STUDIERICHTINGEN
\.AN LEIDSE UNIVERSITEIT
Harry Kooyman als Don Camillo:
\door dik en dun
leven met God in Frankrijk
^;enn
i Jniversiteitsraad stelt vier-jarig beleidsplan vast
Ka ttebelletjes
en
ivoren torens
'AC
EGIO
LEIDSE COURANT
DINSDAG 22 JUNI 1982 PAGINA 5
A VI
'EERTIGJARIG PRIESTERFEEST IN DE LEIDSE HARTEBRUGKERK
loe God in Frankrijk leeft
ou ik niet weten. Het moet
ie 1 een hele opgave zijn, ben
bang. Maar een Nederland-
pastoor in Frankrijk kan
f} et er niet veel beter hebben.
Waarschijnlijk Franse pas-
re nors nog minder. Een Neder-
r-en inder die in Frankrijk als
'Cuu astoor, als priester, opgaat,
,ws ooft tenslotte uit als een
aarsvlam die geen zuurstof
leer krijgt. Zo'n idee had ik,
mminste. Totdat ik Harry
iooyman ontmoette. Harry
;ooyman van 69, Utrechte
van geboorte en wereld-
de heer van professie. Hij was in-
erdaad destijds aan uitdoven
stel oe, als pastoor in Frankrijk,
m laar omdat hij het stieren-
iloed van een Don Camillo
seft, kon hij het rooien. Te-
>n de klippen en de een-
lamheid op. Harry Kooyman
omt zondag in de Hartebrug-
erk in Leiden zijn 40-jarig
riesterfeest vieren. Even
verwippen naar Holland, en
an snel weer terug. Aan het
rerk. Want zijn huis zijn
iveelste is hij nog steeds
an het opknappen en inrich-
n. Hij is nu geen pastoor in
rankrijk meer: 69 jaar is een
looie leeftijd om de soutane
an een treurwilg te hangen,
arry Kooyman is nu een
istend priester in Frankrijk,
e iester zonder al de kopzor-
en die eens een voortijdig
nde beloofden. En omdat or-
anist Jan Schmitz al jaren
in makker van hem is, komt
in Leiden jubelen. In de
taduw en onder de ge
lengde klanken van het don-
ere, gerestaureerde orgel
7an de Hartebrug; „want ik
en stapelgek op muziek: ik
du op een orgelbank kunnen
apen totdat de registers
eer opengetrokken wor-
ifln
1 arry Kooyman is dus we-
111 ldheer, „heel gewoon pas-
Jn or". Hij had als jongeman
e^e ruisheer willen worden.
ia\ i per willen blijven, derhalve,
i il aaide (met een kleine om-
eg langs de Augustijnen) het
letjpviciaat in Neeritter; stu-
xde filosofie in Zoeterwou-
si Noordbuurt en ,werd toen
Jek. „Zenuwziek. Hoe is het
ngiogelijk! Ik moest eruit. De
'ts zei: je zit niet waar je
loet zitten, je moet niet in
et klooster maar actief in de
elzorg. Frankrijk schreeuw-
om priesters. Nou, daar
>n ik dan naar toe gegaan,
ben gewijd in Amiens, in
ote 142, temidden van honder-
en zandzakken. Je zag bijna
een kathedraal meer door
oclie opeengestapelde zandzak-
■50 m. Heel typisch",
de
'en derde
eomist Kooyman werd on-
n» liddellijk pastoor. Dat gaat
Frankrijk. Aan de slag
Montdidier aan de Somme.
i heb daar tot '48 heerlijk
jwerkt en gewoond, in een
q, eel klein huisje. Ik moest
ijen derde van de stad voor
'n rekening nemen, en vijf
uitenparochies. Op de fiets,
erg op berg af. Op je nuchte-
maag, want vroeger mocht
niet eten vóór de commu-
's Middags viel ik op m'n
-jj ed neer, na me wat opgefrist
hebben in de badkamer,
ou, ik viel een keer flauw
j de wastafel, met m'n snuf-
t op de wasbak. Dat kwam
aan. Het was alleen le-
geen huishoudster; zelf
ikken stoppen, wassen, eten
ïken. Je doet wat je kunt".
Het al weer oude verhaal van
de „pastoor in Frankrijk".
In '48 werd pastoor voor drie
maanden benoemd in Ples-
sier-Rozainvillers. „Het was
er een rotzooi en een troep
met allemaal rooie rakkers.
Een „wilde" gemeenschap
van bandieten en boeven. Ik
heb er 13 jaar gezeten, want
ik kon best met ze opschieten.
Maar ja, ik wefd weer ziek.
Natuurlijk weer. In 1961. Drie
maanden gerust, in plaats van
zes. Toen ik terug was op m'n
oude toestand, kon ik het niet
meer bolwerken. Monseig
neur, de bisschop van
Amiens, zou iets anders voor
me zoeken: een parochie met
één bijparochie. Het werd
Long aan de Somme, bij Ab
beville, in de buurt van het
Kanaal. Nou, toen ik er kwam
met m'n broer (die ook pas
toor in Frankrijk was) kon
den we de pastorie niet vin
den. Die stond helemaal in de
begroeiing, tussen het gewas.
Maar het was net een prachtig
kasteel, met 16 kamers", ver
telt Harry Kooyman, terwijl
hij z'n bitterballen op een wit
te boterham plet. Jan
Schmitz, de orgelpotentaat, zit
erbij, strijkt uit gewoonte de
manen glad en herinnert zich
de kamers: „O ja! God, man!",
roept hij opgetogen.
Orgel
Dat huis, die pastorie dan,
werd door de inmiddels ver
franste Nederlandse pastoor
Kooyman helemaal qpge-
knapt. Eerst de kerk, overi
gens, en daarna het huis en de
tuin. En daar, in die kerk,
ontdekte Harry Kooyman dat
beroemde orgel. Daar wist
niemand iets van. Stond er al
tientallen jaren te verslonzen.
„Ik speel dan niks hoor, maar
ik ben gek op muziek. Op een
dag ontdekte ik dat koperen
plaatje met „Cavaillé Coll
1876" erop: ingespeeld destijds
door niemand minder dan
componist-organist Alexandre
Guilmant. Een puur Cavaillé
Coll-orgel. Daar kan ik een
boek over schrijven, en dat ga
ik nog doen ook. Enfin, ik
heb dat instrument, twee-kla-
viers, zelf schoongemaakt.
Een halve ton stront van dui
ven en kerkuilen weggehaald,
en gerestaureerd, hoewel ik
geen cent had om te besteden.
Maar Jan hier heeft me uit
stekend geholpen".
Een beste parochie nog, daar
in Long: „700 parochianen en
's zondags een goed bezette
kerk. Een „kathedraaltje"; go
tisch, uit de 16e eeuw. Gewel
dig. De kerkbanken waren
grijs geworden door het vuil,
en we hebben honderden li
ters vloeibare was gebruikt
om die banken van de aanstég
te bevrijden. En dat orgel hè.
Het was pompen of verzui
pen, onder de hoogmis. Daar
zat geen motor in, dus moest
mankracht de nodige lucht
opbrengen. Later vonden we
in het veld een soort ventila
toren die in de oorlog werden
gebruikt om de Duitse zoek
lichten koel te houden. Die
Jan Schmitz aan het orgel van
de Hartebrug, en Harry Kooy
man, jubilerend priester, vindt
het een prachtig instrument,
„alleen het pedaal en de bas
sen kunnen er beter uitkomen
als je die zijdeuren openzet".
„Ja, je hebt gelijk", vindt
Schmitz, „maar dat mag niet
van Monumentenzorg en van
het kerkbestuur".
dingen hebben we voor het
orgel gebruikt om wind op te
leveren; als „aandrijving".
Het orgel speelde maar voor
een kwart, en er was een oud
vrouwtje van in de 80 die er
wel op speelde onder de hoog
mis. Een lief, schoon wijfje
hoor was dat. In '68 kreeg het
orgel een mooie Duitse motor,
die je niet hoort. Franse moto
ren hoor je".
Gehannes
Al gauw kwam Jan Schmitz
over de brug en verzorgde
een keer of zestien „Soir de
Long"-concerten. Wat een ge
hannes was dat, met het be
spelen van het orgel, met een
„inzakkende" motor en die
pompen. Er kwamen koren
uit Nederland naar Long om
Harry Kooyman uit de pena
rie te helpen. Het Catharina-
koor uit Eindhoven, bijvoor
beeld koorneusje van de
zalm en nog andere koren,
zoals dat van de Elandstraat
uit Den Haag. Elk jaar was er
wat te doen in Long. Dan had
je daar ook een Louis Seize-
Op mijn omwegen door stad en land kom
ik graag mensen tegen. Elke morgen tussen
tien en elf uur kunt u mij telefonisch vertel
len wie u graag in deze rubriek zou willen
tegenkomen. Het nummer van mijn geduldi
ge telefoon is 071-122244; u kunt dan naar
toestel 18 vragen.
\wmm
chateau, met een groot park.
„Daar mocht ik m'n feesten
geven: 1500 mensen op het di
nér-dansant; heerlijk eten en
champagne hijsen. Opbrengst
voor de kerk en de orgelres
tauratie, die nu bijna voltooid
is".
Maar een kou, in die pastorie
zonder verwarming. Pastoor
Kooyman zat er in z'n dooie
eentje, zonder eten, alleen
met een hond. Allicht, dat je
zo de hond in de pot vindt.
Don Camillo Kooyman werd
in '68 doodziek. „Het sterven
lag om de hoek. Harry naar
het ziekenhuis, een sanatori
um in de Pyreneeën. Twee
jaar lang. Ik had beter in de
gevangenis kunnen zitten. In
Long gingen de concerten
door". Jan Schmitz (die het
koude klontje boter niet kan
uitsmeren, en eerst maar een
asperge nuttigt): „Ach ja, dat
waren die „Concerts pour la
restauration de monsieur l'ab-
bé". De radio riep ze zelfs om
en tot in Amiens was er recla
me voor, en vliegtuigjes loos
den duizenden strooibiljetten
over de dorpen in de omge
ving. Trouwens, dat bokste
Harry al voor elkaar vóór z'n
ziekte".
Teleurgesteld
Long bleef gereserveerd voor
Harry. Dat had de bisschop
beloofd. Kooyman had er op
de steigers gestaan, had de
muren zelf gevoegd en bouw
de er met eigen handen een
zaal voor de jeugd. Hij wilde
terug naar Long. Maar mon
seigneur had de baan al weg
gegeven. Dat was in '70.
„Weg! Een vreemde situatie.
Ik zou naar een andere plaats
hebben gesolliciteerd. Ik heb
nog nooit naar iets anders ge
vraagd dan naar Long! Maar
monseigneur wilde me die
„sollicitatiebrief" niet laten
zien. Het werd me duidelijk,
toen bleek dat er mensen bij
me in het sanatorium waren
die me wel „onder de Loire"
wilden hebben. Dat was alles:
men wilde me daar wel, maar
ik heb er van m'n leven niet
om gevraagd. Maar Long was
voor mij verloren. Ik ben te
leurgesteld in die bisschop
van Amiens".
Pastoor Kooyman moest ver
huizen, van zijn zelfgemaakte
leven in Long naar Thiviers,
in de Dordogne. „Daar ben ik
met m'n rommeltje naar toe
gegaan in '70. Ik kwam er aan
en een „waakhond" deed
open. Dat was de huishoud
ster. „Wat mot u?", vroeg ze
me. In het Frans. Ik was de
nieuwe kapelaan. Ik werd ge
stopt in een hokje van twee
bij twee meter; meer was er
niet. Als u me nodig hebt
roept u me maar, zei ze nog.
Dat ging niet zo, vond ik, na
800 km. rijden. De pastoor
kwam later, na de laatste
kroeg. Dat was „Kluuk", uit
de Elzas. Ik ben daar negen
maanden geweest. Een rottijd,
een beestentijd, met dat wijf,
de „Cerberus" van het dorp,
een doerak: la „Cerberre". Ze
ontliep me altijd en wilde me
nooit iets geven. „Kluuk"
kondigde altijd aan zeven
missen per week te zullen le
zen, maar hij las er geen twee.
Doorgaans was het mis. Een
schande. Ik mocht me ner
gens mee bemoeien in de stad,
kreeg alleen de vier dorpen
rondom; echte Dordognese
dorpjes, waar in 25 jaar geen
priester geweest was; zuiver
een missiegebied. Kerkjes
zonder glas in de ramen. Ik
moest er mislezen, zieken be
zoeken, katechismus geven.
Dat is een priesterleven: eerst
sociaal werker, en dokter spe
len. Met homoeopatie heb ik
werkelijk wonderen gedaan,
suikerzieken genezen. Verga
ne paramenten: als ik een ka
zuifel pakte hield ik een stuk
in m'n handen. De rest bleef
liggen.".
Verdronken zielzorg
God in Frankrijk. Onvoorstel
baar. Franse priesters, die in
een „stal" wonen, met stoelen
te vies om op te zitten. „Je
moet er met rieken naar toe
om de troep schoon te maken.
Om te huilen, hoe een mens
zo kan leven". Harry zat in
z'n hol waar hij sliep en z'n
goed moest .wassen, met uit
zicht op een automatische
wasmachine waar hij niet aan
mocht komen. Jan Schmitz,
tussen de bedrijven door:
„Weet je hoe de EO haar me
dewerkers betaalt? Per vers!"
Harry Kooyman bleef negen
maanden onder de hoede van
de waakhond en z'n uithuizi
ge pastoor, die er al 25 jaar
lang rondzwabberde. Een re
cord, die negen maanden,
want de meeste kapelaans
waren al eerder vertrokken.
„Het bloed werd er onder m'n
nagels vandaan gehaald. Weg
wezen! Dat was verdronken
zièlzorg".
Priester Harry ging naar z'n
broer Joop, eveneens pastoor
in Frankrijk, en verwittigde
de bisschop van het diocees
van zijn terugtrekken. Hij as
sisteerde in Den Haag drie
maanden in een parochie,
's Zondags de hoogmis doen.
Geen bedankje of een cent.
Dat was zo, in '70. „Ja, toen ik
weer wegging kreeg ik 200
gulden of zoiets, op de val
reep. Als ik geen hint had ge
geven, had ik niets gekre
gen". Naar Barleux, vervol
gens, terug in de Somme. Vier
parochies. „Ik wilde aan het
werk. Opnieuw een puinhoop;
geen toilet, amper een vloer,
zo op de balken. Huis opge
knapt. Ik heb er als pastoor
een dikke tien jaar gezeten, in
Barleux. Tot '81. Ik heb ge
daan wat ik kon. De deken
zei nog, bij de installatie, te
gen de mensen: die komt z'n
laatste krachten voor jullie
geven. Maar ik kon nog maar
één mis op de zondag vieren.
En dat werd al teveel. Viel
met m'n kop op het altaar.
Pensioen. Geen pastoor meer.
Ik werd door de maire, de
burgemeester, uit de pastorie
gezet. Dat was een huurhuis
namelijk. Het contract was
onbarmhartig: niet pastoor
meer, dan eruit".
Muziekbanden
De kasteelvrouwe bood on
derdak aan in haar „slot",
maar daar maakte Harry
Kooyman geen gebruik van.
Der vrouwen zoon evenwel
vond een huis voor de uitge
diende prêtre: „Een prachtig
huis, met een park erbij, mid
den in de bossen. Voor niks.
Maar dat wilde ik niet. Ik be
taal nu 125 gulden per maand
voor die machtige ruimte.
Daar zit ik nu nog, heerlijk in
Fresnes, vlak bij Barleux, 5
kilometer. In m'n eentje ja,
maar ze zorgen goed voor me.
met de lunch en het avond
eten. Ik heb nog nooit zo goed
gezeten als daar. Het werd
wel tijd. Ik ben een gelukkig
mens. Banden vol mooie mu
ziek om naar te luisteren".
„Ja, opera", zegt Schmitz, wat
somber; „Daar hou ik niet zo
van". „Aha", zeg ik, „dat heb
ik nou ook".
Harry Kooyman, 40 jaar
priester, denkt en spreekt in 't
Frans, thuis. „Maar vloeken
en bidden doe je in je moers
taal, dat doe je niet in 't
Frans. Dat is te beperkt.
Alcen merde, meer niet. En
God verstaat beter Hollands.
Frans is de preektaal; dat is
goddelijk, als mooie muziek.
Als ik 40 jaar geleden had ge
weten wat me te wachten
stond? Nee, dan had ik het
nooit gedaan. Dat zou te bezo
pen zijn, dan ben je gek. Maar
je moet het anders vragen:
achteraf. Dat is het. Achteraf
weet je alles. Als ik opnieuw
kon beginnen, deed ik het
weer. Het was zwaar, maar
machtig mooi. Als je goed ge
trouwd bent, ben je ook onge
lukkig. Zo is het toch? Veertig
jaar zonder spijt; met Onze
Lieve Heer die me vaak op
krikte en op de been hield.
En die mensen, die ik kon
helpen. Op wat voor manier
ook. Priester zijn, zonder als
pastoor herkend te worden;
dat is machtig. Ik ben eerst
christen. Daarna pas pastoor.
Kom je in soutane, of ze we
ten dat je priester bent, dan
klappen ze dicht en valt er
niet veel te helpen".
Feest
Zondag feest in de Hartebrug.
Kwarts voor elf. „Omdat Jan
er zit, aan het orgel". René
Verhoeff komt met z'n Toon
kunstorkest gratis spelen. De
Mis in G van Schubert, en het
Te Deum van Hendrik An-
driessen. En moet je maar
eens horen hoe het Harte-
brugkoor dat even op de plan
ken zet, daarboven! En daar
na gaat Harry Kooyman als
de weerga weer naar huis.
„Aan het werk, het huis in
richten". Het zit 'm in de vin
gers. Ooit weer metterwoon
terug in Nederland? „Nee, na
tuurlijk niet; wat zou ik er
moeten doen?" Harry wordt
aan de Somme begraven. Als
God het wil.
Madrigalecso
en
Taffeh-zaal
voldoen in
muzikaal
opzicht
LEIDEN Ten einde
het gebruik van de Taf-
feh- zaal voor kunstzinni
ge doeleinden te stimule
ren, worden daar in het
seizoen 1982 - 1983 een
aantal concerten gegeven.
Gisteren was het kamer
orkest „Madrigalesco"
aan de beurt. Onder lei
ding van Henk Briër
speelde het werken van
Albinoni, Mahaut, Hinde-
mith, Andriessen en
Haydn.
Deze programmakeuze
weerspiegelt de muzikale
koers, die Madrigalesco
heeft uitgestippelt. Sinds
haar oprichting, vier jaar ge
leden, wenst het naast het
klassieke repertoire ook
minder bekend werk te ver
tolken.
Madrigalesco bleek in de
vier werken de grote lijnen
in ritmisch en expressief op
zicht en qua tempo goed te
pakken te hebben, iets wat
Briër wel toevertrouwd is.
Een handicap, die bij meer
redelijke goede amateuror
kesten optreedt, viel echter
ook bij Madrigalesco te be
speuren: de toonvorming en
een technisch aspect als het
samenspel waren beduidend
minder sterk ontwikkeld.
Het klankbeeld was zodoen
de soms aan wat merkwaar
dige kwaliteitswisselingen
onderhevig.
De sinfonia van Albinoni en
de symfonie nummer 75 van
Haydn waren daar een goed
voorbeeld van, de laatste
met name, omdat de exacte,
strakke lijnen, die Haydns
idioom typeren, nauw luiste
ren en elke oneffenheid ge
nadeloos aan het licht bren
gen. Het vollere, meer op
.sfeer gerichte karakter van
de drie andere werken
werkte in dit opzicht juist
vergoedelijkend. In het
fluitconcert van Mahault en
de romantisch getinte varia
ties van Hendrik Andriessen
vormde het gave en warme
spel van de solist, Rien de
Reede, een andere gelukki
ge, stimulerende factor. In
de vijf stukken voor strijk
orkest van Hindemith, ener
zijds breed georkestreerd,
anderzijds strak, fugatisch
opgezet, leverde het orkest
zijn meest gloedvolle, res
pectievelijk gedisciplineerde
prestatie.
De akoustiek van de Taffeh-
zaal wordt bepaald door het
lage plafond en de ruw-ste-
nen wanden, die de klank
glashelder weergeven. Het
tempeltje midden in de zaal
vormt hiervoor geen enkel
obstakel. Het nadeel is ech
ter dat van de klank niets
wordt geabsorbeerd, zodat
veel tonen, zoals gisteren in
cidenteel de basklanken, al
gauw (te) hard overkomen.
Een kamerorkest als „Ma
drigalesco" met veel strij
kers en een fluit als soloin
strument vormden door hun
relatief zachte klank een
ideale bezetting.
DIRK VOOREÏ'
KDEN De Leidse
iversiteit gaat bij de Mi
ner voor Onderwijs vier
uwe studierichtingen
ivragen. Het gaat om
(experimentele) rich-
gen: archeologie, politi-
logie, medische biologie
gezondheidsweten
lappen. Politicologie
iet in 1983 beginnen, de
erige drie later. Verder
aagt de universiteit le-
"ehopleidingen aan,
enals beroepsopleidin-
(j voor geneeskunde en
'ale wetenschappen en
slot onderzoeksoplei-
indagen voor alle facultei-
riOjA- Deze moeten in 1986
ginnen, als de eerste
ivee-fasenstructuur stu
nten" in hun tweede
fase van vier jaar zijn aan
geland.
Deze voorstellen zijn gister
avond door de universiteits
raad overgenomen tijdens de
behandeling van het concept
ontwikkelingsplan 1983-1987.
In dit boekwerk wordt, op
verzoek van de minister, uit
eengezet door de universiteit
hoe zij de komende vier ja
ren de twee-fasenstructuur
zal uitvoeren (te beginnen in
september aanstaande). Ook
de onderzoeksplannen wor
den erin uiteengezet. Nieuw
is namelijk dat de te verkrij
gen hoeveelheid geld van het
departement van onderwijs
niet meer afhanklijk is van
het aantal studenten dat een
universiteit telt, maar van de
kwaliteit van het geleverde
onderzoek.
Lid van het Cole-
ge van Bestuur Fr. van der
Meer: „Wat onderzoek be
treft heeft Leiden al een
streepje voor. Vanaf 1977
moeten de faculteiten al
kwalitatief hoogwaardig on
derzoek garanderen willen
zij voor voldoende middelen
in aanmerking blijven ko
men.
Deze gedachte heeft de
minister nu overgenomnen
en aan de andere universitei
ten opgelegd". Nieuw voor
Leiden is daarbij wel datin
de toekomst dit kwalitatief
hoogwaardig onderzoek in
grotere samenhang zal wor
den uitgevoerd. Iedere facul
teit meldt projecten aan die
verband met elkaar houden.
Het kunnen ook langer lo-
pendeprojecten zijn.
Op de manier waarop de
universiteit de weer onver
mijdelijk komende bezuini
gingen moet verwerken,
heeft zij nog geen duidelijk
zicht. Uit de Voorjaarsnota
van het kabinet kunnen de
Leidse universitaire reke
naars afleiden dat er in 1982
3,5 miljoen en in 1983 10 mil
joen gulden zal moeten wor
den bezuinigd. De heer Van
der Meer: „Uit het ontwikke
lingsplan dat nu naar de mi
nister gaat, moet hem één
ding duidelijk worden: de
universiteit kan verdere be
zuinigingen nu niet aan.
Vanaf 1980 hebben we twee
aanslagen op ons dak gekre
gen en hebben nog geen tijd
gehad om die redelijk te ver
werken. We zijn nu aan het
eind van ons Latijn. In plaats
van bezuinigingen op finan
cieel gebied zullen er andere
maatregelen moeten komen,
zoals het afstoten van studie
richtingen. Maar dat is moei
lijk. Een universiteit met een
breed aanbod hebben om
voldoende studenten te kun
nen trekken". Tot nog toe is
alleen de studierichting geo
logie afgestoten. Het volgen
de slachtoffer wordt waar
schijnlijk Friese taal- en let
terkunde, welke ingreep
echter geen ontslagen tot ge
volg heeft.
In het vierjaarlijkse ontwik
kelingsplan, dat voortaan ie
der jaar bij de minister op ta
fel moet verschijnen, moet
de komende jaren ook duide
lijker worden welke studie
richtingen de universiteiten
belangrijk vinden om te krij
gen én/of te houden. Die
dringende noodzaak werd
onlangs nog duidelijk ge
maakt door de directeur-ge
neraal van het ministerie in
een toesraak in Nijmegen:
„Als de faculteiten niet zelf
met voorstellen komen, zal
het departement dat doen".
Op het ogenblik is over deze
verdeling overleg gaande, al
gaat dat naar Van der Meer's
zeggen toe als „bij een poker-
spel". „Het is een gegrabbel
naar studierichtingen. Iedere
universiteit dient maar aan
vragen in. Maastricht neemt
bijvoorbeeld 12 van de 38
nieuwe aanvragen voor zijn
rekening. Een krankzinnige
situatie. Er wordt totaal niet
gekeken of er een evenwich
tige landelijke spreiding van
richtingen is".
Even rommelde het in de Leidse ivoren toren", zoals
sommigen de universiteit nog wel plegen aan te dui
den. Er werd beroering verwekt door een raadslid van
diezelfde universiteit. Buitenuniversitair lid drs. Rob
bert Coops had zijn hart op niet mis te verstane wijze
gelucht in een bekend maandblad op een pagina voor
individuendie daarop gelegenheid hebben „een
steen te werpen in de vijver der publieke opinie". In
zijn bijdrage daartoe heeft de heer Coops het onder
meer over: het isolement waarvoor de universiteit in
„hooghartigheid heeft gekozen", over de „onleesbaar
heid van proefschriften" en over de „vraagtekens" die
men kan zetten bij de kwaliteit van jonge academici.
Hij eindigt met de vraag of het „nu echt zo erg is om de
13 universiteiteh gewoon op te doeken", „aangezien
wetenschappelijke kennis toch ook in het buitenland te
koop is".
Een fotocopietje van het artikel dwaalde gisteravond
rond tijdens de vergadering van de universiteitsraad.
Hoewel het geen officieel „ingekomen stuk" was, werd
het tijdens de vrije discussietijd toch ter tafel gebracht.
Terecht óf ten onrechte om op dit probeersel van de
pen" in te gaanEen korte opmerking van raadslid
Duller bracht verlichting: „Drs Coops heeft het over de
kwaliteit van jonge academiciDie wordt bevestigd
door de betreffende jonge academicus".