Gelijkenis maar
ook verschillen
met jaren dertig
CRISES VERGELEKEN
VRIJDAG 31 DECEMB
Volgens velen is de huidige economische
crisis zo langzamerhand even ernstig als die
van de jaren dertig. Op verzoek van deze
krant heeft prof. dr. Jan Tinbergen nagegaan
of die vergelijking terecht is. Om vele
redenen is Tinbergen daarvoor bij uitstek
gekwalificeerd. Geboren in 1903 (op 12 april
wordt hij 80 jaar) heeft hij de grauwe jaren
dertig zelf zeer bewust meegemaakt. Als jonge
wetenschapper was hij betrokken bij het
opstellen van het Plan van de Arbeid,
waarmee de SDAP, de voorloper van de
PvdA, destijds meende dat het economische tij
gekeerd zou kunnen worden.
Voorts is Tinbergen de meest vooraanstaande
econoom, die ons land heeft voortgebracht.
Dat moge onder meer blijken uit het feit dat
hij in 1969 de Nobelprijs voor de economie,
die dat jaar voor het eerst werd uitgereikt, uit
handen van de Zweedse koning in ontvangst
mocht nemen. Twee jaar daarvoor had hij de
Erasmusprijs gekregen. Tinbergen, die is
afgestudeerd en gepromoveerd in de wis- en
natuurkunde, wordt beschouwd als één van
de grondleggers van de econometrie. Dat is de
wetenschap, die met behulp van wiskunde en
statistiek de economie en de conjuncturele
ontwikkelingen doorlicht.
Vandaag de dag zet Tinbergen, die woont in
Den Haag, zich vooral in voor de
ontwikkelingslanden. Hij is lid van de
Adviesraad inzake Hulp aan Minder
Ontwikkelde Landen en van de United
Nations Development Planning Committee.
DEN HAAG Waarom een ver
gelijking? We verkeren in een cri
sis met velerlei aspecten. Er is een
veel te grote werkloosheid, die nog
steeds toeneemt. De houding van
een toenemend aantal mensen te
genover hun medemensen wordt
onaangenamer, waarbij steeds meer
geweld wordt gebruikt. De interna
tionale verhoudingen zitten vol
met dreigingen. Zowel de menselij
ke als de internationale verhoudin
gen zullen er zeker niet beter op
worden als de economische moei
lijkheden zich verder toespitsen. In
bepaalde opzichten lijken de moei
lijkheden van vandaag op die van
de jaren dertig; in andere opzichten
zijn ze verschillend. Tussen die
twee crisisperioden in zijn er aller
lei dingen beter geweest en zijn er
allerlei nieuwe mogelijkheden het
leven komen verrijken. Mogen wij
hopen op een betere toekomst? Is
er iets te leren uit dat verleden?
Dat probeert deze vergelijking na
te speuren.
De grote depressie
De jaren dertig worden ook wel de
jaren van de Grote Depressie ge
noemd. Het was een depressie (een
economische crisis) zoals we er zo
om de acht jaar een gehad hadden,
al van 1800 af. Met werkloosheid,
met verliezen voor vele bedrijven,
met prijsdalingen (echt waar!) en
loondalingen (ook echt waar!), die
na een paar jaar weer verdwenen.
Die van 1929 was wel veel ernsti
ger en duurde langer dan de mees
te andere. De werkloosheid was, in
procenten van alle werkwilligen,
nog een stuk erger dan nu: in de
grote industrielanden was 1 op de 3
mensen zonder werk. En de uitke
ringen waren, in verhouding tot
het loon van een werkende, duide
lijk minder dan nu. Het loon zelf
was ook heel wat lager; de gemid
delde inkomens van alle Nederlan
ders waren in de jaren dertig 40
procent van wat zij nu zijn, geme
ten in koopkracht.
De bijzondere diepte van de Grote
Depressie had verschillende oorza
ken; een ervan was dat vóór 1929
in de Verenigde Staten vormen
van speculatie aan de beurs moge
lijk waren, die nadien verboden
zijn. Een andere was dat de landen
hun moeilijkheden trachtten af te
wentelen op andere landen. Overi
gens waren toen Japan en de Sov
jet-Unie economisch veel minder
belangrijk dan nu.
De toestand werd zo ernstig dat de
regeringen begrepen dat zij niet
konden wachten tot het herstel
„vanzelf" door de „vrije krach
ten van het economisch leven"
zou komen. Men voelde dat er „iets
gedaan" moest worden. Vooral in
de twee grootste industrielanden
van die tijd Amerika en Duits
land werd dat gevoeld. Daarover
later.
Nu ligt het anders
ders. Zij begonnen toen de doll
1971 in waarde daalde, en toen, toe
vallig vrijwel tegelijk, de grote olie-
exporterende landen, verenigd in
de OPEC (Organisatie van de olie
exporterende landen), de olieprijs
stevig verhoogden. Eerst in 1973,
nog eens in 1979. Er ontstond
werkloosheid, die na enige jaren
niet alleen hardnekkig bleek, maar
steeds groter werd ofschoon nog
niet zo groot als in de jaren dertig.
Het produktieproces stagneerde.
Het grote verschil met de jaren
dertig was dat de prijzen niet stag
neerden: zij stegen verder. Er is
voortdurende prijsstijging of wel
inflatie. Uit die twee woorden stag
neren en inflatie maken we er één:
„stagflatie" en dat is in het kort het
kenmerk voor onze moeilijkheden
nu. Daar we nu een veel omvang
rijker sociale-voorzieningenpakket
hebben, lopen de uitgaven van de
regering aan werklozensteun snel
op en dat leidt er toe, met de infla
tie (in vele andere landen sterker
dan bij ons), dat de rente onvoor
stelbaar hoog is geworden. Op zich
zelf ook weer een belemmering
van een herstel; en we zitten in een
„vicieuze" (kwaadaardige) cirkel.
Overal zien we banen verdwijnen.
Tegenwoordig proberen we veel
meer dan vroeger te berekenen hoe
de toestand in de toekomst zal zijn.
De berekeningen leiden elk jaar tot
de verwachting dat de werkloos
heid verder zal stijgen. En dat
maakt de gelijkenis met de jaren
dertig in dat opzicht groter. Niet
echter wat de prijsstijgingen be
treft. Hier zijn we het slachtoffer
geworden van het feit dat steeds
meer groepen van de bevolking ge
organiseerd voor hun belangen op
komen. Als de prijzen stijgen, gaan
automatisch de lonen omhoog en de
inkomens van „middelbaar en ho
ger" personeel en daardoor de pro-
duktiekosten. Kort daarna gaan
dan weer de prijzen omhoog, enzo
voort.
Elk land voor zich
Verschillen tussen de jaren dertig
en nu zijn dus: voorlopig nog niet
zoveel werkloosheid als toen en
veel betere voorzieningen; maar nu
voortdurende prijsstijgingen. In de
jaren dertig, we zeiden het al even,
was men gaan inzien dat er iets ge
daan moest worden door de rege
ringen. Maar elke regering deed
het anders en probeerde de moei
lijkheden af te wentelen op andere
landen. Engeland devalueerde in
1931 het pond, waardoor het beter
kon concurreren met andere lan
den en wentelde op die manier zijn
moeilijkheden af. Het werd ge
volgd door enkele landen die veel
handel met Engeland dreven: toen
was er nog een groot imperium,
met onder meer Canada, Australië,
India en veel andere koloniën. In
1933 veranderde Amerika van re
gering: Roosevelt werd president
en devalueerde de dollar. Tegelijk
kwam hij met een complex van
maatregelen bekend als de New
Deal (de Nieuwe Aanpak), die
vooral de loon- en prijsdalingen
aan banden legde en grote werken
liet uitvoeren. Vrijwel tegelijkertijd
had Duitsland begrepen dat het
grote werken moest uitvoeren
een werkelijk groot banenplan,
zouden we nu zeggen. Dat was nog
maar net begrepen of een heel an
dere gebeurtenis overschaduwde de
Duitse politiek: Hitier kwam aan
de macht. Ongelukkigerwijze had
hij goede economische adviseurs,
die de zonet genoemde politiek
overnamen en vooralsnog liet zijn
regering een net van autowegen
aanleggen. De afwenteling op an
dere landen vond daar plaats door
beperking van de invoer met be
hulp van invoervergunningen
(contingentering). Japan, nog een
halfontwikkeld land, zocht het in
het aanbieden van goedkope tex-
tielgoederen. In de rij van de deva
luerende landen volgde in 1935
België. Frankrijk, Zwitserland en
Nederland handhaafden het lang
ste de goudwaarde van hun mun
ten: zij zagen in het verminderen
daarvan een soort contractbreuk.
Het bracht wel mee dat zij de last
te dragen kregen van al die afwen
telingen: bij hen duurde de depres
sie het langst. In 1936 konden zij
het niet langer houden en deva
lueerden ook.
Nu minder ego isme
Deze politiek van ieder voor zich is
tegenwoordig minder uitgesproken.
We hebben immers enige instellin
gen na de Tweede Wereldoorlog
geschapen als reactie op de erva
ringen van de jaren dertig. Daaron
der zijn het Internationale Mone
taire Fonds (IMF), dat hulp ver
schaft aan landen met betalingsba
lansmoeilijkheden, het GATT, dat
waakt tegen het belemmeren van
de invoer, en de Europese Gemeen
schap die dit laatste op nog strikte
re wijze doet voor de tien leden-
landen. Deze vormen in velerlei
opzicht één markt zonder onderlin
ge handelsbelemmeringen zij het
niet in alle opzichten.
Het grote verschil met de jaren
dertig dat wij al noemden is dat wij
ondanks alles veel welvarender
zijn dan toen. Na de Tweede We
reldoorlog hebben we een twintig
tal jaren een sterke verhoging van
de produktie gehad en een daar
mee gepaard gaande verhoging van
de inkomens. Door de volledige
werkgelegenheid konden de vak
bonden loonsverhogingen eisen, die
de stijging in de produktiviteit te
boven gingen.
Hoe kwamen wij tenslotte uit de
Grote Depressie? Zoals al gezegd,
elk land deed zijn best om dat op
eigen wijze te doen. Er kwam een
kleine opleving in 1937, zelfs bij
ons, doch in 1938 al weer een te
rugslag. En in grote lijnen gezien is
de opleving pas echt duideljk ge
worden door de oorlog. Eerst onder
zo'n druk voelt elke regering geen
remmen meer en worden „alle
hens aan dek" verlangd, inclusief
de vrouwen in de oorlogsindustrie
ën. Nadat de oorlog afgelopen is, is
er zoveel vernield dat er opnieuw
veel werk is: de wederopbouw
zorgt voor een langdurige werkge
legenheid. Het is een trieste verto
ning geweest: Hitier heeft, om zo te
zeggen, massaal werk verschaft.
Bewapening als impuls
Niet helemaal onbegrijpelijk dat
men in de Sovjet-Unie denkt dat de
bewapening van het Westen onder
meer gebeurt om de economie aan
de gang te houden. Toch kan het
ook anders, zoals we zullen beto
gen.
Dus: moeten we maar weer die me
thode volgen? We weten wel beter.
De intussen uitgevonden wapens
zouden wel eens de hele mensheid
kunnen uitroeien. Een beter idee is'
natuurlijk dat wij enige geestdrift
zouden kunnen opbrengen voor
een „oorlog tegen de armoede" en
op die manier de zo noodzakelijke
opleving zouden organiseren. Ei
genlijk dus de uitvoering van de
aanbevelingen van het rapport-
Brandt.
De Grote Depressie en de economi
sche wetenschap. Om uit onze hui
dige moeilijkheden te komen zul
len wij de raad van economen no
dig hebben. Want het gaat voor een
groot deel om een betere economi
sche politiek. Zo werd het in de ja
ren dertig ook gevoeld. En de toen
malige economische wetenschap is
vooral aan het denken gezet door
John Maynard Keynes. Toen het
ene jaar na het andere, 1930, 1931
enzovoort tot 1936, de werkloosheid
maar niet verdween en men begon
te twijfelen of de gevoerde poltiek
de juiste was, was het Keynes die
liet zien welke de voornaamste
krachten waren die toen aan 't
werk waren. Hij durfde toen, tegen
de gangbare opvattingen in, te zeg
gen dat het in evenwicht brengen
van de begrotingen der regeringen
door bezuinigen onjuist was en dat
het heilzaam zou zijn om expres
een tekort op de overheidsfinan
ciën te bevorderen. Men heeft die
opvattingen als de „Keynesiaanse
revolutie" in het economisch den
ken gezien, en in en na de oorlog
heeft het recept van Keynes grote
invloed gehad op de regeringen.
Het was echter wel een recept voor
de korte termijn, goed voor een de
pressie van de soort die we toen
kenden. Keynes heeft zijn accent
op de korte-termijn-politiek onder
meer verdedigd met de bekende
worden: „Op de lange termijn zijn
we allemaal dood". Dat antwoord
was wel gevat, maar toch opper
vlakkig. Want we willen toch niet
dat onze kinderen, kleinkinderen
en verder nageslacht voortijdig
dood zijn. We moeten dus wel de
gelijk ook aan de verdere toekomst
denken.
Denken aan de toekomst
De economische wetenschap nu
probeert dat, evenals vóór Keynes,
en tevens onder de druk van een
verdere ontwikkeling van onze er
varingen. Na de oorlog waren wij
de depressies voor enige tijd kwijt.
Bovendien wisten, de een na de an
der, de koloniale volken zich te be
vrijden van de koloniale overheer
sing. Zij werden er zich bewust van
dat zij bijna alle arme landen wa
ren, waar de produktie per hoofd
heel laag was en zij begonnen te
verlangen om althans iets van de
welvaart van hun „moederlanden"
(vreemde naam!) te bereiken. In de
jaren zeventig begon het besef op te
komen dat er aan de zo gewenste
groei echter ook weer grenzen ge
steld zijn: de bomen groeien niet tot
in de hemel en de olie en de kolen
en de bossen die wij „verbruiken"
zijn niet onuitputtelijk. Kort daarna
begonnen bovendien de prijzen
meer te stijgen dan wij gewend wa
ren en kwam de ons nu zo dwars
zittende „stagflatie". In snel tempo
kwamen er in het economische
denken „tegenrevoluties" op drie
hoofdpunten. Eén van degenen die
de aanbodzijde opnieuw de haar
toekomende plaats willen geven;
één van degenen die zich moneta-
risten noemen en één van degenen
die zich keren tegen te veel bu
reaucratie, wat ook inhoudt te veel
regeringsingrijpen.
Door Keynes was vooral aandacht
gegeven aan bedrijfstakken en lan
den waar de stagnatie veroorzaakt
was door te weinig vraag. Er zijn
echter ook gevallen waar er te wei
nig aanbod is: waar de produktieca-
paciteit of produktiebereidheid te
laag is. Daarop wijzen de aanbod
economen. In zulke gevallen moet
geïnvesteerd worden (nieuwe capa
citeit worden gebouwd) of een sti
mulans tot produceren worden ge
geven. Opdat er geïnvesteerd
wordt, moet er voldoende winst te
maken zijn. Dat kan betekenen dat
de kosten verlaagd worden en
daartoe zal matiging van lonen en
salarissen nodig zijn. Om de men
sen aan te moedigen goed werk te
leveren zal de beloning van de
prestatie moeten afhangen en soms
ook van de moeilijkheid van het
werk. In andere gevallen is dit
laatste niet zo nodig, omdat moei
lijk werk vaak ook zelf al bevredi
ging schenkt (zogenaamd psychisch
inkomen).
De rol van het geld
De monetaristen hebben de rol van
het geld duidelijker gemaakt. Eén
voorbeeld is dat een overschot van
uitvoer boven invoer automatisch
meer geld in een land brengt. Een
grotere geldhoeveelheid kan bij
dragen tot prijsstijging. In zoverre
dat het geval is moet de geldvoor
raad in omloop worden beperkt. Er
zijn ook nieuwe soorten betalings
mogelijkheden verzonnen, waar
door de behoefte aan geld minder
is geworden; dat kan een andere
reden zijn om de geldcirculatie te
beperken. Monetaristen menen dat
op deze wijze de inflatie beter kan
worden bestreden dan door ver
mindering van de geldstroom bij
voorbeeld door vermindering van
overheidsuitgaven.
Vermindering van bureaucratie is
op verschillende manieren bepleit.
Een bureaucratie is een grote
werkgemeenschap, waarin de men
sen verschillende rangen hebben:
een leger, een regeringsbureau of
een grote onderneming. De besluit
vorming in zo'n log lichaam gaat
vaak langzaam en is aan allerlei re
gels gebonden. Soms kan een klei
nere eenheid een klein bureau
of een klein bedrijf sneller en
goedkoper werken. Aan de andere
kant is in de maatschappij een ze
kere controle en een coördinatie
nodig, bijvoorbeeld controle op de
naleving van veiligheidsvoorschrif
ten in een fabriek of controle op
belastingaangiften of, tenslotte,
controle op het uitvoeren van re
gels tegen de vervuiling .van lucht,
water en grond. Sommige vormen
van bureaucratie zijn onnodig
duur, andere zijn duur, maar niet
onnodig. Van geval tot geval moet
dit worden uitgemaakt.
De nieuwe economische weten
schap is, als alle wetenschappen,
ingewikkelder geworden maar
daardoor wel beter. Tegelijk is door
elke stroming een deel van de
waarheid beter belicht: dat geldt
ook nog altijd voor wat Keynes te
zeggen had. We moeten daarom
komen tot een synthese, dat wil
zeggen een combinatie-in de juiste
verhoudingen van al deze stromin
gen en daaruit moeten we de aan
bevelingen putten over hoe wij het
best uit de moeilijkheden komen.
Voordat we daarmee eindigen is
het goed er aan te herinneren dat
ook het internationale zuiver-poli-
tieke toneel sterk veranderd is na
de jaren dertig.
Het wantrouwen der
machten
Op dat internationale politieke to
neel vinden we nu twee tot de tan
den bewapende supermogendhe-
den, de Verenigde Staten en de
Sovjet-Unie. De alliantie gedurende
de oorlog tegen Hitler was maar
een tijdelijke. De twee groten wan
trouwen elkaar zó, dat zij hun be
wapening tot onzinnige hoogte heb
ben opgevoerd. Wat de eigenlijke
beweegredenen zijn achter dit
wantrouwen is niet duidelijk. Offi
cieel wordt vaak gezegd dat het
gaat om het sociale stelsel: commu
nisme of niet. Toch werden in de
Tweede Wereldoorlog de Ameri
kaanse soldaten niet het veld in ge
stuurd om het kapitalisme te ver
dedigen en de Russische boeren
niet om het communisme te verde
digen nee, het was de „grote va
derlandse oorlog". Zijn het dus toch
de oude nationalistische gevoelens
die achter de tegenstelling zitten?
Maar de wapens zijn tegenwoordig
zo gevaarlijk dat het een kwestie is
die ons aller voortbestaan („to be or
not to be") is geworden.
Naast deze Oost-West-tegenstelling
is er de tegenstelling tussen de
arme en de rijke landen, ook
Noord-Zuid-tegenstelling genoemd.
Beide beelden zijn vereenvoudigd,
Wie bindt kat de be™
Bestrijding van inflatieij
als het niet anders kan doe
komenspolitiek. ^e> 1
Werktijdverkorting, in p- I
stemming met de gang \1e k<
gedurende meer dan efette
Ook schepping van deelQg
per bedrijfstak te bekijkei
Wie bindt de kat de beli_
wil zeggen van wie kunnqj
pen dat het initiatief uitjl
van het huidige Amerika.^
van de Europese Gem
Die heeft een besluitvorm
raat dat het mogelijk maal
groep van landen tegelijfi
beginnen en dat werkt I
een initiatief van een eif,
Er is door de Europese
al een heel bescheider^
gemaakt op voorstel vanje'
missaris voor ontwikkeling
werking, Pisani, en aanv|raP]
zijn collega's. ^et
Het zou beter zijn wannef^
zet aanvaard werd optoofc
schaal. Laten we hopen dfaini
ropese Parlement nu eens
een stukje geschiedenis t£n
pk
srte
danVto^.'
jtwei
en I
maar dat moeten we lateijdigt
De arme landen, we zeidévem
wensen hun deel in de
bijvoorbeeld in het jaar^^l
kwart van de industrie. T
ke landen behoort nu oor
even welvarend als WeJQT
en de grote economische
rent van Amerika.
Is er een uitweg uit de s^fcr
Waar een wil is, is een v 5*
nieuwe economische pol^OC
moeten worden afgeleidden
nieuwe stand van de ecoifgi,
wetenschap (en natuurlijr
kennis). Daarbij is er geenJBrd
lie van de wijsheid: de jujj g
ten ons te leren haddeiyij-
aantal landen of bedrijfstë 1
de vraag moeten wordeni
leerd, door geldinjecties d
potting compenseren. Er i
tijd oppotting: dat be*
voortbestaan van de staf
andere landen of takker i
aanbod moeten worden A
leerd. Dit vereist winstgep
en daarom matiging va
door matiging van lonen,
en honoraria. Kostenmati
ten dele ook door vern
van bureaucratie („deregK™
Investering zal moeten wi
richt op nieuwe industfn
diensten in de rijke landers
meer onderzoeksactiviteitlgen
eenvoudiger industrieënjn te
„oorlog tegen de armoed.
arme landen. Dit is de st«L
rapport-Brandt na de bij>
in Cancun ons aanbeveeltlan
nanciële overdrachten ip
Derde Wereld, die voor eejs. 2
rugkomen als orders aaniërs
taalverwerkende industMen
onze ingenieursadviesburfc