de André van Duin en Frans van Dusschoten houden elkaar inmiddels alweer dertien jaar aan het lijntje. En dat tot volle tevredenheid van alle partijen. „Frans is een van geweldige collega". jongleurgroep De Manelli's. Gelijk had ik de gaten, dat er een talent van jewelste naast me stond. We moesten in het begin alleen nog aan elkaar wennen. Wat logisch was, want per slot van rekening was ik toen al tweeëndertig en An dré pas drieëntwintig. Maar lang heeft dat niet geduurd. Achteraf kan ik alleen maar zeggen: André is niet alleen een formidabele ar tiest, maar daarnaast ook nog eens een geweldige collega. De eerste ruzie met elkaar moeten we nog krijgen". De mist in „Dat ik in 1975 toch uit de revue ben gestapt, heeft dan ook niks met André te maken. Die stond er vol ledig buiten. Er waren echt geen moeilijkheden. Dat zweer ik. De enige reden was, dat ik het tempo niet langer kon bijbenen. Ik werd geleefd en lag thuis de hele dag als een zoutzak op de bank. We deden in die tijd gewoon te veel, vind ik nog steeds. Speelden tweehonderd vijftig keer de revue en maakten daarnaast ook nog vier televisie programma's. Prompt kreeg ik last van allerlei duistere kwalen. Op een gegeven moment ging er ook een première niet door, omdat ik met hoge koorts in bed lag. En dat is de grootste ramp, die een artiest kan overkomen". „Een klein ensemble, heb ik toen gedacht, dat kan ik misschien nog net behappen. Ik droomde in die tijd hardop van een rustig leven. Niet te veel voorstellingen en ge noeg vrije tijd om met mijn vrouw en mijn dochters door de duinen te banjeren". „Maar vreemd, toen ik dat voor el kaar had en één seizoen met een klein programma door het land had gereisd, barstte ik toch weer van de heimwee naar het klatergoud van de revue. Dat zag Joop gelijk. „Jij wilt je glitterpak weer aantrek ken", riep hij, „ik zie het aan je". En gelijk had-ie. Als je eenmaal de revue geroken hebt, ben je voorgoed verloren". Bal gehakt Voorlopig is Van Dusschoten weer nei 1984 onder de pannen met ieuwe revue van Joop van den Ende, die overal volle zalen trekt. Als vanouds is hij ook in dit spek takel weer de grijze bal gehakt, die vruchteloos werkt aan zijn dialoog met het volstrekte warhoofd Van Duin. Waarbij dient te worden aan getekend, dat hem ook ditmaal de gulle lach slechts mondjesmaat ten deel valt. „Ik vind het bewonderenswaardig, Frans doet", bekent Van Duin desgevraagd in de kantine van het Scheveningse Circus Theater, „maar ik zeg er gelijk bij, dat ik het zo niet zou kunnen. Ik ben nu een maal een goaltjesdief. Ik wil hoe dan ook scoren en heb ik er danig de pest aan, als een ander vlak voor mijn neus de lach wegkaapt". „Voor Frans is dat blijkbaar geen punt. Die blijft stug doorgaan, avond aan avond, en geeft zelfs geen krimp als ik het weer eens op mijn heupen krijg en koste wat kost een zaal plat wil hebben. Het enige wat hij dan doet is heel voor zichtig proberen mij gaandeWeg weer in het oude spoor te manoeu vreren. Razend knap vind ik dat. Nee, voor mij is hij een van God gegeven aangever met wie ik tot mijn laatste snik wil dollen". „Het bijzondere van Frans", voegt Van den Ende daar haastig aan toe, „is zijn constante kwaliteit. André heeft zoals alle grote komieken zijn grillen en luimen, die hij naar har telust tijdens de voorstelling bot viert. Daarom is hij ook geen avond hetzelfde. Frans daarentegen is op het toneel altijd een rots in de branding, waar je tegenaan kunt leunen Hij heeft daarbij ook pog een volkomen eigen stijl, die gaan deweg steeds ingetogener is gewor den. Vroeger speelde hij een stuk vetter. Wat waarschijnlijk te rpa- ken had met het rollenspel. Er is namelijk een tijd geweest, dat An dré minder populair was dan Frans. Die was toen al bekend en had een carrière als imitator achter de rug. Dat is inmiddels volledig omgedraaid. Frans opereert nu dui delijk in de schaduw van André. Maar toch blijft hij op zijn tenen Jo pen en probeert hij een topprestatie te leveren. Dat is het kenmerk van de ware artiest". Dik tevreden „Ik vind het allemaal best", zie: je Van Dusschoten op dat moment in zijn veilige hoek denken, „als ik nou maar 's avonds een paar krui mels van de koek krijg, ben ik al dik tevreden". Over zijn toekomst wenst hij zich voorlopig nog niet het hoofd te bre ken. „Ik ben gewend bij de dag te leven", zegt hij hoofdschuddend, „en dat ik heb ik nu al dertig jaar met wisselend succes volgehouden. Daarom weet ik ook zo goed. dat je in dit vak nooit behoeft te wanho pen". „Als straks de revue overwaait, komt er wel weer wat anders uit de lucht vallen. Misschien krijgen de mensen dan opeens weer behoefte aan imitaties. En op dat moment ben ik automatisch weer hun

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1983 | | pagina 13