STUDIERICHTINGEN \.AN LEIDSE UNIVERSITEIT Harry Kooyman als Don Camillo: \door dik en dun leven met God in Frankrijk ^;enn i Jniversiteitsraad stelt vier-jarig beleidsplan vast Ka ttebelletjes en ivoren torens 'AC EGIO LEIDSE COURANT DINSDAG 22 JUNI 1982 PAGINA 5 A VI 'EERTIGJARIG PRIESTERFEEST IN DE LEIDSE HARTEBRUGKERK loe God in Frankrijk leeft ou ik niet weten. Het moet ie 1 een hele opgave zijn, ben bang. Maar een Nederland- pastoor in Frankrijk kan f} et er niet veel beter hebben. Waarschijnlijk Franse pas- re nors nog minder. Een Neder- r-en inder die in Frankrijk als 'Cuu astoor, als priester, opgaat, ,ws ooft tenslotte uit als een aarsvlam die geen zuurstof leer krijgt. Zo'n idee had ik, mminste. Totdat ik Harry iooyman ontmoette. Harry ;ooyman van 69, Utrechte van geboorte en wereld- de heer van professie. Hij was in- erdaad destijds aan uitdoven stel oe, als pastoor in Frankrijk, m laar omdat hij het stieren- iloed van een Don Camillo seft, kon hij het rooien. Te- >n de klippen en de een- lamheid op. Harry Kooyman omt zondag in de Hartebrug- erk in Leiden zijn 40-jarig riesterfeest vieren. Even verwippen naar Holland, en an snel weer terug. Aan het rerk. Want zijn huis zijn iveelste is hij nog steeds an het opknappen en inrich- n. Hij is nu geen pastoor in rankrijk meer: 69 jaar is een looie leeftijd om de soutane an een treurwilg te hangen, arry Kooyman is nu een istend priester in Frankrijk, e iester zonder al de kopzor- en die eens een voortijdig nde beloofden. En omdat or- anist Jan Schmitz al jaren in makker van hem is, komt in Leiden jubelen. In de taduw en onder de ge lengde klanken van het don- ere, gerestaureerde orgel 7an de Hartebrug; „want ik en stapelgek op muziek: ik du op een orgelbank kunnen apen totdat de registers eer opengetrokken wor- ifln 1 arry Kooyman is dus we- 111 ldheer, „heel gewoon pas- Jn or". Hij had als jongeman e^e ruisheer willen worden. ia\ i per willen blijven, derhalve, i il aaide (met een kleine om- eg langs de Augustijnen) het letjpviciaat in Neeritter; stu- xde filosofie in Zoeterwou- si Noordbuurt en ,werd toen Jek. „Zenuwziek. Hoe is het ngiogelijk! Ik moest eruit. De 'ts zei: je zit niet waar je loet zitten, je moet niet in et klooster maar actief in de elzorg. Frankrijk schreeuw- om priesters. Nou, daar >n ik dan naar toe gegaan, ben gewijd in Amiens, in ote 142, temidden van honder- en zandzakken. Je zag bijna een kathedraal meer door oclie opeengestapelde zandzak- ■50 m. Heel typisch", de 'en derde eomist Kooyman werd on- n» liddellijk pastoor. Dat gaat Frankrijk. Aan de slag Montdidier aan de Somme. i heb daar tot '48 heerlijk jwerkt en gewoond, in een q, eel klein huisje. Ik moest ijen derde van de stad voor 'n rekening nemen, en vijf uitenparochies. Op de fiets, erg op berg af. Op je nuchte- maag, want vroeger mocht niet eten vóór de commu- 's Middags viel ik op m'n -jj ed neer, na me wat opgefrist hebben in de badkamer, ou, ik viel een keer flauw j de wastafel, met m'n snuf- t op de wasbak. Dat kwam aan. Het was alleen le- geen huishoudster; zelf ikken stoppen, wassen, eten ïken. Je doet wat je kunt". Het al weer oude verhaal van de „pastoor in Frankrijk". In '48 werd pastoor voor drie maanden benoemd in Ples- sier-Rozainvillers. „Het was er een rotzooi en een troep met allemaal rooie rakkers. Een „wilde" gemeenschap van bandieten en boeven. Ik heb er 13 jaar gezeten, want ik kon best met ze opschieten. Maar ja, ik wefd weer ziek. Natuurlijk weer. In 1961. Drie maanden gerust, in plaats van zes. Toen ik terug was op m'n oude toestand, kon ik het niet meer bolwerken. Monseig neur, de bisschop van Amiens, zou iets anders voor me zoeken: een parochie met één bijparochie. Het werd Long aan de Somme, bij Ab beville, in de buurt van het Kanaal. Nou, toen ik er kwam met m'n broer (die ook pas toor in Frankrijk was) kon den we de pastorie niet vin den. Die stond helemaal in de begroeiing, tussen het gewas. Maar het was net een prachtig kasteel, met 16 kamers", ver telt Harry Kooyman, terwijl hij z'n bitterballen op een wit te boterham plet. Jan Schmitz, de orgelpotentaat, zit erbij, strijkt uit gewoonte de manen glad en herinnert zich de kamers: „O ja! God, man!", roept hij opgetogen. Orgel Dat huis, die pastorie dan, werd door de inmiddels ver franste Nederlandse pastoor Kooyman helemaal qpge- knapt. Eerst de kerk, overi gens, en daarna het huis en de tuin. En daar, in die kerk, ontdekte Harry Kooyman dat beroemde orgel. Daar wist niemand iets van. Stond er al tientallen jaren te verslonzen. „Ik speel dan niks hoor, maar ik ben gek op muziek. Op een dag ontdekte ik dat koperen plaatje met „Cavaillé Coll 1876" erop: ingespeeld destijds door niemand minder dan componist-organist Alexandre Guilmant. Een puur Cavaillé Coll-orgel. Daar kan ik een boek over schrijven, en dat ga ik nog doen ook. Enfin, ik heb dat instrument, twee-kla- viers, zelf schoongemaakt. Een halve ton stront van dui ven en kerkuilen weggehaald, en gerestaureerd, hoewel ik geen cent had om te besteden. Maar Jan hier heeft me uit stekend geholpen". Een beste parochie nog, daar in Long: „700 parochianen en 's zondags een goed bezette kerk. Een „kathedraaltje"; go tisch, uit de 16e eeuw. Gewel dig. De kerkbanken waren grijs geworden door het vuil, en we hebben honderden li ters vloeibare was gebruikt om die banken van de aanstég te bevrijden. En dat orgel hè. Het was pompen of verzui pen, onder de hoogmis. Daar zat geen motor in, dus moest mankracht de nodige lucht opbrengen. Later vonden we in het veld een soort ventila toren die in de oorlog werden gebruikt om de Duitse zoek lichten koel te houden. Die Jan Schmitz aan het orgel van de Hartebrug, en Harry Kooy man, jubilerend priester, vindt het een prachtig instrument, „alleen het pedaal en de bas sen kunnen er beter uitkomen als je die zijdeuren openzet". „Ja, je hebt gelijk", vindt Schmitz, „maar dat mag niet van Monumentenzorg en van het kerkbestuur". dingen hebben we voor het orgel gebruikt om wind op te leveren; als „aandrijving". Het orgel speelde maar voor een kwart, en er was een oud vrouwtje van in de 80 die er wel op speelde onder de hoog mis. Een lief, schoon wijfje hoor was dat. In '68 kreeg het orgel een mooie Duitse motor, die je niet hoort. Franse moto ren hoor je". Gehannes Al gauw kwam Jan Schmitz over de brug en verzorgde een keer of zestien „Soir de Long"-concerten. Wat een ge hannes was dat, met het be spelen van het orgel, met een „inzakkende" motor en die pompen. Er kwamen koren uit Nederland naar Long om Harry Kooyman uit de pena rie te helpen. Het Catharina- koor uit Eindhoven, bijvoor beeld koorneusje van de zalm en nog andere koren, zoals dat van de Elandstraat uit Den Haag. Elk jaar was er wat te doen in Long. Dan had je daar ook een Louis Seize- Op mijn omwegen door stad en land kom ik graag mensen tegen. Elke morgen tussen tien en elf uur kunt u mij telefonisch vertel len wie u graag in deze rubriek zou willen tegenkomen. Het nummer van mijn geduldi ge telefoon is 071-122244; u kunt dan naar toestel 18 vragen. \wmm chateau, met een groot park. „Daar mocht ik m'n feesten geven: 1500 mensen op het di nér-dansant; heerlijk eten en champagne hijsen. Opbrengst voor de kerk en de orgelres tauratie, die nu bijna voltooid is". Maar een kou, in die pastorie zonder verwarming. Pastoor Kooyman zat er in z'n dooie eentje, zonder eten, alleen met een hond. Allicht, dat je zo de hond in de pot vindt. Don Camillo Kooyman werd in '68 doodziek. „Het sterven lag om de hoek. Harry naar het ziekenhuis, een sanatori um in de Pyreneeën. Twee jaar lang. Ik had beter in de gevangenis kunnen zitten. In Long gingen de concerten door". Jan Schmitz (die het koude klontje boter niet kan uitsmeren, en eerst maar een asperge nuttigt): „Ach ja, dat waren die „Concerts pour la restauration de monsieur l'ab- bé". De radio riep ze zelfs om en tot in Amiens was er recla me voor, en vliegtuigjes loos den duizenden strooibiljetten over de dorpen in de omge ving. Trouwens, dat bokste Harry al voor elkaar vóór z'n ziekte". Teleurgesteld Long bleef gereserveerd voor Harry. Dat had de bisschop beloofd. Kooyman had er op de steigers gestaan, had de muren zelf gevoegd en bouw de er met eigen handen een zaal voor de jeugd. Hij wilde terug naar Long. Maar mon seigneur had de baan al weg gegeven. Dat was in '70. „Weg! Een vreemde situatie. Ik zou naar een andere plaats hebben gesolliciteerd. Ik heb nog nooit naar iets anders ge vraagd dan naar Long! Maar monseigneur wilde me die „sollicitatiebrief" niet laten zien. Het werd me duidelijk, toen bleek dat er mensen bij me in het sanatorium waren die me wel „onder de Loire" wilden hebben. Dat was alles: men wilde me daar wel, maar ik heb er van m'n leven niet om gevraagd. Maar Long was voor mij verloren. Ik ben te leurgesteld in die bisschop van Amiens". Pastoor Kooyman moest ver huizen, van zijn zelfgemaakte leven in Long naar Thiviers, in de Dordogne. „Daar ben ik met m'n rommeltje naar toe gegaan in '70. Ik kwam er aan en een „waakhond" deed open. Dat was de huishoud ster. „Wat mot u?", vroeg ze me. In het Frans. Ik was de nieuwe kapelaan. Ik werd ge stopt in een hokje van twee bij twee meter; meer was er niet. Als u me nodig hebt roept u me maar, zei ze nog. Dat ging niet zo, vond ik, na 800 km. rijden. De pastoor kwam later, na de laatste kroeg. Dat was „Kluuk", uit de Elzas. Ik ben daar negen maanden geweest. Een rottijd, een beestentijd, met dat wijf, de „Cerberus" van het dorp, een doerak: la „Cerberre". Ze ontliep me altijd en wilde me nooit iets geven. „Kluuk" kondigde altijd aan zeven missen per week te zullen le zen, maar hij las er geen twee. Doorgaans was het mis. Een schande. Ik mocht me ner gens mee bemoeien in de stad, kreeg alleen de vier dorpen rondom; echte Dordognese dorpjes, waar in 25 jaar geen priester geweest was; zuiver een missiegebied. Kerkjes zonder glas in de ramen. Ik moest er mislezen, zieken be zoeken, katechismus geven. Dat is een priesterleven: eerst sociaal werker, en dokter spe len. Met homoeopatie heb ik werkelijk wonderen gedaan, suikerzieken genezen. Verga ne paramenten: als ik een ka zuifel pakte hield ik een stuk in m'n handen. De rest bleef liggen.". Verdronken zielzorg God in Frankrijk. Onvoorstel baar. Franse priesters, die in een „stal" wonen, met stoelen te vies om op te zitten. „Je moet er met rieken naar toe om de troep schoon te maken. Om te huilen, hoe een mens zo kan leven". Harry zat in z'n hol waar hij sliep en z'n goed moest .wassen, met uit zicht op een automatische wasmachine waar hij niet aan mocht komen. Jan Schmitz, tussen de bedrijven door: „Weet je hoe de EO haar me dewerkers betaalt? Per vers!" Harry Kooyman bleef negen maanden onder de hoede van de waakhond en z'n uithuizi ge pastoor, die er al 25 jaar lang rondzwabberde. Een re cord, die negen maanden, want de meeste kapelaans waren al eerder vertrokken. „Het bloed werd er onder m'n nagels vandaan gehaald. Weg wezen! Dat was verdronken zièlzorg". Priester Harry ging naar z'n broer Joop, eveneens pastoor in Frankrijk, en verwittigde de bisschop van het diocees van zijn terugtrekken. Hij as sisteerde in Den Haag drie maanden in een parochie, 's Zondags de hoogmis doen. Geen bedankje of een cent. Dat was zo, in '70. „Ja, toen ik weer wegging kreeg ik 200 gulden of zoiets, op de val reep. Als ik geen hint had ge geven, had ik niets gekre gen". Naar Barleux, vervol gens, terug in de Somme. Vier parochies. „Ik wilde aan het werk. Opnieuw een puinhoop; geen toilet, amper een vloer, zo op de balken. Huis opge knapt. Ik heb er als pastoor een dikke tien jaar gezeten, in Barleux. Tot '81. Ik heb ge daan wat ik kon. De deken zei nog, bij de installatie, te gen de mensen: die komt z'n laatste krachten voor jullie geven. Maar ik kon nog maar één mis op de zondag vieren. En dat werd al teveel. Viel met m'n kop op het altaar. Pensioen. Geen pastoor meer. Ik werd door de maire, de burgemeester, uit de pastorie gezet. Dat was een huurhuis namelijk. Het contract was onbarmhartig: niet pastoor meer, dan eruit". Muziekbanden De kasteelvrouwe bood on derdak aan in haar „slot", maar daar maakte Harry Kooyman geen gebruik van. Der vrouwen zoon evenwel vond een huis voor de uitge diende prêtre: „Een prachtig huis, met een park erbij, mid den in de bossen. Voor niks. Maar dat wilde ik niet. Ik be taal nu 125 gulden per maand voor die machtige ruimte. Daar zit ik nu nog, heerlijk in Fresnes, vlak bij Barleux, 5 kilometer. In m'n eentje ja, maar ze zorgen goed voor me. met de lunch en het avond eten. Ik heb nog nooit zo goed gezeten als daar. Het werd wel tijd. Ik ben een gelukkig mens. Banden vol mooie mu ziek om naar te luisteren". „Ja, opera", zegt Schmitz, wat somber; „Daar hou ik niet zo van". „Aha", zeg ik, „dat heb ik nou ook". Harry Kooyman, 40 jaar priester, denkt en spreekt in 't Frans, thuis. „Maar vloeken en bidden doe je in je moers taal, dat doe je niet in 't Frans. Dat is te beperkt. Alcen merde, meer niet. En God verstaat beter Hollands. Frans is de preektaal; dat is goddelijk, als mooie muziek. Als ik 40 jaar geleden had ge weten wat me te wachten stond? Nee, dan had ik het nooit gedaan. Dat zou te bezo pen zijn, dan ben je gek. Maar je moet het anders vragen: achteraf. Dat is het. Achteraf weet je alles. Als ik opnieuw kon beginnen, deed ik het weer. Het was zwaar, maar machtig mooi. Als je goed ge trouwd bent, ben je ook onge lukkig. Zo is het toch? Veertig jaar zonder spijt; met Onze Lieve Heer die me vaak op krikte en op de been hield. En die mensen, die ik kon helpen. Op wat voor manier ook. Priester zijn, zonder als pastoor herkend te worden; dat is machtig. Ik ben eerst christen. Daarna pas pastoor. Kom je in soutane, of ze we ten dat je priester bent, dan klappen ze dicht en valt er niet veel te helpen". Feest Zondag feest in de Hartebrug. Kwarts voor elf. „Omdat Jan er zit, aan het orgel". René Verhoeff komt met z'n Toon kunstorkest gratis spelen. De Mis in G van Schubert, en het Te Deum van Hendrik An- driessen. En moet je maar eens horen hoe het Harte- brugkoor dat even op de plan ken zet, daarboven! En daar na gaat Harry Kooyman als de weerga weer naar huis. „Aan het werk, het huis in richten". Het zit 'm in de vin gers. Ooit weer metterwoon terug in Nederland? „Nee, na tuurlijk niet; wat zou ik er moeten doen?" Harry wordt aan de Somme begraven. Als God het wil. Madrigalecso en Taffeh-zaal voldoen in muzikaal opzicht LEIDEN Ten einde het gebruik van de Taf- feh- zaal voor kunstzinni ge doeleinden te stimule ren, worden daar in het seizoen 1982 - 1983 een aantal concerten gegeven. Gisteren was het kamer orkest „Madrigalesco" aan de beurt. Onder lei ding van Henk Briër speelde het werken van Albinoni, Mahaut, Hinde- mith, Andriessen en Haydn. Deze programmakeuze weerspiegelt de muzikale koers, die Madrigalesco heeft uitgestippelt. Sinds haar oprichting, vier jaar ge leden, wenst het naast het klassieke repertoire ook minder bekend werk te ver tolken. Madrigalesco bleek in de vier werken de grote lijnen in ritmisch en expressief op zicht en qua tempo goed te pakken te hebben, iets wat Briër wel toevertrouwd is. Een handicap, die bij meer redelijke goede amateuror kesten optreedt, viel echter ook bij Madrigalesco te be speuren: de toonvorming en een technisch aspect als het samenspel waren beduidend minder sterk ontwikkeld. Het klankbeeld was zodoen de soms aan wat merkwaar dige kwaliteitswisselingen onderhevig. De sinfonia van Albinoni en de symfonie nummer 75 van Haydn waren daar een goed voorbeeld van, de laatste met name, omdat de exacte, strakke lijnen, die Haydns idioom typeren, nauw luiste ren en elke oneffenheid ge nadeloos aan het licht bren gen. Het vollere, meer op .sfeer gerichte karakter van de drie andere werken werkte in dit opzicht juist vergoedelijkend. In het fluitconcert van Mahault en de romantisch getinte varia ties van Hendrik Andriessen vormde het gave en warme spel van de solist, Rien de Reede, een andere gelukki ge, stimulerende factor. In de vijf stukken voor strijk orkest van Hindemith, ener zijds breed georkestreerd, anderzijds strak, fugatisch opgezet, leverde het orkest zijn meest gloedvolle, res pectievelijk gedisciplineerde prestatie. De akoustiek van de Taffeh- zaal wordt bepaald door het lage plafond en de ruw-ste- nen wanden, die de klank glashelder weergeven. Het tempeltje midden in de zaal vormt hiervoor geen enkel obstakel. Het nadeel is ech ter dat van de klank niets wordt geabsorbeerd, zodat veel tonen, zoals gisteren in cidenteel de basklanken, al gauw (te) hard overkomen. Een kamerorkest als „Ma drigalesco" met veel strij kers en een fluit als soloin strument vormden door hun relatief zachte klank een ideale bezetting. DIRK VOOREÏ' KDEN De Leidse iversiteit gaat bij de Mi ner voor Onderwijs vier uwe studierichtingen ivragen. Het gaat om (experimentele) rich- gen: archeologie, politi- logie, medische biologie gezondheidsweten lappen. Politicologie iet in 1983 beginnen, de erige drie later. Verder aagt de universiteit le- "ehopleidingen aan, enals beroepsopleidin- (j voor geneeskunde en 'ale wetenschappen en slot onderzoeksoplei- indagen voor alle facultei- riOjA- Deze moeten in 1986 ginnen, als de eerste ivee-fasenstructuur stu nten" in hun tweede fase van vier jaar zijn aan geland. Deze voorstellen zijn gister avond door de universiteits raad overgenomen tijdens de behandeling van het concept ontwikkelingsplan 1983-1987. In dit boekwerk wordt, op verzoek van de minister, uit eengezet door de universiteit hoe zij de komende vier ja ren de twee-fasenstructuur zal uitvoeren (te beginnen in september aanstaande). Ook de onderzoeksplannen wor den erin uiteengezet. Nieuw is namelijk dat de te verkrij gen hoeveelheid geld van het departement van onderwijs niet meer afhanklijk is van het aantal studenten dat een universiteit telt, maar van de kwaliteit van het geleverde onderzoek. Lid van het Cole- ge van Bestuur Fr. van der Meer: „Wat onderzoek be treft heeft Leiden al een streepje voor. Vanaf 1977 moeten de faculteiten al kwalitatief hoogwaardig on derzoek garanderen willen zij voor voldoende middelen in aanmerking blijven ko men. Deze gedachte heeft de minister nu overgenomnen en aan de andere universitei ten opgelegd". Nieuw voor Leiden is daarbij wel datin de toekomst dit kwalitatief hoogwaardig onderzoek in grotere samenhang zal wor den uitgevoerd. Iedere facul teit meldt projecten aan die verband met elkaar houden. Het kunnen ook langer lo- pendeprojecten zijn. Op de manier waarop de universiteit de weer onver mijdelijk komende bezuini gingen moet verwerken, heeft zij nog geen duidelijk zicht. Uit de Voorjaarsnota van het kabinet kunnen de Leidse universitaire reke naars afleiden dat er in 1982 3,5 miljoen en in 1983 10 mil joen gulden zal moeten wor den bezuinigd. De heer Van der Meer: „Uit het ontwikke lingsplan dat nu naar de mi nister gaat, moet hem één ding duidelijk worden: de universiteit kan verdere be zuinigingen nu niet aan. Vanaf 1980 hebben we twee aanslagen op ons dak gekre gen en hebben nog geen tijd gehad om die redelijk te ver werken. We zijn nu aan het eind van ons Latijn. In plaats van bezuinigingen op finan cieel gebied zullen er andere maatregelen moeten komen, zoals het afstoten van studie richtingen. Maar dat is moei lijk. Een universiteit met een breed aanbod hebben om voldoende studenten te kun nen trekken". Tot nog toe is alleen de studierichting geo logie afgestoten. Het volgen de slachtoffer wordt waar schijnlijk Friese taal- en let terkunde, welke ingreep echter geen ontslagen tot ge volg heeft. In het vierjaarlijkse ontwik kelingsplan, dat voortaan ie der jaar bij de minister op ta fel moet verschijnen, moet de komende jaren ook duide lijker worden welke studie richtingen de universiteiten belangrijk vinden om te krij gen én/of te houden. Die dringende noodzaak werd onlangs nog duidelijk ge maakt door de directeur-ge neraal van het ministerie in een toesraak in Nijmegen: „Als de faculteiten niet zelf met voorstellen komen, zal het departement dat doen". Op het ogenblik is over deze verdeling overleg gaande, al gaat dat naar Van der Meer's zeggen toe als „bij een poker- spel". „Het is een gegrabbel naar studierichtingen. Iedere universiteit dient maar aan vragen in. Maastricht neemt bijvoorbeeld 12 van de 38 nieuwe aanvragen voor zijn rekening. Een krankzinnige situatie. Er wordt totaal niet gekeken of er een evenwich tige landelijke spreiding van richtingen is". Even rommelde het in de Leidse ivoren toren", zoals sommigen de universiteit nog wel plegen aan te dui den. Er werd beroering verwekt door een raadslid van diezelfde universiteit. Buitenuniversitair lid drs. Rob bert Coops had zijn hart op niet mis te verstane wijze gelucht in een bekend maandblad op een pagina voor individuendie daarop gelegenheid hebben „een steen te werpen in de vijver der publieke opinie". In zijn bijdrage daartoe heeft de heer Coops het onder meer over: het isolement waarvoor de universiteit in „hooghartigheid heeft gekozen", over de „onleesbaar heid van proefschriften" en over de „vraagtekens" die men kan zetten bij de kwaliteit van jonge academici. Hij eindigt met de vraag of het „nu echt zo erg is om de 13 universiteiteh gewoon op te doeken", „aangezien wetenschappelijke kennis toch ook in het buitenland te koop is". Een fotocopietje van het artikel dwaalde gisteravond rond tijdens de vergadering van de universiteitsraad. Hoewel het geen officieel „ingekomen stuk" was, werd het tijdens de vrije discussietijd toch ter tafel gebracht. Terecht óf ten onrechte om op dit probeersel van de pen" in te gaanEen korte opmerking van raadslid Duller bracht verlichting: „Drs Coops heeft het over de kwaliteit van jonge academiciDie wordt bevestigd door de betreffende jonge academicus".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1982 | | pagina 5