,Mijn begrafenis had ik al geregeld
Wat is en doet het KWF?
ZATERDAG 5 MAART 1983
Vandaag begint een
negendelige serie over
kanker: gesprekken met
patiënten en specialisten,
reportages over
kankercentra en -
ziekenhuizen. In
omlijstende artikelen
wordt uiteengezet wat
kanker is, hoe deze
ziekte kan worden
herkend, hoe groot de
overlevingskansen
mogen heten, hoever de
wetenschap met haar
onderzoek is gevorderd
en wat de moderne
behandelingsmethoden
bieden. Ook wordt
aandacht geschonken aan
de begeleiding van
kankerpatiënten en
adressen waar zij hulp
kunnen vinden. Als
eerste verhaal een
interview met
kankerpatiënte Jellie
Algra, die zich er elke
dag weer over verbaast,
dat zij nog in leven is.
Jellie Algra: „Ik heb een grote steun gehad aan mijn geloof". Links dochter Suwarda.
Eén op vier sterft aan kanker
Van iedere vier Nederlanders sterft er één aan kanker. Na
de hart- en vaatziekten is kanker de belangrijkste doods
oorzaak in ons land. Een akelige waarheid, die nauwelijks
blijkt uit de in o-zo-voorzichtig gestelde overlijdensadver
tenties in de krant. Maar ontkennen helpt niet, evenmin
als het niet over kanker willen praten of het vinden van
eufemismen voor het woord kanker als „K", „de vreselijke
ziekte" of „het moedig gedragen lijden".
Is kanker als doodsoorzaak zo in opmars? Een veronder
stelling in die richting is maar ten dele waar. Inderdaad,
als doodsoorzaak komt kanker vaker voor. Echter, dat
komt niet omdat kanker als een soort epidemie om zich
heen zou grijpen, maar omdat door het voortschrijden van
medische wetenschap en techniek steeds meer ziekten die
vroeger maar al te vaak een dodelijke afloop hadden, zijn
overwonnen. De pokken zijn uitgeroeid, kinderverlamming'
komt nagenoeg niet meer voor, de zeldzame Nederlander'
die tuberculose krijgt wordt daar doorgaans volkomen van
genezen, de kindersterfte is tot een minimum terugge-'
bracht. Populair gezegd: vroeger stierven veel mensen
vroegtijdig door oorzaken die hun de kans niet gaven kan
ker te krijgen. Kanker is namelijk in hoge mate een ouder-
domsverschijnsel, ook al zijn er maar al te veel schrijnende'
voorbeelden bekend van mensen die op jeugdige leeftijd'
met deze ziekte werden geconfronteerd. Een bijkomende1
factor die de toeneming van het aantal kankergevallen gro
ter doet lijken dan ze is, is het feit dat vroeger nogal wat'
mensen als doodsoorzaak tbc meekregen, terwijl het waar-'
schijnlijk in feite om kanker ging.
Wat is nu kanker? Het antwoord is even gemakkelijk als
onbevredigend: een ontsporing van cellen in het lichaam j
die andere cellen ook tot ontsporing aanzetten. Met zo'n;
antwoord kunnen we niets beginnen, te meer daar er meer]
dan honderd soorten kanker bestaan, allemaal met een ei
gen mate van kwaadaardigheid en vragend om een eigen,
specifieke bestrijdingsmethode. Veel meer kunnen we met'
een antwoord op de vraag, hoe kanker ontstaat. Wie dat
weet, kan gericht zoeken naar methoden tot voorkoming en]
tot bestrijding. j
Tot voor kort moest de wetenschap op de vraag hoe kankerr
ontstaat het antwoord schuldig blijven. Intussen is dat an-]
ders, al is weer veel te boud beweerd dat het ontstaan van]
kanker nu wel bekend is. De waarheid is, dat de weten-,
schap bezig is te ontdekken hóe een gezonde lichaamscel i
kan veranderen in een kankercel. Het onthullende is, dat*
niet één bepaalde boosdoener voor die ontsporing verant-'
woordelijk kan worden gesteld, maar dat verschillende
„aanstichters" zullen moeten worden opgespoord.
Onthullend is ook, dat elke lichaamscel in zich de aanlegf
heeft kankercel te worden en dat die aanleg kan omslaan*
in bittere werkelijkheid door zowel interne als externe oor-'
zaken. Een van de belangrijkste oorzaken: ouderdom. Een"
andere belangrijke oorzaak: een virus dat iedere mens al.
bij de geboorte in zijn cellen heeft zitten. En nog eentje: ro-'
ken.
Op het feit dat nu bekend aan het worden is hoe nu precies
kanker ontstaat kan overigens nog niet de verwachting
worden gegrond dat „dus" binnenkort het verlossende ge-'i
neesmiddel wel wordt gevonden. Vooralsnog blijft de]
mensheid aangewezen op de bekende bestrijdingsmethoden;
en vooral op de truc die tot snelle en doeltreffende)
behandeling kan leiden: vroege signalering.
i
U
LEEUWARDEN „Ja, ik wist ze-
ker[ dat ik nog eens terug zou ko
men in de kerk. Maar ik had ge
dacht dat dat dan wél in een kist
zo lijzijn. Echt, ik was zó vreselijk
ziek; dat niet alleen ik zelf, maar
ook' de artsen geloofden dat ik het
nietjsou halen. De begrafenis had
ik al geregeld. Het moest een be
grafenis worden en geen crematie.
Ik wil niet naar die worstjesfa-
briek! Ja, zo zie ik een crematori
um nou eenmaal". Jellie Algra uit
Leeuwarden is eigenlijk een beetje
verbaasd dat ze nog leeft. „Elke
morgen als ik wakker word denk
ik: ha, ik ben er nog. Echt, ik ge
niet heel erg van elke dag. In de
weekenden ga ik er meestal op uit:
de auto in en achter het volleybal
aan. Pas nog ben ik weer met de
meiden (Jellie bedoelt de Dokku
mer-volleybalclub DVS, die veel
internationale toernooien speelt en
die haar als een soort moeder be
schouwt) naar Denemarken ge
weest. Ik heb daar vandaan een
prentbriefkaart naar de specialisten
van'het ziekenhuis gestuurd die mij
hebben behandeld. „Nooit gedacht
dat .ik hier nog zou komen", heb ik
er op geschreven. Nou, zij hadden
het ook nooit gedacht".
Jellie Algra-Feddema staat er in
haar gezinnetje (dochter en zoon) al
jaren alleen voor. Haar man, jour
nalist, kwam om het leven door
een-verkeersongeluk. Het lukte al
lemaal wonderwel. Jellie had het
behalve met haar gezin nog prettig
druk met andere zaken. Ze ver
zorgt voor een krant de volleybal
rubriek en dat werk brengt met
zichmee dat ze heel veel op stap is.
Naar volleybaltoernooien in het
helé land en soms ook in het bui
tenland. Met name met de Dokku
mer volleybalclub DVC heeft ze
heel sterke banden gekregen. Het
leventje rolde heel acceptabel
voort Ook de studie van de kinde
ren* verliep helemaal naar wens.
Tot in 1978 de plotselinge verande
ringen haar leven kwam: zij bleek
kanker te hebben.
„Ik voelde een knobbel in mijn
rechterborst", vertelt ze. „Ach,
dacht ik toen, eerst maar eens op
vakantie dan zien we daarna wel
verder. Na de vakantie ging ik
naar mijn huisarts en die stuurde
me voor de zekerheid direct door
naar een chirurg in het ziekenhuis
Triotél, hier in Leeuwarden. Die
was helemaal niet zo pessimistisch,
want hij kon het gezwel nog enigs
zins verschuiven en dat is een aan
wijzing dat het met de kwaadaar
digheid mee kan vallen. Maar het
viel niet mee, want onderzoek wees
uit dat het toch kanker was. Toen
moest de hele borst eraf, plus alles
wat er in de omgeving zat. Tot on
der mijn oksel is de hele boel weg
gesneden".
Was dat nu watje noemt „de schrik
van- je leven", de constatering dat je
kanker had?
„Eigenlijk viel dat wel mee", zegt
ze. „Natuurlijk, je schrikt wel heel
erg, maar het is in feite de bevesti
ging van wat je voor jezelf al wist.
En ik was ervan overtuigd dat ik
na die operatie weer min of meer
gewoon verder kon leven, verlost
van de kanker. Nee, de echt grote
schrik van mijn leven kwam een
jaar later, toen bleek dat er tóch
kennelijk uitzaaiingen waren ge
weest. Ik voelde zelf na dat jaar,
dat het met mij toch niet zo goed
ging als ik had verwacht en onder
zoek wees uit dat ik kanker in de
longen had. Op de foto waren klei
ne vlekjes te zien".
De vlekjes zitten nóg op de longen,
want Jellie kon er niet aan geope
reerd worden. „Ja, ik ben wel ge
holpen, maar op een heel andere
plaats De specialist die mij toen be
handelde vertelde, dat het om een
kankersoort ging die met de hor
moonvorming te maken had. Daar
om zijn toen mijn eierstokken,
waarin die hormoonproduktie
werd geregeld, weggehaald. En in
derdaad zijn sindsdien die vlekken
op mijn longen nauweljks groter
geworden. Maar de schrik was die
keer wel enorm: ik moest accepte
ren dat ik toch niet kankervrij was
gebleven, dat ik kennelijk korter te
leven had dan ik tot dan toe had
aangenomen".
Het dal waar Jellie door moest
werd nog dieper door de manier
waarop de longarts en het zieken
huis waarin deze praktiseerde, het
Diakonessenhuis in Leeuwarden,
haar opvingen. De arts heeft bij
Jellie Algra een slechte beurt ge
maakt. „Toen ik hem vroeg wat
voor kansen ik had, zei hij plomp
verloren: „Je moet maar met de
dag leven", „Ja, dat moet u ook",
heb ik hem meteen daar overheen
geantwoord. Dat gaf me dan wel
een beetje voldoening, maar het is
toch geen manier om zó op een se
rieuze vraag van een kankerpatiënt
te antwoorden? En toen de specia
list die mij zou opereren aan de ei
erstokken bij mijn bed stond en ik
hem wat vroeg, liep hij zonder te
antwoorden weg. Nou, toen kreeg
ik het te kwaad. Ik ben, ziek als ik
was, uit bed gestapt naar de tele
foon op de gang en daar heb ik
mijn huisarts en mijn dominee ge
beld om hun te vragen of ze alsje
blieft wilden komen. Ik had ie
mand nodig om bij uit te huilen. Ze
zijn gelukkig meteen gekomen en
ze hebben me heel fijn opgevan
gen".
„Wat ik nou zo gek vind: in dat Di
akonessenhuis hebben ze een huis
dominee rondlopen die ervoor
wordt betaald om patiënten met
hun geestelijke moeilijkheden op
te vangen. Met die man had ik best
een goed contact. Ze hadden toch
veel beter tegen die dominee kun
nen zeggen: „We hebben een rot
bericht voor dat mens; wil jij het
haar vertellen?". Ik vind: ze nemen
zo'n man in dienst, nou, laten ze
hem dan ook zijn werk laten doen.
Nou zat ik met allemaal vreselijke
gedachten in mijn hoofd. Ik wou
gewoon dood. Ik heb zelfs serieus
het plan gehad mezelf maar uit bed
te laten vallen. De kinderen heb
ben heel wat op mij in moeten pra
ten".
Uit het dal
Met hulp van haar kinderen, haar
vrienden en allerlei fijne mensen
uit haar omgeving krabbelde Jellie
Algra in de loop van 1979 toch
weer uit het dal van de ellende. Ze
nam haar oude stiel weer op en
schreef lustig de wekelijkse volley
balrubriek voor haar krant, deed
haar vertrouwde werk in de kerke-
raad en toog weer vol goede moed
met de Dokkumer volleybalsters
door Europa. Ze kwam in Dene
marken, Rusland. Joegoslavië. De
jaren 1980 en 1981 vergingen bijna
probleemloos.
Vorig jaar toog ze opnieuw met de
volleybalsters door' Europa. „Het
begon in Frankrijk. Daar voelde ik
me al niet helemaal goed. Daarna,
in Ravenna in Italië, ging het echt
mis met me. Ik kreeg steeds min
der controle over mijn linkerarm.
Bij het typen sloeg ik met de lin
kerhand niet goed meer aan. En
toen ik weer thuis was gingen de
mensen me plotseling vreemd aan
kijken. Geen wonder, want de hele
linkerhelft van mijn gezicht ver
lamde. Mijn mond trok helemaal
scheef. Het lopen ging me ook heel
moeilijk af".
Voor de zoveelste keer toog Jellie
Algra ongerust naar de huisarts. De
volgende dag al had een neuroloog
zich over haar ontfermd. En in het
ziekenhuis het vertrouwde ge
meentelijke Triotel werden ver
moeiende onderzoeken gedaan.
„Het kon om twee dingen gagn: iets
in het hoofd of een aantasting van
de botten. De botscan leverde niets
op. Dat was gelukkig in orde. Maar
de röntgenfoto van mijn hoofd liet
een gezwel zien dat bijna zo groot
was als een ei! Nou, voor mijn ge
voel was het toen helemaal afgelo
pen met mij. Ik kreeg in de gaten
dat ook de specialisten het niet
meer zagen zitten. Toch werd er
een behandelingsplan opgesteld. Ik
moest bestraald worden en kreeg
medicijnen. Tien bestralingen
moest ik ondergaan en ik kreeg er
meteen bij te horen dat ik met nare
bijverschijnselen zou worden ge
confronteerd. Ik zou doodziek wor
den en ik zou waarschijnlijk al
mijn haar verliezen. Maar welke
keuze had ik? Het ging tussen zé
ker dood gaan en misschien blijven
leven".
Al in 1979 was Jellie Algra „in
handen gevallen" van een zoge
naamde Moerman-arts, die niet ver
van Leeuwarden praktiseert. „Ik
heb me daar vlot naartoe laten pra
ten", zegt ze. „Eigenlijk geen won
der. want als je kanker hebt wil je
echt wel alles proberen om dat
kwijt te raken, óók via de alterna
tieve methoden zoals een dieet".
„Drie jaar lang heb ik echt heel
Spartaans geleefd, met van die vie
ze rijst met velletjes, allerhande
rauwkost en sappen. En abrikozen
pitten. Per dag slikte ik wel dertig
van die dingen. En wat was het re
sultaat? Opnieuw kanker. Zegt me
die man ook nog vol overtuiging:
„Je moet je niet laten bestralen
hoor! Denk erom, laat je absoluut
niet bestralen, want daar ga je aan
kapot!". Ik met die boodschap naar
de radioloog in het Triotel. Die
heeft me de ogen geopend. „Je
staat met je rug tegen de muur", zei
hij. „Opereren kan niet. Als we
niet bestralen heb je geen enkele
kans en als we wel bestralen is er
nog een kans dat je blijft leven".
Voor Jellie werd het wél bestralen.
De eerste vijf keer van thuis uit
telkens naar het (toen nog) in het
Diakonessenhuis opgestelde bestra
lingsapparaat. „Toen moest ik op-*
genomen worden, omdat ik inder
daad doodziek werd. Maar ik wou
absoluut niet opnieuw naar het Di
akonessenhuis. Nou, toen mocht ik
in het Triotel worden opgenomen
en van daaruit ben ik telkens per
auto voor behandeling naar het Di
akonessenhuis gebracht".
„Ik werd gr ziek van als een hond.
Intussen was ik links zowat hele
maal verlamd. Het hoefde voor mij
allemaal niet meer. Ik weigerde
nog langer medicijnen te slikken.
Zelfs slaaptabletten wilde ik niet
meer. Aan dokter Hofstra, de inter
nist van het Triotel, heb ik op een
gegeven moment gevraagd: „Dok
ter, hoe is dat, dood gaan? Ik weet
het niet, want dit is mijn eerste
keer". Hij heeft me geweldig opge
vangen en me duidelijk gemaakt
dat het doodgaan voor mij heel
barmhartig zou gebeuren. Toen
vond ik het helemaal niet erg
meer. Ik rekende er op dat ik niet
meer levend uit het ziekenuis zou
komen. En het mocht voor mij ook
wel. In dat stadium heb ik met de
kinderen mijn hele begrafenis ge
regeld".
Twee en een halve maand zweefde
Jellie in het Triotel tussen leven en
dood. Intussen zaten zowel zoon
Egbert (nu 18) en dochter Suwarda
(nu 22) midden in de schoolproble
men. Egbert moest blokken voor
zijn overgang naar 5-havo en Su
warda voor haar eindexamen als
kleuterleidster.
„En nu hoeven ze bij mij nooit
meer met ook maar één kwaad
woord over het Triotel aan te ko
men", zegt Jellie fel. „Want hoe die
kinderen daar zijn opgevangen,
daar zijn geen woorden voor. Ze
kregen er de vrije beschikking
over een kamer waar ze konden
studeren. Het eten, koffie, thee en
frisdrank werden hun uit de zie
kenhuiskeuken gebracht. De foto-
kopieerapparatuur. stond hun volle
dig ter beschikking en het verple
gend personeel hielp waar mogelijk
en toonde altijd grote belangstel
ling. Dat Egbert over is gegaan en
dat Suwarda is geslaagd hebben ze
.9 voor een groot deel mede te dan-
ken aan de geweldige houding in
het ziekenhuis".
De Stichting Koningin Wil-
helmina Fonds is hèt insti
tuut in ons land, dat zich be
zighoudt met kankerbestrij
ding. Het is al dertig jaar ac
tief. Jaarlijks geeft het
Fonds twintig d vijfentwin
tig miljoen gulden uit aan
wetenschappelijk onderzoek
naar oorzaken en behande
lingsmethoden van kanker.
Voorts spant het KWF zich
in voor verbetering van de
zorg voor de kankerpatiënt,
verstrekt het voorlichting
aan patiënten en hun omge
ving, geeft het voorlichting
aan het publiek, steunt het
patiëntenverenigingen (zo
wel met geld als anders
zins), maakt het vakanties
voor kankerpatiënten moge
lijk en vergoedt de extra uit
gaven die kankerpatiënten
in verband met hun ziekte
moeten doen maar die ze
niet op verzekeringen kun
nen verhalen.
Het Koningin Wilhelmina
Fonds krijgt zijn middelen
voornamelijk uit particulie
re bronnen. De hoofdbron is
de jaarlijkse collecte, die
zich nog steeds mag verheu
gen in stijgende opbreng
sten. Op die manier kan de
geldontwaarding min of
meer worden opgevangen.
In 1982 bracht de collecte
ruim tien miljoen gulden
op. Een tweede bron van in
komsten vormen de dona
teurs. Voor minimaal vijf
gulden per jaar kan men do
nateur worden. Daartoe kan
een kaartje (postzegel is
niet nodig) worden gestuurd
aan: KWF. Antwoordnum
mer 8183, 1000 TL Amster
dam.
Wonder
Toen Suwarda midden in haar
eindexamen zat, bad haar moeder
dat ze toch vooral maar mocht sla
gen. „Plotseling merkte ik, dat ik
mijn handen weer kon vouwen. De
verlamming ging een beetje weg.
Voor mij was er een wonder ge
beurd. „Dokter" heb ik gezegd, „ik
geloof dat ik warempel beter ga
worden". En dokter Hofstra was
net zo verbaasd als ik. Hij heeft me
onderzocht en kwam tot de conclu
sie dat het waar was: ik werd écht
langzaam beter. Een foto van mijn
hoofd, die op uitdrukkelijk verzoek
van de dokter toch maar werd ge
maakt, toonde het ook aan: door de
bestralingen was het gezwel ge
krompen tot een knobbeltje dat
niet groter was dan een knikker".
Eind juni mocht Jellie naar huis
om er in een Groene-Kruisbed uit
te zieken. Het herstel verliep voor
spoedig. Steeds beter kreeg ze weer
de beheersing over haar spieren.
Op zondag 18 juli ging ze voor het
eerst weer naar de kerk. „Zónder
stok, tussen het spul (ze knikt naar
haar kinderen) in", zegt ze trots.
„En tijdens de dienst zag de domi
nee mij zitten en daar dankte hij
voor. Dat vond ik vreselijk ontroe
rend. Dat heeft me heel goed ge
daan".
Jellie vindt, dat ze aan haar geloof
tijdens haar hele ziekteproces een
enorme steun heeft gehad. „Ik heb
me wel eens afgevraagd, hoe men
sen die niet kunnen geloven door
die vreselijk moeilijke momenten
waar je mee te maken krijgt heen
komen", zegt ze. Toch heeft ze ook
een stuk van haar geloof verloren:
dat in de alternatieve geneeswijzen
in het algemeen en in de Moer
man-therapie in het bijzonder.
„Die Moerman-arts was voor mij al
afgegaan toen mijn beste vriendin
aan kanker overleed. Die was ook
bij hem in behandeling en je zag
hoe ze wegteerde. Zegt me die vent
een week voor haar dood: „Nou,
het gaat goed, het levensgevaar is
geweken". Hoe kun je dat nou zeg-
■gen tegen iemand met de dood in
de ogen? En dan die gekke waar
schuwing aan mij om me niet te la
ten bestralen. Nee, toen ik eenmaal
had besloten me wel te laten be
stralen en in het ziekenhuis te
rechtkwam, ben ik gestopt met dat
dieet. En ik voel me er nu veel be
ter bij. O, ik leef nog heel sober];
hoor, maar zo gek als die Moer»!
man-dokter het voorschreef doe ikD
het niet meer".
Omgeving
Hoe reageert nu de omgeving op de
wetenschap, dat je kanker hebt? --
„Heel fijn, in mijn geval", zegt Jel-
•lie. „Familie, vrienden, buren enj
vooral de kerkelijke gemeenschap'
hebben steeds veel belangstelling
getoond. En niet te vergeten de^
meiden van het volleybal natuur-^
lijk. Ach, er zijn altijd mensen die
plotseling wegblijven, omdat ze
kennelijk niet weten hoe ze je moe-r
ten benaderen. Maar daar kun je
zelf een heleboel aan doen, door er
gewoon naartoe te gaan. Je moet*
natuurlijk nooit thuis gaan kniezen]
en alleen maar medelijden met je
zelf hebben, al is de verleiding
daartoe wel eens groot".
Wie het erg moeilijk heeft gehad,
met het accepteren van het feit dat
Jellie kanker had was dochter Su-^
warda. „Toen het borstkanker*-
bleek te zijn was dat voor mij eené
enorme dreun", vertelt ze, „vooralj
ook omdat ik er op school helemaaL
niet over kon praten. Ik zat op de
christelijke opleidingsschool voor>'
kleuterleidsters en daar bestond»-
helemaal geen begrip voor de pro-j
blemen waar ik mee zat. Ik kreeg»!
gewoon op mijn kop als ik een
werkstuk niet op tijd klaar had en
ik als excuus aanvoerde dat il^
thuis de boel moest opvangen om|.
dat mijn moeder kanker had. Ik^
ben toen ook gezakt yoór. het eind-,,
examen".
Suwarda deed dat laatste jaar oveiy:
echter nu op de gemeeritelijkën
school. „Ik kwam van de hel in deL
hemel",, zegt ze. „Daar. deden dgn
mensen tenminste gewoon tegeru
me. Ik was te geëmotioneerd om in_]
de klas te vertellen wat mijn pro-**
blemen waren. Maar het hoefdej-
niet eens, de schoolleiding had heL
al gezegd. En de klasgenoten toorï-.i
den echt belangstelling, niet over-L
dreven, maar heel plezierig. Toep^
ik slaagde, mocht moeder twee we
ken voor de officiële datum de uit£
slag al horen, omdat de kans be-t|
stond dat ze op de officiële. datumL
niet meer zou leven. Nou, dat heeflfö
haar een geweldige kick gegeveriL
Ik geloof dat dat ook aan haar her'-T,
stel heeft bijgedragen". L
Gelukkiger liep de opvang vahL,
Bert die, toen zijn moeder voor hetL
eerst kanker bleek te hebben, op der
christelijke mavo zat. Daar bestond,
wel degelijk begrip voor de bijzop-j^
dere positie waarin hij verkeerde,!
net als in de havo-top van de chris-L
telijkekweekschool die hij nuJ
volgt.
RINK DROSTj: