Werk
gebouwd
uit wanhoop
Beeldende kunst richten op vormgeving en bouwen
Honderd jaarna de geboorte van Franz Kaf ka
r
Protest tegen Trajecta '83
De
controvei
tussen
Weill,
Brecht
en Lenya
nieuwe
klassieke
platen
KUNST
CekLcSotntmt
DINSDAG 12 JULI 1983 PAGIN
Rijksmuseum koopt
meesterwerk
Ferdinand Bol
AMSTERDAM Het Rijksmuseum in
Amsterdam heeft een groot schilderij van
Ferdinand Bol aangekocht in de Amster
damse kunsthandel met „royale steun"
van de Rijksmuseum Stichting. Het kleur
rijke doek stelt het mythologische liefdes
paar „Venus en Adonis" voor en is ge
maakt omstreeks 1657. Een woordvoerder
van het museum wilde „met het oog op de
kunsthandel" niet vertellen hoeveel er
voor het schilderij is betaald. „Het is niet
verstandig als de kunsthandel weet wat
wij bereid zijn te betalen voor zo'n doek",
aldus de museumvoorlichter.
Venus en Adonis.
KUNSTVEILING
VAN „FRANCE"
PARIJS De veiling van kunstwerken
van de „France", het grootste passagiers
schip ter wereld en het laatste grote schip
van de Compagnie Génerale Transatlanti-
que, heeft een kleine drie miljoen gulden
opgebracht. Totaal werden 248 kunstwer
ken verkocht. De hoogste prijs werd be
taald voor twee schilderijen van havens
aan de Middellandse Zee van Charles-
-Ferdinand de Lacroix, bijgenaamd „La-
croix de Marseille" (1720-1782).De „Fran
ce", die in 1960 van stapel liep, was een
van de grootste drijvende hotels ter we
reld. In 1974 werd hij wegens exploitatie
tekorten opgelegd en daarna, ontdaan van
zijn kunstwerken, herdoopt in „Norway".
MAASTICHT Ongeveer 200 kunstenaars hebben zich ge
distantieerd van de manifestatie van beeldende kunst in
Limburg „Trajecta '83" in de Eurohal in Maastricht. De pro
testerende kunstenaars hebben onder meer gesteld dat
„kunst" niet moet worden verlaagd tot een toeristische at
tractie en niet op één plaats in Limburg moet worden ge
toond maar wel als een reizende tentoonstelling door de ge
hele provincie. De tentoonstelling gaat echter wel door met
zo'n 143 beeldende kunstenaars die inmiddels hun werk al
hebben ingezonden, zodat de expositie van Limburgse kunst
een omvang heeft gekregen als geen ander tot dusver. De
expositie wordt vrijdag door dr Kremers, commissaris van
de koningin in Limburg, geopend.
Wie zich de moeite ge
troost het werk van
Franz Kafka te lezen
zijn verhalen en zijn ro
mans, zijn dagboeken en
zijn brieven, vooral de
beroemde „Brief aan
zijn vader" en de brie
ven aan Felice Bauer
brieven van een vijfjari
ge kwelling, zoals Elias
Canetti ze heeft ge
noemd en wie dan
bovendien nog de tijd
vindt om zich te verdie
pen in enkele van de
vele recente studies en
commentaren aan dit
werk gewijd, zal zich als
verdwaald voelen in een
labyrinth, waar het
duister is als licht en het
licht als duister. Natuur
lijk: iedereen is het ero
ver eens dat Kafka's
werk uniek is en dat
geen schrijver de mo
derne Westerse litera
tuur diepgaander heeft
beïnvloed. Maar hoe
uniek ook, toch staat het
niet op zichzelf. Franz
Kafka is wel degelijk,
zoals Bert Nagel aan
toont in zijn studie „Kaf
ka und die Weltlitera-
tur" een erfgenaam van
vele beroemde schrijvers
en dichters vóór hem.
Terecht merkt Hans
Wagenbach op, dat Kaf
ka niet als een eenzame
komeet buiten alle wet
ten van de zwaarte
kracht om, zijn baan
door het literaire heelal
getrokken heeft. Zijn
werk is, naar het oor
deel van Jan Molitor,
zeer on-Duits, maar het
blijft nochthans een van
de weinige rechtvaar
digheden van de ge
schiedenis, zegt Wagen
bach, dat in de decennia
van het Europese anti
semitisme een jood het
zuiverste Duitse proza
geschreven heeft. En het
is de ironie van de ge
schiedenis, of wellicht
haar list, dat de Praagse
jood Franz Kafka, en de
jood Paul Antschel uit
Tsjernowitsj in de Bur-
kownia, die wij kennen
als Paul Celan, de groot
ste dichters zijn van de
20e eeuwse Duitse lite
ratuur.
DEN HAAG—Paul Celan
wordt geboren op 23 no
vember 1920, Franz Kafka
sterft op 3 juni 1924. Ze
hebben elkaar dus niet
gekend. Toch bestaat, lijkt
mij, tussen beiden een
grote verwantschap. Hun
joodse erfenis was hun
noodlot. Wat Bert Nagel
zegt over Kafka, dat hij in
zijn diepste zin de dichter
is van het jood-zijn, geldt
na Auschwitz in nog preg
nanter zin voor Paul Ce
lan. Merkwaardig is bo
vendien, dat beider werk
in verband kan worden
gebracht met de poëzie
van de Westfaalse dichte
res Annette von Droste-
Hülshoff. Wat Reinhold
Schneider van haar zegt:
an der aüssersten
Grenze hielt Sie aus" is
ook van toepassing op
Kafka en Celan. Voor hen
geldt, dat de eigen identi
teit niet meer vanzelfspre
kend is. Annette ant
woordt op de aan haar
spiegelbeeld gerichte
vraag: „Wie ben ik?" met
verbijstering: „Es ist ge-
wisz, du bist nicht ich, ein
fremdes da sein.Te
genover de schok van de
erkenning van de
vreemdheid van het eigen
ik, hield Annette stand.
Op 2 december 1951
schreef Paul Celan aan
zijn jeugdvriendin Ruth
Lachner: „Und noch aus
den Verzweiflungen wtlr-
den Gedichte".
En alles wat over Kafka ge
zegd kan worden, heeft Dora
Dymant, het jonge orthodox-
joodse meisje, met wie hij de
laatste maanden van zijn leven
en wellicht de gelukkigste
doorbracht, gezegd: „Verder
dan tot aan zijn vertwijfeling
is hij nooit gekomen".
Van welke aard was Kafka's
vertwijfeling? Van de joodse
rabbi Jezus van Nazareth le
zen wij in het evangelie, dat
hij ons troost biedt: „Klopt en
U zal worden open gedaan".
In zijn dagboek verhaalt Franz
Kafka op 21 juni 1913 de korte
geschiedenis van een man, die
op een koude lentemorgen
omstreeks vijf uur met zijn
vuist op de deur slaat van een
kleine hut, in een kale, heu
velachtige omgeving. Na iede
re vuistslag luistert de man.
Hoe vaak en hoe hard hij ook
slaat, hij hoort niets. Hem
wordt niet opengedaan. Even
daarvoor vertelt Kafka het
verhaal van een man, die
's morgens vroeg een grote
huurwoning verlaat, en de
lege straat inkijkt, langs en
over de huizen heen, en dan
verzucht: „Vertwijfeling, ook
van hier uit. Geen opname".
Kafka's vertwijfeling kwam
voort uit een diepe, alles be
heersende angst, die gevoed
werd door een grote eenzaam
heid, een zich volstrekt verlo
ren voelen.
„Bent u zo eenzaam?", vroeg
Gustav J'anoech hem eens,
waarop Kafka knikte. „Zoals
Kaspar Hauser?". Kafka lach
te: „Veel erger dan Kaspar
Hauser ik ben zo eenzaam-
als Franz Kafka". Eenza
mer dan Franz Kafka kun je
immers niet zijn!
Schuilplaats
Waar zelfs een deur van de
kleinste hut niet voor hem
open ging, en in een huurhuis
geen plaats voor hem was,
heeft Franz Kafka zich een
schuilplaats gebouwd in de li
teratuur. In augustus 1914, als
de eerste wereldoorlog uit
breekt, noteert hij in zijn dag
boek: „Van de literatuur uit
gezien, is mijn lot zeer eenvou
dig. Mijn talent, om mijn
„traumhaftes" innerlijk leven
weer te geven, heeft alle ne
venzaken naar de achtergrond
gedrukt". En met alle „neven
zaken" doelt hij dan op de oor
logsgebeurtenissen die een
eind zullen maken aan het
oude Europa en aan het Habs-
burgse rijk, welks onderdaan
hii was.
Als zoon van een joodse koop
man die hem niet begreep, op
gegroeid in de stad Praag, die
heel zijn doen en denken beïn
vloed heeft, maar waar hij
zich toch ook ontheemd moet
hebben gevoeld „het onge
hoorde voordeel van de chris
tenen, die in de algemene om
gang dezelfde gevoelens van
nabijheid hebben en genieten,
bijvoorbeeld een „christelijke
Tsjech onder christelijke Tsje
chen", noteert hij in zijn dag
boek op 1 juli 1913 in dat
„De man verliet
het huis en keek
de straat in, de
huizen langs; ook
hier alleen maar
vertwijfeling,
geen opname
mogelijk", zei hij.
Uit „Kafka, Tage-
bücher".
Praag, dat hij zo goed kende,
maar dat hem desondanks niet
opnam, is hij al op jeugdige
leeftijd begonnen zich af te
zonderen en zich terug te trek
ken in zichzelf. „Het alleen
zijn oefent op mij een niet-af-
latende kracht uit. Mijn eigen
innerlijk maakt zich los, en is
zo in staat het diepste naar vo
ren te halen en naar boven te
brengen", noteert hij op 16 de
cember 1910. En op 21 juli 1913
merkt hij op, dat het onwaar
schijnlijk is, dat hij ooit zal le
ren met wie dan ook te leven.
„Ik moet veel alleen zijn. Wat
ik gepresteerd heb is het resul
taat van mijn alleen-zijn". En
in augustus 1914 constateert
hij: „Eenzaamheid is machti
ger dan al het andere ik
mag mijzelf niet verlaten. Ik
ben helemaal alleen".
Permanente dialoog
In zijn verlangen naar „besin-
nungsloser" eenzaamheid, zijn
vlucht voor de wereld, heeft
Kafka zich geheel gewijd aan
de literatuur. Dat betekende
voor hem een permanente dia
loog met zichzelf. „Omdat ik
niet anders ben dan literatuur
en ook niet anders kan en wil
zijn, verveelt mij alles wat
geen literatuur is en haat ik
het". Op zijn besluit alleen
maar literatuur te willen zijn,
is ook zijn relatie met Felice
Bauer, met wie hij zich twee
keer liet verloven, stuk gelo
pen. In de nacht van 14 op 15
januari 1913 schrijft hij haar
een lange brief, waarin de op
merkelijke passage: „Je kunt
niet alleen genoeg zijn wan-'
neer je schrijft, derhalve kan
het ook niet stil genoeg om ie
heen zijn, wanneer je schrijft,
de nacht is nog te weinig
nacht". En een half jaar later
schrijft hij haar: „Mijn verhou
ding tot mijn schrijven en tot
de mensen ligt onverander
baar in mijn wezen, en dus
niet in de omstandigheden van
de tijd, verankerd. Voor mijn
schrijven heb ik afzondering
nodig, zoals een dode. In deze
zin is mijn schrijven een diepe
slaap, als de dood, en zoals
men een dode niet uit zijn graf
kan halen, zo kun je mij niet
weghalen van achter mijn
schrijftafel". En in de op één
na laatste brief die hij haar op
30 september 1917 schreef,
zegt hij: „Das Zwei in mir
kampfen, weist du". En in
deze ambivalentie, deze ge
spletenheid van de ziel, ligt
heel zijn tragiek. Zijn tragiek,
maar ook zijn grootheid.
Göthe heeft geleerd, dat het
leven van een dichter niet ge
zond kan blijven zonder een
vruchtbaar contact met de bui
tenwereld. De eenzaamheid is
inderdaad machtig. Zo mach
tig. dat je toch weer naar de
mensen wordt toegedreven
Probeer je dan toch hen te
vermijden, dan moet je andere
wegen gaan en onbekende pa
den zoeken. Maar al die paden
lopen tenslotte dood. Toen
Kafka zich terugtrok in het
kasteel van zijn ziel, en zich in
de donkere qacht, die geen
nacht genoeg kon zijn, overgaf
aan de mystiek van de als de
dood zo diepe slaap van zijn, li
teraire scheppingsdrang, nam
zijn innerlijke onzekerheid
ook steeds meer toe en bracht
hij zijn eigen zelf in toenemen
de mate in gevaar. Hij ervoer
het schrijven als een marte
ling. „Maar toch", schrijft hij
aan Felice in april 1913, „mag
ik de pen niet wegleggen. Ik
moet steeds nieuwe pogingen
ondernemen en steeds weer
zal het werk mislukken en op
mij neervallen". Zo verschafte
de literatuur Kafka een per
manente vluchtweg naar een
tijdelijke dood. zoals Ronald
Hayman treffend opmerkt. Als
Franz Kafka
schrijver beoordeelde hij zich
op de wijze der ontkenning
negatief. Hij wilde niet meer
iets maken dat je kon ontle
den, als wel zich onttrekken
aan de werkelijkheid. Het ver
langen om slecht te denken
over zichzelf was zo sterk in
hem, dat hij zich schuldig
voelde, niet alleen wanneer hij
schreef daarmee Gods af
keurend oordeel uitdagend
maar ook als hij er niet in
slaagde om zó te schrijven, dat
hij voldoening kon geven aan
zijn eigen ik, dat oordeelde
over hem als schrijver. Zijn
ambivalentie is een ambiva
lentie van een dubbel-wezen-
lijk onophefbaar schuldgevoel.
„Het schrijven is hulpeloos,
het woont niet in zichzelf, het
is een grap en vertwijfeling".
Zoals Kafka's wegen doodlo
pen en zijn innerlijke tijd niet
samenvalt met die van de wer
kelijkheid, zo lopen ook de
wegen van de hoofdpersonen
uit zijn romans en verhalen
dood. „Ze liepen, maar K. wist
niet waarheen, niets kon hij
onderscheiden", lezen wij in
„Het Slot".
„Met een opmerkelijke hard
nekkigheid" zegt Marthe Ro
bert in haar studie over Kaf
ka. „vervolgen zij een klaar
blijkelijk zinloos doel. Ze heb
ben niets opvallends. Wat aan
hen opvalt is hun gebrek aan
kracht en een doorslaggeven
de ongeschiktheid om te leven,
kortom hun volstrekte onnut
tigheid. Daarenboven bezitten
ze een groot talent zichzelf te
kwellen, zonder dat ze er eni
ge baat bij vinden. Ze zijn ver
loren, veroordeeld vanaf het
begin, maar als zij worden ge
straft, weten zij niet wie ge
straft wordt: de fanaat of de
martelaar in hen, of de fantast
of de charlatan. Het is ofwel
een spel ofwel wanhoop. Geen
van hen doorgrondt de oorza
ken van wat hen overkomt. Ze
zijn paradox van de absur
diteit schuldig omdat ze on
wetend zijn".
Het oude Praag was Kafka vertrouwd. Praag hoort bij Kafka. Hier een beeld van twee
gesloten deuren in een oude straat van de joodse wijk: symbool van toegang tot laby- ^"uvrë geboren.
„Tussen Kafka's figuren is
geen eigenlijk gesprek moge
lijk. Ze bewegen zich in de taal
als in een labyrinth", merkt
Georg Steiner op. die daaraan
toevoegt, dat heel het werk
van Kafka kan worden opge
vat als één voortdurende para
bel over de onmogelijkheid
van menselijke communicatie.
„Ich schreibe anders als ich
rede, ich rede anders als ich
denke, ich denke anders als
ich denken soli. Und so geht es
weiter bis ins tiefste Dunkel".
schrijft Kafka in 1914 aan zijn
zusje Ottla. Het gedrag van
Kafka's hoofdpersonen is psy
chologisch onberekenbaar.
Zijn kunst is wat de Duitsers
„Ereignisdichtung" noemen.
Zijn wereld is een a-causale
wereld. Zijn werk vormt een
keerpunt. Zijn wereld is niet
zinloos, maar het gewone
menselijke verstand is onvol
doende toegerust het te begrij
pen. Kafka verbeeldt niet de
zinloosheid, maar de onbegrij
pelijkheid van het menselijk
bestaan. De verschrikkelijke
logica van het absurde be
heerst een wereld van dodelij
ke eenzaamheid, waarin we
niet alleen zonder God moeten
leven, maar ook geen houvast
meer vinden in ons eigen „ik".
Een wereld waarin aan het ra
tionele vooruitgangsgeloof een
einde gekomen is, en waar, in-
stede van Descartes beroemde
uitspraak: „Ik denk, dus ik
ben", enkel nog geldt: „Er
wordt gedacht, het ding denkt,
wie ben ik?" Hoe negatief de
wereldvisie van Kafka ook is,
hij was geen nihilist. Hij bleef
erkennen, zoals hij schrijft in
„Huwelijksvoorbereidingen op
het land", dat de mens niet
kan leven zonder een blijvend
vertrouwen in iets onver
woestbaars in zichzelf, waarbij
en dat typeert hem zowel
het onverwoestbare als het
vertrouwen hem eeuwig ver
borgen kan blijven. Een van
de uitdrukkingsmogelijkheden
van dit verborgen blijven is
het geloof aan een persoonlijke
God. Kafka's God is ver weg.
Hij is zeer verborgen, maar hij
is niet dood. „Wij werden uit
het paradijs verdreven, maar
verwoest werd het niet. De
verdrijving was in zekere zin
een geluk, want als wij niet
verdreven waren, had het pa
radijs verwoest moeten wor
den".
Onverwoestbaar zijn
Zo bleef Kafka een gelovige
zonder hoop, en is hij, in zijn
wanhopig zoeken naar het pa
radijs in de joodse verlaten
heid van het 20e eeuwse Euro
pa, een knecht van de Ene, de
Heer, gebleven. Hij heeft voor
de uiterste grenzen stand ge
houden. Want geloven bete
kende voor hem: „Het onver
woestbare in zichzelf bevrij
den, of juister: zichzelf bevrij
den, of juister: onverwoestbaar
zijn, of juister: zijn". Hij is ge
bleven in zijn vertwijfeling.
Daaruit echter is een uniek
rinth.
J.G.H. OUDE BRUNINK
Simon Rattle, de 2ö-jar(
Engelse dirigent die als v,
gast is verbonden aan
Rotterdamns Philharmonis
Orkest, heeft in „The Graij
mophone" zijn zojuist bij I
(nr.067-07698) verschenl
plaatopname van „Die sieh
Todsünden" van Kurt We
opmerkelijk toegelicht. Ju
omdat Rattle dit werk mi
den mei ook tweemaal in
Rotterdamse Doelen uitvo»
de en die uitvoering door I
Wereldomroep werd opgenj
men en uitgezonden, is er ri
den de aandacht te vestig]
op Rattle's verdediging
zijn sterk afwijkende vert]
king.
Rattle stelt dat de frisse, id
matische manier waarop T
London Sinfonietta ond|
Atherton in de afgelopen t
jaar de muziek van Weill b
naderde, velen verrastte j
nog altijd verrast dank zij i
3-plaat-tx)x 2709064 v
Deutsche Grammophon. Er]
een hemelsbreed verscl]
tussen de vocale werken
deze platen en de sterk 1
breide opnamen met Lot
Lenya, de vrouw van
componist, die uit de jai
vijftig dateren en door C
gestereofoneerd opnieij
werden uitgebrat
(nr.73657-9).
Rattle vindt deze oude plat
misleidend. Ze werden,
hij, gemaakt met een I
slecht spelend orkest en 1
te Lenya was destijds al 1
niet meer in staat de sc
van haar man te zingen zoj
die ze had genoteerd. Nieti
leen moesten ze getransp
neerd worden maar zelfs
instrumentatie moest wordt
gewijzigd om ze binnen I
beperkte vocale bereik
zijn echtgenote te brengi
Vroeger kon Lenya „zingei
wat van haar werd gevraag
later moest ze steeds me
overgaan op een niet bedot
„Sprechgesang".
Zeker voor de „Doodzonde]
heeft Weill zelf dat per
niet bedoeld. Deze mei
waardige combinatie van
zongen cantate en
nisch ballet sluit volge
Rattle helemaal aan bij
symfonieën en de andi
muziek die Weill vóór
samenwerking met Bret
maakte. De dirigent wijst
op dat de samenwerking t
sen tekstschrijver-dramati
enerzijds en componist
derzijds nooit vlot is veil
pen. Op de vlucht voor Hit'
verkeerden beide kusi
naars in de Franse hoofdsl
in 1933 in precaire omst
digheden. Onder de druk v
buitenaf zwichtten zij om e
succes a la „Dreigroschei
per" te produceren. Ge
van beiden echter kond
zich goed in eikaars w<
vinden, geen van beiden \i
ren te spreken over de i
voering en de „Doodzondel
betekende dan ook het de|
nitieve einde van hun
menwerking.
Rattle is de eerste dirigef
die, ook voor zijn plaatopnf
me, terugkeerde naar dat
Weill noteerde. Hij liet I
orkest exact spelen wat
staat en zette een echte i
praan-zangeres in om te v|
doen aan de eisen die de
cale partij stelt. De sopraan!
Rattle's vrouw Elise Ro|
een klassieke zangeres
voldoet aan wat er wo
verlangd, maar waar ik
(en stellig ook anderen) dé
ondanks moeilijk mee he!
Ik heb het er net zo moeili|
mee als met de eind
jaar verschenen Nonesuc
plaat (nr.D-79019) waar
Teresa Stratas „The un
nown Kurt Weill" zin|
veertien onbekende liec]
die tussen 1925 en 1944 or
stonden.
tel
Brinkman in
rapport:
DEN HAAG Het beleid van het ministerie van
WVC zal zich in de toekomst moeten richten zowel op
beeldende kunst als op vormgeving en op bouwkunst.
Daarbij dient de beeldende kunst de nadruk te blijven
behouden, zij het niet zo zwaar als nu het geval is. Dit
schrijft minister Brinkman van WVC in discussienota's
die hij naar de Tweede Kamer heeft gestuurd. Deze
nota's bieden het perspectief waarin ook de voorstellen
passen om drastisch op de beeldende kunstenaarsrege
ling (BKR) te bezuinigen. Van het totaalbudget gaat nu
90 procent mar dè beeldende kunst, vier procent naar
vormgeving en zes procent naar bouwkunst. Deze per
centages zullen in dezelfde volgorde voor 1988 belo
pen: 72, 13 en 15.
Minister Brinkman wil voorts de verschillende potjes voor indi
viduele kunstenaars, projecten en experimenten samenvoegen
tot een fonds voor de beeldende kunst, vormgeving en bouw
kunst. Het fonds kan volgend jaar al in werking treden en een
totaalbudget hebben van 2,5 miljoen gulden. Deze som stijgt tot
vier miljoen in '88. Uit dit fonds worden stipendia, beurzen en
projectsubsidies uitgekeerd.
Met drie ton kan het budget voor opdrachten beeldende kunst
groeien tot 3.650.000 gulden in '88. Op dit terrein opereren het
Praktijkburo Beeldende Kunst-opdrachten, de Stichting Kunst
en Bedrijf en de Adviseurs Percentageregeling Onderwijs
(APO). De APO kan met ingang van het nieuwe jaar ophouden
te bestaan.
De kunstuitleen heeft een bij uitstek lokale of regionale functie,
meent Brinkman en behoort tot de verantwoordelijkheid van de
lagere overheden te worden gerekend. Ondersteuning van de
kunstleen past ook niet in het landelijke beleid. De bewindsman
noteert er voor '84 nog drie miljoen gulden voor, een bedrag dat
in '88 zal zijn geslonken tot nul.
Tot nog toe waren er geen aparte bedragen voor vormgeving en
bouwkunst opgevoerd, hoewel de noodzaak hiertoe allang werd
gevoeld. Voor volgend jaar wil Brinkman er vier ton voor
trekken, welk bedrag geleidelijk groeit tot anderhalf miljoer
'88. Het beleid hiervoor moet nog nader worden geformuleé
Voor het rijksaankoopbeleid wordt voor volgend jaar één f
joen gulden proefondervindelijk verdeeld over aankopen V
instellingen en „zelfstandige" rijksaankopen. De nieuw te v
men Rijksdienst Beeldende Kunst zal dit beleid uitvoeren. 1
half miljoen is er gereserveerd voor subsidies aan musea,
niet-Rijksmusea, voor aankoop van werk van levende Ned
landse kunstenaars. In de latere jaren worden de bedragen v
tentoonstellingsaankopen, rijksaankopen en aankoopsubsid
voor musea opnieuw bepaald. Voorzien wordt, dat in '88 voor
rijksaankopen twee miljoen gulden beschikbaar zal zijn.