Werk gebouwd uit wanhoop Beeldende kunst richten op vormgeving en bouwen Honderd jaarna de geboorte van Franz Kaf ka r Protest tegen Trajecta '83 De controvei tussen Weill, Brecht en Lenya nieuwe klassieke platen KUNST CekLcSotntmt DINSDAG 12 JULI 1983 PAGIN Rijksmuseum koopt meesterwerk Ferdinand Bol AMSTERDAM Het Rijksmuseum in Amsterdam heeft een groot schilderij van Ferdinand Bol aangekocht in de Amster damse kunsthandel met „royale steun" van de Rijksmuseum Stichting. Het kleur rijke doek stelt het mythologische liefdes paar „Venus en Adonis" voor en is ge maakt omstreeks 1657. Een woordvoerder van het museum wilde „met het oog op de kunsthandel" niet vertellen hoeveel er voor het schilderij is betaald. „Het is niet verstandig als de kunsthandel weet wat wij bereid zijn te betalen voor zo'n doek", aldus de museumvoorlichter. Venus en Adonis. KUNSTVEILING VAN „FRANCE" PARIJS De veiling van kunstwerken van de „France", het grootste passagiers schip ter wereld en het laatste grote schip van de Compagnie Génerale Transatlanti- que, heeft een kleine drie miljoen gulden opgebracht. Totaal werden 248 kunstwer ken verkocht. De hoogste prijs werd be taald voor twee schilderijen van havens aan de Middellandse Zee van Charles- -Ferdinand de Lacroix, bijgenaamd „La- croix de Marseille" (1720-1782).De „Fran ce", die in 1960 van stapel liep, was een van de grootste drijvende hotels ter we reld. In 1974 werd hij wegens exploitatie tekorten opgelegd en daarna, ontdaan van zijn kunstwerken, herdoopt in „Norway". MAASTICHT Ongeveer 200 kunstenaars hebben zich ge distantieerd van de manifestatie van beeldende kunst in Limburg „Trajecta '83" in de Eurohal in Maastricht. De pro testerende kunstenaars hebben onder meer gesteld dat „kunst" niet moet worden verlaagd tot een toeristische at tractie en niet op één plaats in Limburg moet worden ge toond maar wel als een reizende tentoonstelling door de ge hele provincie. De tentoonstelling gaat echter wel door met zo'n 143 beeldende kunstenaars die inmiddels hun werk al hebben ingezonden, zodat de expositie van Limburgse kunst een omvang heeft gekregen als geen ander tot dusver. De expositie wordt vrijdag door dr Kremers, commissaris van de koningin in Limburg, geopend. Wie zich de moeite ge troost het werk van Franz Kafka te lezen zijn verhalen en zijn ro mans, zijn dagboeken en zijn brieven, vooral de beroemde „Brief aan zijn vader" en de brie ven aan Felice Bauer brieven van een vijfjari ge kwelling, zoals Elias Canetti ze heeft ge noemd en wie dan bovendien nog de tijd vindt om zich te verdie pen in enkele van de vele recente studies en commentaren aan dit werk gewijd, zal zich als verdwaald voelen in een labyrinth, waar het duister is als licht en het licht als duister. Natuur lijk: iedereen is het ero ver eens dat Kafka's werk uniek is en dat geen schrijver de mo derne Westerse litera tuur diepgaander heeft beïnvloed. Maar hoe uniek ook, toch staat het niet op zichzelf. Franz Kafka is wel degelijk, zoals Bert Nagel aan toont in zijn studie „Kaf ka und die Weltlitera- tur" een erfgenaam van vele beroemde schrijvers en dichters vóór hem. Terecht merkt Hans Wagenbach op, dat Kaf ka niet als een eenzame komeet buiten alle wet ten van de zwaarte kracht om, zijn baan door het literaire heelal getrokken heeft. Zijn werk is, naar het oor deel van Jan Molitor, zeer on-Duits, maar het blijft nochthans een van de weinige rechtvaar digheden van de ge schiedenis, zegt Wagen bach, dat in de decennia van het Europese anti semitisme een jood het zuiverste Duitse proza geschreven heeft. En het is de ironie van de ge schiedenis, of wellicht haar list, dat de Praagse jood Franz Kafka, en de jood Paul Antschel uit Tsjernowitsj in de Bur- kownia, die wij kennen als Paul Celan, de groot ste dichters zijn van de 20e eeuwse Duitse lite ratuur. DEN HAAG—Paul Celan wordt geboren op 23 no vember 1920, Franz Kafka sterft op 3 juni 1924. Ze hebben elkaar dus niet gekend. Toch bestaat, lijkt mij, tussen beiden een grote verwantschap. Hun joodse erfenis was hun noodlot. Wat Bert Nagel zegt over Kafka, dat hij in zijn diepste zin de dichter is van het jood-zijn, geldt na Auschwitz in nog preg nanter zin voor Paul Ce lan. Merkwaardig is bo vendien, dat beider werk in verband kan worden gebracht met de poëzie van de Westfaalse dichte res Annette von Droste- Hülshoff. Wat Reinhold Schneider van haar zegt: an der aüssersten Grenze hielt Sie aus" is ook van toepassing op Kafka en Celan. Voor hen geldt, dat de eigen identi teit niet meer vanzelfspre kend is. Annette ant woordt op de aan haar spiegelbeeld gerichte vraag: „Wie ben ik?" met verbijstering: „Es ist ge- wisz, du bist nicht ich, ein fremdes da sein.Te genover de schok van de erkenning van de vreemdheid van het eigen ik, hield Annette stand. Op 2 december 1951 schreef Paul Celan aan zijn jeugdvriendin Ruth Lachner: „Und noch aus den Verzweiflungen wtlr- den Gedichte". En alles wat over Kafka ge zegd kan worden, heeft Dora Dymant, het jonge orthodox- joodse meisje, met wie hij de laatste maanden van zijn leven en wellicht de gelukkigste doorbracht, gezegd: „Verder dan tot aan zijn vertwijfeling is hij nooit gekomen". Van welke aard was Kafka's vertwijfeling? Van de joodse rabbi Jezus van Nazareth le zen wij in het evangelie, dat hij ons troost biedt: „Klopt en U zal worden open gedaan". In zijn dagboek verhaalt Franz Kafka op 21 juni 1913 de korte geschiedenis van een man, die op een koude lentemorgen omstreeks vijf uur met zijn vuist op de deur slaat van een kleine hut, in een kale, heu velachtige omgeving. Na iede re vuistslag luistert de man. Hoe vaak en hoe hard hij ook slaat, hij hoort niets. Hem wordt niet opengedaan. Even daarvoor vertelt Kafka het verhaal van een man, die 's morgens vroeg een grote huurwoning verlaat, en de lege straat inkijkt, langs en over de huizen heen, en dan verzucht: „Vertwijfeling, ook van hier uit. Geen opname". Kafka's vertwijfeling kwam voort uit een diepe, alles be heersende angst, die gevoed werd door een grote eenzaam heid, een zich volstrekt verlo ren voelen. „Bent u zo eenzaam?", vroeg Gustav J'anoech hem eens, waarop Kafka knikte. „Zoals Kaspar Hauser?". Kafka lach te: „Veel erger dan Kaspar Hauser ik ben zo eenzaam- als Franz Kafka". Eenza mer dan Franz Kafka kun je immers niet zijn! Schuilplaats Waar zelfs een deur van de kleinste hut niet voor hem open ging, en in een huurhuis geen plaats voor hem was, heeft Franz Kafka zich een schuilplaats gebouwd in de li teratuur. In augustus 1914, als de eerste wereldoorlog uit breekt, noteert hij in zijn dag boek: „Van de literatuur uit gezien, is mijn lot zeer eenvou dig. Mijn talent, om mijn „traumhaftes" innerlijk leven weer te geven, heeft alle ne venzaken naar de achtergrond gedrukt". En met alle „neven zaken" doelt hij dan op de oor logsgebeurtenissen die een eind zullen maken aan het oude Europa en aan het Habs- burgse rijk, welks onderdaan hii was. Als zoon van een joodse koop man die hem niet begreep, op gegroeid in de stad Praag, die heel zijn doen en denken beïn vloed heeft, maar waar hij zich toch ook ontheemd moet hebben gevoeld „het onge hoorde voordeel van de chris tenen, die in de algemene om gang dezelfde gevoelens van nabijheid hebben en genieten, bijvoorbeeld een „christelijke Tsjech onder christelijke Tsje chen", noteert hij in zijn dag boek op 1 juli 1913 in dat „De man verliet het huis en keek de straat in, de huizen langs; ook hier alleen maar vertwijfeling, geen opname mogelijk", zei hij. Uit „Kafka, Tage- bücher". Praag, dat hij zo goed kende, maar dat hem desondanks niet opnam, is hij al op jeugdige leeftijd begonnen zich af te zonderen en zich terug te trek ken in zichzelf. „Het alleen zijn oefent op mij een niet-af- latende kracht uit. Mijn eigen innerlijk maakt zich los, en is zo in staat het diepste naar vo ren te halen en naar boven te brengen", noteert hij op 16 de cember 1910. En op 21 juli 1913 merkt hij op, dat het onwaar schijnlijk is, dat hij ooit zal le ren met wie dan ook te leven. „Ik moet veel alleen zijn. Wat ik gepresteerd heb is het resul taat van mijn alleen-zijn". En in augustus 1914 constateert hij: „Eenzaamheid is machti ger dan al het andere ik mag mijzelf niet verlaten. Ik ben helemaal alleen". Permanente dialoog In zijn verlangen naar „besin- nungsloser" eenzaamheid, zijn vlucht voor de wereld, heeft Kafka zich geheel gewijd aan de literatuur. Dat betekende voor hem een permanente dia loog met zichzelf. „Omdat ik niet anders ben dan literatuur en ook niet anders kan en wil zijn, verveelt mij alles wat geen literatuur is en haat ik het". Op zijn besluit alleen maar literatuur te willen zijn, is ook zijn relatie met Felice Bauer, met wie hij zich twee keer liet verloven, stuk gelo pen. In de nacht van 14 op 15 januari 1913 schrijft hij haar een lange brief, waarin de op merkelijke passage: „Je kunt niet alleen genoeg zijn wan-' neer je schrijft, derhalve kan het ook niet stil genoeg om ie heen zijn, wanneer je schrijft, de nacht is nog te weinig nacht". En een half jaar later schrijft hij haar: „Mijn verhou ding tot mijn schrijven en tot de mensen ligt onverander baar in mijn wezen, en dus niet in de omstandigheden van de tijd, verankerd. Voor mijn schrijven heb ik afzondering nodig, zoals een dode. In deze zin is mijn schrijven een diepe slaap, als de dood, en zoals men een dode niet uit zijn graf kan halen, zo kun je mij niet weghalen van achter mijn schrijftafel". En in de op één na laatste brief die hij haar op 30 september 1917 schreef, zegt hij: „Das Zwei in mir kampfen, weist du". En in deze ambivalentie, deze ge spletenheid van de ziel, ligt heel zijn tragiek. Zijn tragiek, maar ook zijn grootheid. Göthe heeft geleerd, dat het leven van een dichter niet ge zond kan blijven zonder een vruchtbaar contact met de bui tenwereld. De eenzaamheid is inderdaad machtig. Zo mach tig. dat je toch weer naar de mensen wordt toegedreven Probeer je dan toch hen te vermijden, dan moet je andere wegen gaan en onbekende pa den zoeken. Maar al die paden lopen tenslotte dood. Toen Kafka zich terugtrok in het kasteel van zijn ziel, en zich in de donkere qacht, die geen nacht genoeg kon zijn, overgaf aan de mystiek van de als de dood zo diepe slaap van zijn, li teraire scheppingsdrang, nam zijn innerlijke onzekerheid ook steeds meer toe en bracht hij zijn eigen zelf in toenemen de mate in gevaar. Hij ervoer het schrijven als een marte ling. „Maar toch", schrijft hij aan Felice in april 1913, „mag ik de pen niet wegleggen. Ik moet steeds nieuwe pogingen ondernemen en steeds weer zal het werk mislukken en op mij neervallen". Zo verschafte de literatuur Kafka een per manente vluchtweg naar een tijdelijke dood. zoals Ronald Hayman treffend opmerkt. Als Franz Kafka schrijver beoordeelde hij zich op de wijze der ontkenning negatief. Hij wilde niet meer iets maken dat je kon ontle den, als wel zich onttrekken aan de werkelijkheid. Het ver langen om slecht te denken over zichzelf was zo sterk in hem, dat hij zich schuldig voelde, niet alleen wanneer hij schreef daarmee Gods af keurend oordeel uitdagend maar ook als hij er niet in slaagde om zó te schrijven, dat hij voldoening kon geven aan zijn eigen ik, dat oordeelde over hem als schrijver. Zijn ambivalentie is een ambiva lentie van een dubbel-wezen- lijk onophefbaar schuldgevoel. „Het schrijven is hulpeloos, het woont niet in zichzelf, het is een grap en vertwijfeling". Zoals Kafka's wegen doodlo pen en zijn innerlijke tijd niet samenvalt met die van de wer kelijkheid, zo lopen ook de wegen van de hoofdpersonen uit zijn romans en verhalen dood. „Ze liepen, maar K. wist niet waarheen, niets kon hij onderscheiden", lezen wij in „Het Slot". „Met een opmerkelijke hard nekkigheid" zegt Marthe Ro bert in haar studie over Kaf ka. „vervolgen zij een klaar blijkelijk zinloos doel. Ze heb ben niets opvallends. Wat aan hen opvalt is hun gebrek aan kracht en een doorslaggeven de ongeschiktheid om te leven, kortom hun volstrekte onnut tigheid. Daarenboven bezitten ze een groot talent zichzelf te kwellen, zonder dat ze er eni ge baat bij vinden. Ze zijn ver loren, veroordeeld vanaf het begin, maar als zij worden ge straft, weten zij niet wie ge straft wordt: de fanaat of de martelaar in hen, of de fantast of de charlatan. Het is ofwel een spel ofwel wanhoop. Geen van hen doorgrondt de oorza ken van wat hen overkomt. Ze zijn paradox van de absur diteit schuldig omdat ze on wetend zijn". Het oude Praag was Kafka vertrouwd. Praag hoort bij Kafka. Hier een beeld van twee gesloten deuren in een oude straat van de joodse wijk: symbool van toegang tot laby- ^"uvrë geboren. „Tussen Kafka's figuren is geen eigenlijk gesprek moge lijk. Ze bewegen zich in de taal als in een labyrinth", merkt Georg Steiner op. die daaraan toevoegt, dat heel het werk van Kafka kan worden opge vat als één voortdurende para bel over de onmogelijkheid van menselijke communicatie. „Ich schreibe anders als ich rede, ich rede anders als ich denke, ich denke anders als ich denken soli. Und so geht es weiter bis ins tiefste Dunkel". schrijft Kafka in 1914 aan zijn zusje Ottla. Het gedrag van Kafka's hoofdpersonen is psy chologisch onberekenbaar. Zijn kunst is wat de Duitsers „Ereignisdichtung" noemen. Zijn wereld is een a-causale wereld. Zijn werk vormt een keerpunt. Zijn wereld is niet zinloos, maar het gewone menselijke verstand is onvol doende toegerust het te begrij pen. Kafka verbeeldt niet de zinloosheid, maar de onbegrij pelijkheid van het menselijk bestaan. De verschrikkelijke logica van het absurde be heerst een wereld van dodelij ke eenzaamheid, waarin we niet alleen zonder God moeten leven, maar ook geen houvast meer vinden in ons eigen „ik". Een wereld waarin aan het ra tionele vooruitgangsgeloof een einde gekomen is, en waar, in- stede van Descartes beroemde uitspraak: „Ik denk, dus ik ben", enkel nog geldt: „Er wordt gedacht, het ding denkt, wie ben ik?" Hoe negatief de wereldvisie van Kafka ook is, hij was geen nihilist. Hij bleef erkennen, zoals hij schrijft in „Huwelijksvoorbereidingen op het land", dat de mens niet kan leven zonder een blijvend vertrouwen in iets onver woestbaars in zichzelf, waarbij en dat typeert hem zowel het onverwoestbare als het vertrouwen hem eeuwig ver borgen kan blijven. Een van de uitdrukkingsmogelijkheden van dit verborgen blijven is het geloof aan een persoonlijke God. Kafka's God is ver weg. Hij is zeer verborgen, maar hij is niet dood. „Wij werden uit het paradijs verdreven, maar verwoest werd het niet. De verdrijving was in zekere zin een geluk, want als wij niet verdreven waren, had het pa radijs verwoest moeten wor den". Onverwoestbaar zijn Zo bleef Kafka een gelovige zonder hoop, en is hij, in zijn wanhopig zoeken naar het pa radijs in de joodse verlaten heid van het 20e eeuwse Euro pa, een knecht van de Ene, de Heer, gebleven. Hij heeft voor de uiterste grenzen stand ge houden. Want geloven bete kende voor hem: „Het onver woestbare in zichzelf bevrij den, of juister: zichzelf bevrij den, of juister: onverwoestbaar zijn, of juister: zijn". Hij is ge bleven in zijn vertwijfeling. Daaruit echter is een uniek rinth. J.G.H. OUDE BRUNINK Simon Rattle, de 2ö-jar( Engelse dirigent die als v, gast is verbonden aan Rotterdamns Philharmonis Orkest, heeft in „The Graij mophone" zijn zojuist bij I (nr.067-07698) verschenl plaatopname van „Die sieh Todsünden" van Kurt We opmerkelijk toegelicht. Ju omdat Rattle dit werk mi den mei ook tweemaal in Rotterdamse Doelen uitvo» de en die uitvoering door I Wereldomroep werd opgenj men en uitgezonden, is er ri den de aandacht te vestig] op Rattle's verdediging zijn sterk afwijkende vert] king. Rattle stelt dat de frisse, id matische manier waarop T London Sinfonietta ond| Atherton in de afgelopen t jaar de muziek van Weill b naderde, velen verrastte j nog altijd verrast dank zij i 3-plaat-tx)x 2709064 v Deutsche Grammophon. Er] een hemelsbreed verscl] tussen de vocale werken deze platen en de sterk 1 breide opnamen met Lot Lenya, de vrouw van componist, die uit de jai vijftig dateren en door C gestereofoneerd opnieij werden uitgebrat (nr.73657-9). Rattle vindt deze oude plat misleidend. Ze werden, hij, gemaakt met een I slecht spelend orkest en 1 te Lenya was destijds al 1 niet meer in staat de sc van haar man te zingen zoj die ze had genoteerd. Nieti leen moesten ze getransp neerd worden maar zelfs instrumentatie moest wordt gewijzigd om ze binnen I beperkte vocale bereik zijn echtgenote te brengi Vroeger kon Lenya „zingei wat van haar werd gevraag later moest ze steeds me overgaan op een niet bedot „Sprechgesang". Zeker voor de „Doodzonde] heeft Weill zelf dat per niet bedoeld. Deze mei waardige combinatie van zongen cantate en nisch ballet sluit volge Rattle helemaal aan bij symfonieën en de andi muziek die Weill vóór samenwerking met Bret maakte. De dirigent wijst op dat de samenwerking t sen tekstschrijver-dramati enerzijds en componist derzijds nooit vlot is veil pen. Op de vlucht voor Hit' verkeerden beide kusi naars in de Franse hoofdsl in 1933 in precaire omst digheden. Onder de druk v buitenaf zwichtten zij om e succes a la „Dreigroschei per" te produceren. Ge van beiden echter kond zich goed in eikaars w< vinden, geen van beiden \i ren te spreken over de i voering en de „Doodzondel betekende dan ook het de| nitieve einde van hun menwerking. Rattle is de eerste dirigef die, ook voor zijn plaatopnf me, terugkeerde naar dat Weill noteerde. Hij liet I orkest exact spelen wat staat en zette een echte i praan-zangeres in om te v| doen aan de eisen die de cale partij stelt. De sopraan! Rattle's vrouw Elise Ro| een klassieke zangeres voldoet aan wat er wo verlangd, maar waar ik (en stellig ook anderen) dé ondanks moeilijk mee he! Ik heb het er net zo moeili| mee als met de eind jaar verschenen Nonesuc plaat (nr.D-79019) waar Teresa Stratas „The un nown Kurt Weill" zin| veertien onbekende liec] die tussen 1925 en 1944 or stonden. tel Brinkman in rapport: DEN HAAG Het beleid van het ministerie van WVC zal zich in de toekomst moeten richten zowel op beeldende kunst als op vormgeving en op bouwkunst. Daarbij dient de beeldende kunst de nadruk te blijven behouden, zij het niet zo zwaar als nu het geval is. Dit schrijft minister Brinkman van WVC in discussienota's die hij naar de Tweede Kamer heeft gestuurd. Deze nota's bieden het perspectief waarin ook de voorstellen passen om drastisch op de beeldende kunstenaarsrege ling (BKR) te bezuinigen. Van het totaalbudget gaat nu 90 procent mar dè beeldende kunst, vier procent naar vormgeving en zes procent naar bouwkunst. Deze per centages zullen in dezelfde volgorde voor 1988 belo pen: 72, 13 en 15. Minister Brinkman wil voorts de verschillende potjes voor indi viduele kunstenaars, projecten en experimenten samenvoegen tot een fonds voor de beeldende kunst, vormgeving en bouw kunst. Het fonds kan volgend jaar al in werking treden en een totaalbudget hebben van 2,5 miljoen gulden. Deze som stijgt tot vier miljoen in '88. Uit dit fonds worden stipendia, beurzen en projectsubsidies uitgekeerd. Met drie ton kan het budget voor opdrachten beeldende kunst groeien tot 3.650.000 gulden in '88. Op dit terrein opereren het Praktijkburo Beeldende Kunst-opdrachten, de Stichting Kunst en Bedrijf en de Adviseurs Percentageregeling Onderwijs (APO). De APO kan met ingang van het nieuwe jaar ophouden te bestaan. De kunstuitleen heeft een bij uitstek lokale of regionale functie, meent Brinkman en behoort tot de verantwoordelijkheid van de lagere overheden te worden gerekend. Ondersteuning van de kunstleen past ook niet in het landelijke beleid. De bewindsman noteert er voor '84 nog drie miljoen gulden voor, een bedrag dat in '88 zal zijn geslonken tot nul. Tot nog toe waren er geen aparte bedragen voor vormgeving en bouwkunst opgevoerd, hoewel de noodzaak hiertoe allang werd gevoeld. Voor volgend jaar wil Brinkman er vier ton voor trekken, welk bedrag geleidelijk groeit tot anderhalf miljoer '88. Het beleid hiervoor moet nog nader worden geformuleé Voor het rijksaankoopbeleid wordt voor volgend jaar één f joen gulden proefondervindelijk verdeeld over aankopen V instellingen en „zelfstandige" rijksaankopen. De nieuw te v men Rijksdienst Beeldende Kunst zal dit beleid uitvoeren. 1 half miljoen is er gereserveerd voor subsidies aan musea, niet-Rijksmusea, voor aankoop van werk van levende Ned landse kunstenaars. In de latere jaren worden de bedragen v tentoonstellingsaankopen, rijksaankopen en aankoopsubsid voor musea opnieuw bepaald. Voorzien wordt, dat in '88 voor rijksaankopen twee miljoen gulden beschikbaar zal zijn.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1983 | | pagina 12