ÉS
'nal® £cidóë<2omatit
„Als ik over iets
zit te tobben
gebruik ik
uitsluitend
zwarte verf"
Albert Mol geeft
de herfst van zijn leven
extra kleur met
non-figuratieve werkjes
van eigen hand
{gSSl
ZATERDAG 21 AUGUSTUS 1982
ndagsschilder
in het ene moment op het ande-
heb ik toen besloten om zi
sschilder te worden. Ik"dus met
él vriendin de benodigde spullen
ocht. Geen linnen, want dat
a iedereen zonde van het geld.
ir karton, want daar kon je je
buil aan vallen. En uiteraard
iselen in alle diktes en een aan-
ckelijk assortiment verf",
laas mis ik de kwaliteiten van
Grandma Moses en zit het er
in, dat ik over honderd jaar in
Louvre hang. Ik heb het echt
reijeus geprobeerd, maar ik kon
boertje met zijn pijpje en zijn
ien niet herkenbaar op het kar-
krijgen. Knudde dus. En de pri-
ieve schilder Mol door zijdeur
is af".
»dgedwongen heb ik het daar
over een andere boeg gegooid en
ik non-figuratief gaan werken,
dat is een richting, waar je je
voor hoeft te schamen, dacht
e') o. En voor iemand, die niet kan
;nen blijft het een ware uit-
nst. Je veegt wat kleuren op een
p en daarna hoor je van ande
wei, wat het voorstelt",
heb pas nog bij iemand geëxpo-
"d, die er op stond, dat mijn
ilderijen namen kregen. Ik was
nooit op dat idee gekomen,
ir als je zo'n man daar nou een
ier mee kunt doen. wil ik best
verzinnen. Dat doekje daar
achter je heet dus voortaan
i( panse vlieg". En daarnaast
gt „Falling meteor". Dat slaat
lurlijk nergens op. Maar die
was reuze verguld. En daar
het uiteindelijk om".
{pleister
eboer Mol, die zijn Larense
ve deelt met 25 kippen, de gan-
i Blaasje en Loesje, 13 katten,
ronder de stokoude Burmees
Momenteel zit Albert Mol schildertechnisch weer in een blauwe
periode. „We gaan dus de goeie kant uit", stelt hij opgelucht
vast. iÉM
Opa en voorts een
gestadig groeien
de ezel-familie,
heeft inmiddels
een collectie van
85 werken bijeen
gepenseeld, die
regelmatig als tij
delijke trekpleis
ters fungeren in
restaurants, meu
belmagazijnen,
ziekenhuizen en
garages. In de va
derlandse galeries
zal men tever
geefs zoeken naar
een originele Mol.
En dat wenst de
Meester zo te
houden. „Ik zou
het ontzettend gê
nant vinden", legt
hij uit, als mijn
doekjes op dit
moment naast het
werk van een
echte schilderes
als Ans Wortel
zouden hangen.
Gelukkig heb ik
in die richting
geen enkele pre
tentie. In het ge
niep houd ik er
weliswaar reke
ning mee, dat ik
nog vóór mijn
dood een echt
schilderij zal ma
ken. Zoals in dat
sprookje „one day
the prince will
come". Maar als het er niet in zit,
vind ik het ook best. Als er later
niet gesproken wordt over de mo
derne stroming in de schilderkunst,
waarvan Mol en Mondriaan de ex
ponenten zijn geweest, heb ik aan
dat klodderen in elk geval mijn lol
beleefd. En dat is toch ook een
mooie beloning".
Als schilder behoort Albert Mol tot de categorie late roe
pingen. Vijf jaar geleden nam hij pas voor het eerst in
zijn leven een penseel ter hand. En sindsdien heeft hij
een collectie van 85 non-figuratieve doeken bijeen ge
penseeld.
Populariteit
Intussen heeft hij ook begrepen,
waarom zoveel landgenoten nu
reeds geïnteresseerd zijn in zijn
vrijetijdsbesteding en hem de ene
expositie na de andere aanbieden.
„Dat is het onvermijdelijk gevolg
van mijn populariteit", weet hij,
„en uiteraard heeft zo'n belang-
stellng doodgevaarlijke kanten.
Voordat je er erg in hebt ben je al
over het paard getild en heb je je
zelfkritiek volkomen verloren.
Maar zolang ik me dat blijf realise
ren en mijn grollen consequent re
lativeer, zal het zo'n vaart niet lo
pen".
„Achteraf vraag ik me wél af, waar
ik drie jaar geleden de brutaliteit
vandaan heb gehaald om te expose
ren in een Amsterdams restaurant.
Ik schilderde op dat moment am
per twee jaar en wat ik gemaakt
had stelde niks voor. Dom, dom,
dórh dus. Maar toch stap je er in,
omdat je nieuwsgierig bent, wat ze
van je doekjes zullen zeggen".
„De mensen, die toen op de verni-
sage waren dachten zonder uitzon
dering: Ha, Appie Mol van „Wie
van de drie?", „Wat sien ik?" en
van „Pak hem maar beet zei Blon
de Greet", dat wordt dus hartelijk
lachen. Ik zie nog die verbijsterde
menigte voor me, die zich tegoed
deed aan hapjes en drankjes. En ie
dereen, die me aansprak riep:
„Heel opmerkelijk hoor. U hebt
een zeer ongewone keurbehande
ling". De leugenaars. De enige, die
een schilderijtje kocht was Harts
Nijstadt, die nu bij Christie's werkt.
Ik ben hem daar eeuwig dankbaar
voor. Want ook al heeft hij zo goed
als zeker gedacht: Dat stelt niks
voor, maar laat ik maar wat van
die schlemiel kopen, het gebaar
was er niet minder ontroerend
Confrontatie
en Jeroen Krabbé geëxposeerd in
het kasteel van Molly Geertsema,
de barokke commissaris van de ko
ningin in Gelderland. Op die ker
mis van de ijdelheid werd hij aan
gesproken door een vrouw, die
hem toebeet: „Ik vind het een
schande, dat U en die andere kun
stemakers zoveel publiciteit krij
gen. Mijn eigen man schildert hon
derd keer beter. Maar hij krijgt
geen poot aan de grond. En waar
om niet? Omdat ie niet met zijn
kop op de televisie komt".
Mols hoofd scharniert spontaan
naar zijn kippeborst, als hij die con
frontatie nogmaals in reprise laat
gaan. „Op dat moment", zegt hij
deemoedig, „heb ik me gegeneerd.
Want ze had gelijk. Waarom ik
daar met mijn vage regenbogen
hing, mag de goeie God weten.
Maar met kunst had het in elk ge
val niks te maken".
Sombere levensfase
De 25 Mollen, die in de komende
drie maanden de gasten van restau
rant „De Tuin" in Soesterberg
voortdurend op de vingers zullen
Ik zie verrekte
goed de rimpels
in mijn billen en
mijn verdrietige
borstpartij. En
daar valt op deze
leeftijd niet meer
tegenop te jog
gen".
Malle jongen
kijken, zijn grotendeels ontstaan in
een recente, sombere levensfase
van de schilder. „Dat kun je ook
heel duidelijk zien aan de kleur",
licht hij toe, „als ik ergens over zit
te tobben blijven de tubes gele, wit
te en gouden verf dicht en ben ik
zéér royaal met zwart".
„Nu wil je natuurlijk weten, door
welk leed ik onlangs besprongen
ben. En daar zal ik geen geheim
van maken. Opa Mol heeft het heel
moeilijk met zijn leeftijd en met de
mankementen, die daar onvermij
delijk mee gepaard gaan. Voor ie
mand, die al een half jaar aow ge
niet schijn ik er nog ordentelijk uit
te zien. Dat wordt tenminste regel
matig beweerd door lieve mensen,
die het laatste eindje voor mij wat
draaglijker willen maken. Maar ik
denk toch: Ze kunnen me wat.
Want als oud-danser kijk ik toeval
lig wat vaker in de spiegel dan een
doorsnee man. En wat sien ik dan?
Hij maakt een
treffend manuaal
gebaar en pruilt
„Malle jongen",
als spontaan
wordt geroepen,
dat hij er inder
daad jaren jonger
uitziet dan de 65,
die de burgerlijke
stand hem in de
schoenen schuift.
„En toch is opa zo
oud", zegt hij be
rustend, „ik heb
pas nog van de
Staat der Neder
landen vakantie
geld gehad. Daar
kon ik net een re
tourtje Urk voor
kopen".
In de woonkamer van zijn boerde
rij hangen naast elkaar twee foto's,
die hem er dagelijks aan herinne
ren, dat zijn zandloper bijna leeg is.
Het portret links dateert uit het be
gin der jaren zestig en toont een
stralende Appie Mol met zijn lieve-
lingskat Twist. Op de tweede foto is
dit paar apart inmiddels door de
tijd duchtig aangevreten. Twee da
gen nadat ze samen vereeuwigd
waren kreeg het dier een vrije
transfer naar de kattenhemel. „Ik
werd toen overstelpt met opbeu
rende woorden in de trant van: „Je
moet maar zo denken Albert: Twist
heeft bij jou een prachtig leven ge
had. Daar zouden de kinderen in
de Derde Wereld een moord voor
willen begaan". En dan lieten ze
het discreet aan mij over of ik ne
gertjes prefereerde of wat geel
kroost uit India".
„Zulke woorden van troost hebben
op zo'n moment geen enkel effect.
Want afscheid nemen van een
beest, waar je eenëntwintig jaar lief
en leed mee hebt gedeeld is daar te
ingrijpend, te dramatisch voor".
„Gek, met mijn eigen dood heb ik
heel wat minder moeite. Die zit al
geruime tijd in in'n weekendtas en
gaat overal met me mee. Ik heb
daar vrede mee. Want we lopen el
kaar voorlopig niet hinderlijk voor
de voeten".
„Ik heb wel met hem afgesproken,
dat hij me een mild stervensuur
moet bezorgen. Niet eerst een half
jaar lijden in een ziekenhuisbed.
Als dat toch gebeurt help ik hem
wel een handje".
Voorlopig heeft hy echter zijn han
den nog vol aan het leven. „Ik ben
bezig met een nieuw boek, dat te
gen Sinterklaas moet verschijnen.
Nee, dat wordt niet door mij ge
schreven. Want schrijven kan ik
evenmin als tekenen. Ik ben een
verteller, ik kan iemand plat pra
ten. En daarom spreek ik gedach
ten. die bij me opkomen, in op een
bandje. Dat wordt op het kantoor
van mijn uitgever keurig uitgetikt
en daarna door mij nog eens gefat
soeneerd".'
„Ik ga ook door met „Wie van de
drie?". Ditmaal zonder Herman
Emmink, want die is inmiddels
naar de TROS verhuisd. Merk
waardig overigens: toen ik wat zou
gaan doen bij die omroep werd het
tegengehouden door meneer Den
Daas, die het bij de TROS voor het
zeggen heeft. „Ik had een AVRO-
gezicht", vond-ie. Maar diezelfde
man haalt wel Emmink met ge
juich in zijn club. „Welk gezicht
•heeft Emmink dan in vredesnaam?,
heb ik me vruchteloos afgevraagd".
Zakcentje
De opbrengst van zijn schilderijen
beschouwt hij als een welkom zak
centje bij zijn aow. De prijs van die
doekjes varieert momenteel van
200 tot 500 gulden. „En dat lijkt
misschien veel", geeft hij toe,
„maar je moet niet vergeten, dat er
een allemachtig dure lijst omheen
zit. Reken er op, dat je waar voor je
geld krijgt".
„Poen zegt me trouwens niks.
Laatst wilde een lief omaatje een
van mijn doekjes kopen. Maar ze
zei er gelijk bij: „Ik heb een klein
pensioentje en kan die 400 gulden
echt niet missen".
„Oké", zei ik, „dan zal opa Mol het
goed met u maken. Ik kijk even de
andere kant op. En als u in de tus
sentijd met mijn doekje het pand
verlaat kraait er geen haan naar".
LEO THURING
Het ziet er
naar uit, dat de Gelderse
it zal
tot
waar tien-
kunstliefhebbers
alle windstreken zich in
moedige bewondering ver-
pgen rondom de nalaten
ap van de thans nog driftig
jselende plaatsgenoot Al-
t Mol. „Als opa straks ge-
;kt deze eenvoudige boe
hoeve verlaat", voorspelt
blijmoedig, „wordt hij bij-
et in het grote vergeet-
»k. Dan zullen ook mijn
ie hutkoffers vol foto's en
inteknipsels aan het vuur
rden prijsgegeven. Dat is
liswaar geen happy ending,
ar ik heb er toch volledig
de mee. Ook zo'n film als
at sien ik?", die naar een
mijn boeken gemaakt is,
eten ze dan niet meer
aien, vind ik. Daar doe je
volgende generatie name-
geen plezier mee. Ik merk
zelf als ik naar de films
George Formby zit te kij-
Daar stonden ze vijfen-
ntig jaar geleden voor in
rij. Maar nu denk ik: De te-
isie heeft weer eens een
jimeldag. Er was zeker
en geld voor een behoorlijk
jramma".
oordeel over zijn schilderijen
hij graag aan anderen over.
moet ik daar voor zinnigs
vertellen?", vraagt hij zich af,
ou het niet weten. Al sla je me
stikke dood dan heb je nog
ds niet uit mijn mond gehoord,
de psychologische drijfveren
geweest, die mij tot schilderen
ben aangezet".
kan natuurlijk Karei Appel na-
uwen en roepen: „Ik rotzooi
ir wat aan". En waarschijnlijk is
ook zo. Als ik dan ook nog het
es van meneer zou mogen er-
verhuis ik onmiddellijk naar
aardig optrekje in New York.
vijftig jaar dansen en grappen
ten zou dat een aardige bekro-
g zijn van mijn zigeunerleven",
daas heb ik inmiddels ontdekt,
ik niet kan tekenen. Je moet
dan ook niet vragen of ik twee
benen ea een koperen kan voor
Vil schilderen. Want dat wordt
arandeerd vodde".
kwam daar achter toen ik bij
vriendin in Zwitserland logeer-
Die had d'r hele huis vol gehan-
met schilderijen. En dat bracht
op een idee. Appie, dacht ik,
hobby op je ouwe dag is nooit
En wat is er nou mooier dan
Ideren? Want dat doe je in je
ie eentje. En daar hoef je je
rman dus niet mee lastig te val-
Uit de kleur van zijn schilderij kun je exact af
leiden in welke gemoedstoestand ze gemaakt
zijn. „Als ik ergens over zit te tobben", zegt
Mol, „blijven de tubes gele, witte en gouden
verf dicht en gebruik ik uitsluitend zwart".