Twintig jaar
het
verschijnsel
Fons
Jansen"
W „AANPAK MAG NIET TEN
W KOSTE GAAN
f VAN JE VRIENDEN"
Sloper
slaat
munt uit
oude
mputers
ge-
peri
Ids a
bij
Argt
sle
mt
ïgen
onen
het,
ich a
miell
n bal
ook
lruk\
oe '?ERSUM Als je
zo.„oddelblad bent, dan
i geil je dat Fons Jansen
n m» excentrieke kluize-
mÏB, is' omdat hiJ ieen
het jteeft om te praten.
dit ook als je géén rod-
bent mag je met
verbazing het ver-
V" tsel gadeslaan: een
.^."jjetier met twintig
dat srijke jaren achter
-a di*n ondanks dat een
^/'irscherm vóór zich,
n zy/ijkt te vloeken met
nies ,jsen van wat de
^"fbiz wordt
ngt td.
en. 1;
e J?ejerm gaat even omhoog, om-
d/dielkaar al kennen uit de tijd
destijds roemruchte blad
omdat het herhalen van
aanich maar liever niet" op den
naaervelend wordt. „Ik geloof
r geit Jan Schaefer was die ge-
vui^eft dat je niet goed bij je
>ent als je na tien jaar nog
eest p antwoorden geeft", aldus
aar Pe van Fons Jansen op mijn
hefon mening te willen geven
7 heP Paar vroeSer gedane uit-
I. Toch maar proberen
ak uit 1969: ,.Een tv zou ik
Imijn huis willen hebben".
.Hij is er toch gekomen,
heel voorzichtigEerst
1 jaren in de kelder gestaan,
nerking had toen te maken
feit dat mijn vier kinderen
^ol zaten en moesten stude-
Au Cilia en ik weer met zijn
Jm zijn is dat geen probleem
ak uit 1971: „Godsdienstige
kjps zitten niet zo diep als we
fc)at vind ik nog altijd. Ik
jnerkt dat de kerk en God
loe zijn. Het koningshuis ligt
Ier. Maar bovenaan in de
ogho!*ie staat Séld. Als je op dat
jn aan het ontmaskeren slaat
naar !^e ,meeste mensen je dat
Vanï
dank af".
uit 1965: „Ik zal de he-
wej ujjgsQn
Art
e^kk begin nou te vermoeden
hemel helemaél niet zal
nië iEr is iets, denk ik. Niet die
bejvan vroeger, maar iets. Ik
vi
'"-"■■I Mn ■Illllimi MIIIB Ij
Fons Jansen in „Kwartetten".
denk niet dat het punt uit is. En
het wordt makkelijker. Je mag te
genwoordig kiezen uit de klassieke
hemel, de nieuwe wereld van
Schillebeeckx of het tunneltje van
Bhagwan".
Meneer Pieterse
Fons Jansen staat een paar weken
in een van de grote steden. Heeft
een tante beloofd dat hij kaartjes
voor haar zal reserveren. Denkt
voor de voorstelling: even controle
ren. Gaat naar de kassa en vraagt
aan de juffrouw of de kaartjes voor
mevrouw Pieterse klaar liggen.
„Zeker, meneer Pieterse", zegt het
meisje en wil hem de kaartjes over
handigen.
Er zijn heel wat mensen, die met
twintig succesvolle toneeljaren ach
ter zich na een dergelijke ervaring
naar hun psychiater zouden ren
nen. Fons Jansen (bijna 57) niet.
Die constateert alleen met innige
tevredenheid dat hij er kennelijk
in geslaagd is zijn zalen te vullen
zonder „nationaal bezit" met inle
vering van alle privacy te worden.
Doet daar zelf erg nuchter over.
„In het begin gaf ik nogal wat in
terviews, maar op een gegeven mo
ment heb ik gezegd: Het is mooi ge
weest. Ik had niet voortdurend iets
nieuws te melden en bovendien
voel ik me min of meer een prosti-
tuée als je verondersteld wordt te
genover een wildvreemde je diep
ste roerselen prijs te geven, terwijl
de ander zich op de vlakte houdt".
VRIJDAG 31 DECEMBER 1982
Maar ook: „Om de een of andere
reden waren er altijd méér liefheb
bers voor een kaartje dan er stoelen
waren. Waarom zou je dan via de
publiciteit bevorderen dat er nog
méér mensen teleurgesteld wor
den?".
Voorzichtig
Ik zeg dat ik in zijn voorzichtige
opstelling toch ook iets proef van:
ik wil me niet opdringen.
Hij: „Faalangst? Misschien wel. Ik
voel me geen artiest, ik kan mezelf
niet verkopen. Als ik op het toneel
sta willen de mensen me kennelijk
zien, en vooral hóren. Daarbui
ten néé. Als ik me laat overha
len om bij een Amsterdamse boek
handel handtekeningen te zetten in
een boekje dat er van me versche
nen is, dan komt er niemand. Zit ik
klaar om mijn handtekening op
platen te zetten, dan komt er één
oude dame. Maar het theater zit
's avonds vol".
Constateert dan, grinnikend over
het halve leesbrilletje, dat de korte
periode die hij in het begin van de
jaren vijftig als nieuwslezer optrad
bij het kersverse tv-journaal, hem
meer „herkenbaarheid" heeft opge
leverd dan twintig jaar one-man-
shows.
Verleden
En daarmee zijn we aangeland bij
het verleden, waar het stof toch
even vanaf moet, omdat het zijne
zo wezenlijk verschilt van dat van
zijn collega's.
Het verleden van Waalheuvel,
waar hij vanaf 1954 optrad als ge
spreksleider op „verdiepingsdagen"
van katholieke militairen. Daar
naast bepaalde hij met de onlangs
overleden aalmoezenier Piet Groe
nendijk het gezicht van het maand
blad G-3, dat voortdurend in het
nieuws was, omdat het de grenzen
van het katholieke denken in die
jaren verlegde. Het verleden ook
van zijn boeken als „Liefde", dat in
vele talen werd vertaald: een voor
zichtige poging om te peuteren aan
de verstarde sexuele moraal.
Uit die merkwaardige achtergrond
kwam „De Lachende Kerk" te
voorschijn. Wat begon als een se
rieuze lezing, dijde uit tot een caba
retvoorstelling, waarin dingen wer
den gezegd over de kerkelijke
praktijk die elders niet gezegd kon
den worden. In '62 kwamen de
eerste voorstellingen, twee jaar la
ter werd Fons Jansen volledig „be
roeps"; 450 maal „De Lachende
Kerk", daarna meer dan 600 voor
stellingen van „Hoe meer zielen",
"„Driemaal andermaal", „Kwartet
ten", „Fons Jansen 5" en nu draait
al sinds twee jaar „Zullen we hand
haven?".
Hoe kijk je nou terug op dat verle
den? Verbaasd? Kwaad? Een boek
als „Liefde"kun je je nou nog
voorstellen datje het hebt geschre
ven?
Denkt lang na. „Ik heb dat nou
eenmaal gedaan. D'r is nou afstand.
Ik denk dat „Liefde" voor die tijd
een passende reactie op de omstan
digheden was. Als ik het mijn kin
deren laat lezen zullen ze best zo
lief willen zijn om zich in die tijd te
verplaatsen, maar ik zal het ze niet
aandoen. Het is voorbij".
„Kijk, ik denk toch dat we destijds
op tijd zijn teruggekomen van een
of andere rechtse griezeligheid. Op
een gegeven moment zeiden we:
hé, dat klopt niet. Voor mij was dat
zo'n moment waarop Groenendijk
me vertelde van een soldaat in In
donesië, die zwaar gewond was en
almaar „Heilige Maria, godverdom
me" uitriep. Dat zit er dus allebei
in, dacht ik. Ongerijmd. Sindsdien
ben ik eigenlijk op zoek naar onge
rijmdheden".
*e' in W
'■^UIIenetJes r,
>ve "'e
'ahahZ°ns j*~"
ha*en,di">s.
Biefstuk
Later komen we nog eens terug op
het merkwaardige feit, dat zoveel
mensen, zeker ook in katholieke
kring in die jaren vijftig allerlei
ballonnen begonnen door te prik
ken.
„Misschien al eerder", is zijn reac
tie, „maar toen kwam het nog niet
naar buiten. Ik kom uit een rechts
katholiek gezin; in de familie ge
beurden allerlei dingen waarover
wij jongeren ons begonnen te ver
bazen. Bijvoorbeeld twee ooms, die
in Haarlem woonden en op vrijdag
naar Spaarndam liepen. Dan waren
ze „op reis"en mochten ze bief
stuk eten".
„En op school bij de Jezuïeten.
Geen kwaad woord overigens, ik
heb een heerlijke tijd gehad. Maar
ik weet dat ons, als jongens van
twaalf, dertien jaar, werd voorge
houden dat je een nachtelijke zaad
lozing „wel mocht toelaten, maar er
niet mee mocht instemmen
Toen had ik al het gevoel van: er
klopt iets niet".
Eerste steentje
„Toen er één steentje werd wegge
haald", vervolgt hij, „begon de he
leboel in te donderen. En het eerste
steentje was, denk ik, de sexuali-
teit. Op dat gebied bestond zoveel
dwaasheid dat het moment moest
komen dat men het niet langer pik
te. Er was een hartstocht naar eer
lijkheid. We keken door de formu
les heen".
Constateert dan met een lichte
zucht dat we toch weer bezig zijn
met geloof en kerk. „Ik doe nou al
zoveel jaren andere thema's, maar
dit raak ik niet meer kwijt. Ik
denk dat het moeilijk is om een an
der etiket voor me te bedenken.
Nou ja, het is nou eenmaal gegaan
zoals het gegaan is. Maar om op je
vraag van straks terug te komen:
achteraf vind ik wel dat ik toen
bangig was. Maar dan denk ik: toch
moet ik die angst niet verdoemen,
want het was tegelijkertijd mijn in
spiratie".
Je hebt gezegd dat je een enorme
bewondering hebt voor Freek de
Jonge en ook dat hij dingen doet
waar jij niet het lef voor hebt. Nog
steeds bangig?
„Dat is, denk ik, een kwestie van
achtergrond. Als Freek een appel
eet en de stukken de zaal in vlie
gen, dan ervaart hij dat niet als lef;
hij doet gewoon wat er gedaan
moet worden. Mijn geschiedenis is
anders dan de zijne en dat is bepa
lend. Wim Kan kan geen Freek
meer worden, wat hij ook zou doen.
Zo ligt dat nou eenmaal".
„Ik heb altijd geprobeerd om nooit
grappen te maken ten koste van de
groepen die ik niet wilde aanpak
ken, ook al vond ik die grappen
zelf aardig. In de tijd van de La
chende Kerk was er heel wat te be
denken over priesters, die zich
plotseling in truien en rafelige
broeken hulden. Maar het waren
mijn vrienden. Ik kan heel aardige
grappen bedenken over homo-
sexuelen, maar ik doe het niet. De
vondst mag nooit boven de overtui
ging gaan".
Weer die borende blik over het
halve brilletje: „Nee hoor, jij zegt
dat De Lachende Kerk invloed
heeft gehad, maar als ik er niet ge
weest was had een ander wel zoiets
gedaan. En tegenwoordig? Ik doe
veel politiek nu. Neem al jaren het
CDA op de hak, zeg dat dat hele
maal niet kan. De mensen lachen,
klappen. Maar dacht je dat iemand
de volgende dag zou zeggen: na wat
ik van Jansen heb gehoord stem ik
maar op een ander? Nee hoor".
Als je zegt dat je geen artiest bent,
ben je dan niet bezig je in te dek
ken tegen mogelijke kritiek?
„In elk geval niet bewust. Ik voel
me nog altijd journalist. Maand
bladjournalist dan. Iemand die op
zoek is naar verbanden en naar on
gerijmdheden. Zo werk ik ook nog
steeds. Van Agt probeert in Malei
sië Philipstelefoons te verkopen.
Dan denk ik: moet je je voorstellen,
in zo'n doodarm land; ze hebben
niet eens te eten. maar ze kunnen
mekaar wel door de telefoon ver
tellen dat ze niet te eten hebben.
Maar voor ik die grap in het pro
gramma neem, bel ik wel Buiten
landse Zaken om er precies achter
te komen hoe arm Maleisië is. En
als ik iets doe aan de Centrumpar
tij, dan ga ik wél eerst het pro
gramma bestuderen. Ik wil niet zo
maar iedereen napraten. Journalis
tiek, dat blijft het".
Vier jaar
Nog altijd geen televisie voor Fons
Jansen: „Ik denk dat ik destijds
nog verstandiger geweest ben dan
ik dacht. Er zijn collega's die regel
matig tv doen en die nu met half
volle zalen zitten. Een kaartje kost
geld en straks krijgen we het
gratis. En bovendien: Ik mag van
het publiek vier jaar met een pro
gramma doen. Vier jaar om boven
in m'n hol te zitten broeden op het
programma daarna. Doe je tv. dan
is het hooguit twee jaar en wordt je
volgende programma minder
goed".
In dat „hol" is Fons Jansen even
methodisch als elders. Elke inval
komt op schrift in een alfabetisch
kaartsysteem om daar op het juiste
moment weer uit tevoorschijn te
komen.
's Avonds op de planken in Rotter
dam, overdag schrijven in het hol
aan het programma dat over twee
jaar gaat draaien. „Ik ben nou bezig
met een nummer over verslaving
en afkicken. Over een generaal, die
verslaafd is aan veiligheid en al
maar meer raketten wil opstellen.
Opname is geboden
Het is tijd voor de dagelijkse rit
vanuit Hilversum naar het theater.
Als hij de straat uit is. gaat Fons
Jansen even onopgemerkt door het
leven als zijn achternaam. Tot hij
straks, op de pianoklanken van be
geleider Frans Oudhoff, zéér her
kenbaar het toneel van de schouw
burg betreedt.
lige
nogal
rnas:
Falkl
niet)
a'z\
gehe\
<d oir
1
ls gi
dienst
on vi
ain fi
t CM
vriej
Bi]
wod
?r vol
nog i
n en
ueno.I
ks ab
rot n
lijk
hel'jer begon zijn activiteiten
cjewoon huishoudelijk ge-
nmerW, zoals een ijzerzaagje,
diles)9en en andere zaken uit
ie-het-zelf-kist. Dat is nu
L. A veranderd.
RUMPT In het vlakke Be-
tuwse rivierenland onder de
rook van Geldermalsen is het
eerste Nederlandse computer
kerkhof te vinden. Beheerder
van dit randverschijnsel in
onze snel evoluerende maat
schappij is de 36-jarige Jan
Meijer uit Rumpt. Deze ex-
makelaar in metalen noemt
zich sinds enkele maanden
„computer metal recycler",
sloper van verouderde en/of
afgeschreven elektronische
machines.
Hij koopt ze doorgaans voor een
prikje en haalt dan vakkundig de
waardevolle, edele metalen eruit.
Na het sorteren komen die terecht
bij raffinagebedrijven in het bui
tenland om opnieuw verwerkt te
worden. Jan en zijn vrouw Beertje
verdienen er geen goud aan, maar
wel een dik belegde boterham.
Overigens, goud zit er wel in com
puters. En ook platina, zilver, ger
manium, tantalum, rodium, titani
um en kobalthoudende metalen.
Uiteraard in zeer geringe propor
ties. De kunst en daarbij is vak
kennis onontbeerlijk is het ver
garen en sorteren van dezelfde ma
terialen. Maar Meijer is hier een
expert in. Hij zegt; „Herkenning
was bij het begin van mijn slopers-
firma, zeven maanden geleden,
geen punt en ook de apparatuur die
nodig was, bleek een kwestie van
investeren. De moeilijkheidsfactor
zat in de erkenning. Je begint aan
iets nieuws. Ik moest dus afwach
ten of bedrijven afstand wilden
doen van hun dure apparatuur
dikwijls investeringen van hon
derdduizenden guldens en of ze
mij vertrouwden. Ik kon er natuur
lijk ook een handeltje van opzetten
of misschien nieuwe produkten
van bouwen. Het elektronicawe-
reldje is wantrouwig. Dank zij de
contacten uit vorige werkkringen
viel het achteraf best mee".
Meijer opereert hoofdzakelijk op de
Nederlandse markt. Wanneer hij
de boer op gaat de contacten
worden gelegd door zijn vrouw
beschikt hij over „handgeld" van
hoogstens enkele duizenden gul
dens.
Pijnlijk
„Het doet natuurlijk pijn wanneer
ik voor een stuk elektronica van
honderdduizend gulden een paar
tientjes bied. In een computerafde
ling van een bedrijf is jarenlang be
hoedzaam omgegaan met de peper
dure apparatuur en ik sta soms met
een elektrische ijzerzaag in de aan
slag om een vertroeteld rekenwon
der in porties te verdelen, omdat 't
als geheel de deur niet door kan.
Soms hebben monteurs tijdens het
uitschakelen onnodig verbindingen
vernietigd. Misschien zijn ze bang
dat ik er 'k weet niet wat mee ga
doen. En toch: alle computers wor
den vakkundig gesloopt. Het is ons
begonnen om de edele metalen.
Elke keer opnieuw ben ik er ver
baasd over wat er allemaal in ver
werkt wordt. Volgens mij kan het
veel goedkoper".
Voor het ontstaan van het compu
terkerkhof zijn twee oorzaken aan
te wijzen. Ten eerste de afschrij
ving van apparatuur. Zo'n ingewik
keld stuk elektronica gaat ongeveer
zeven jaar mee. Het automatise
ringsproces kwam in ons land in
het begin van de jaren zeventig op
gang; vandaar dat veel apparaten
aan vervanging toe zijn. Anderzijds
worden de machines kleiner met
grotere mogelijkheden. Om „bij" te
blijven worden bedrijven gedwon
gen nieuwe, verbeterde apparaten
aan te schaffen.
Probleem
Jan Meijer: „Waar laat je zo'n ding
van pak-weg twintig ton. Een doe-
het-zelver kan er niet mee uit de
voeten (zijn stoppenkast is ontoe
reikend), er is geen sprake van een
tweedehands waarde en het past
ook al niet in een kraakwagen. De
monteren is gespecialiseerd werk;
dat kun je niet overlaten aan de
eerste de beste. Ons bedrijfje vult
dus gat in de markt".
Voor Jan en Beertje was het snel
duidelijk dat de activiteiten groots
moesten worden aangepakt. „Aan
een paar computertjes heb je niks
en ook niet aan alleen kleintjes. Er
moeten „grote jongens" onder zit
ten; déér zijn toch een spullen in
verwerktEn wat een techniek.
Ongelooflijk. Als ik niet zou weten
dat er zulke kostbare metalen in
zitten, zou je er tegenop zien de
moker te gebruiken. Dat is de
praktijk. De slopershamer hanteren
wij zes dagen per week. De geheu
gens, de printers, de beeldscher
men, allemaal moeten ze er aan ge
loven. Sentimenten spelen geen
rol".
Jan Meijer maakt van zijn werk
plaats en de buitenplaats eigenlijk
één grote puinhoop. Een geweldige
rotzooi kenmerkt zijn dagelijkse
werkomgeving. Uiteraard staat er
een enorme container. „Die vrach
tjes naar de stortplaats of verwer
kingsfabriek (ijzer) interesseren
ons niet zoveel. Het ruimt op. Ons
is het te doen om de „buit". Dat le
vert geld op, de beloning van onze
arbeid. En denk niet dat het zo
eenvoudig is. Toen ik met mijn
„kantoorhandjes" aan het karwei
begon, moest er snel een flinke pot
zalf gekocht worden. Tegen de klo
ven en blaren. Voor spierpijn had
den we een ander middel".
In de afgelopen zeven maanden
heeft Meijer al zo'n vijftig compu
ters gesloopt. Jan schat dat hij nog
zo'n zeven jaar vooruit kan met
zijn activiteiten, die hij zelf „uniek"
noemt. „Het computerafvalpro
bleem is tijdelijk", zegt hij. „De
nieuwe computers nemen veel
minder ruimte in beslag, gebruiken
minder energie en kosten ook veel
minder in onderhoud dan de oude
re computers van tien tot twintig
jaar terug. Veel bedrijven ruimen
ze na een jaar of zeven op; het on
derhoud wordt dan duurder dan de
aanschaf van een nieuw systeem".
„Computer metal recycler" houdt
aan het eind van de jaren tachtig
op te bestaan. „Dan zoek ik weer
wat anders. Bovendien, in de
nieuwste elektronica zit ook niet
zoveel interessant materiaal".
JAN VAN KERKVOORDE