fieidaeScHvumt „Schrijven is bij ons een familieziekte" PROF. DR. KAREL VAN HET REVE: ZATERDAG 15 Me 1982 vanmiddag. „Het is een instinct", zegt hij tenslotte met tegenzin. „Je wilt schrijven uit instinct. Nou heb je er die het meteen vinden, die meteen weten hoe ze moeten schrijven. Laten we zeggen: Bo- mans, die schreef „Erie, of het klein insectenboek" al toen hij nog student was. Het is iets heel ge heimzinnigs. Of misschien is Bo- mans van zijn twaalfde tot zijn twintigste aan het zoeken geweest. Bij mij heeft het allemaal veel lan ger geduurd. Ik ben van nature ook tamelijk lui. Maar het instinct is er altijd geweest. En ik heb, vooraf gaande aan die eerste roman, wel degelijk geschreven. Ik heb in de {'aren 1954-'56 heel Toergehjev uit iet Russisch vertaald. Ik heb mijn proefschrift geschreven. Stukken. Luister: schrijven is schrijven. Het vervaardigen van teksten. Het maakt niet veel uit of ze in boek vorm verschijnen". Stille wens Zijn tweede roman „Nacht op de kale berg" uit 1961 werd niet het succes van de eerste. Minder goed ontvangen, heet dat in de naslag werken. „O ja, zeggen ze dat? Ik weet niet of het zo'n flop was. Ik zou het na moeten kijken. Hij wordt anders nog steeds herdrukt. Maar toen verscheen er niet met een een tweede druk van, dat is waar. Of het aanleiding voor me geweest is om op te houden met het schrijven van fictie en me te bepa len tot essays? Zou kunnen. Maar ik heb de stille wens om nog eens iets op het gebied van fictie te doen. Een toneelstuk dat lijkt me leuk. Ik weet alleen niet hoe het moet. Geen flauw idee. Ik heb tot nu toe misschien een stuk of vier clausjes bij elkaar (claus is: een passage die door één acteur achter een gesproken wordt). Terwijl ik voor een hele avond clausjes zou moeten hebben. Maar dat zou ik willen een komedie schrijven, een stuk waarin iets grappigs ge beurt, spelend in Amsterdam, in in tellectuele kringen. Niks bijzon ders. Maar ik weet niet hoe het moet". Brieven? Gerard heeft de brief voor Nederland zo niet als literaire vorm herontdekt, dan toch in elk geval tot nieuwe bloei gebracht. De brieven aan Carmiggelt. Onlangs nog „Brieven aan Josine M.". Mo gen we de brieven van Karei aan Gerard tegemoet zien? Een corres pondentie tussen twee broers die allebei de P. C. Hooftprijs hebben gewonnen? Letterkundige sensatie van de allereerste orde. Het blijkt er helaas niet in te zitten. „Onze briefwisseling is weinig frequent", zegt prof. Van het Reve afstande lijk., „En wat mijzelf betreft: ik be oefen het genre van de brief wel, maar het stuit me tegen de borst om van mijn brieven een doorslag te maken en die te bewaren. Ik vind dat te pretentieus. Natuurlijk is iemand die schrijft nooit hele maal vrij van de gedachte dat ook zijn brieven gepubliceerd zouden kunnen worden. Dat heb je dus in je achterhoofd wanneer je een brief schrijft. Maar verder gaat het bij mii niet". Schrijven is afzien, geeft prof. Van het Reve broer Gerard toe. „Maar het is onzin dat we het doen omdat we het om den brode zouden moe ten. Ik kan inderdaad iets meer dan Gerard. Ik kan college geven. Wat kan ik verder nog? Natuur lijk vertalen. Maar Gerard kan goed loodgieteren, metselen. Kijk naar zijn huis in Frankrijk. Dat kan ik weer niet. Gerard zou heel wat aan de kost kunnen komen als klusjesman. En we zouden allebei als journalist ons brood kunnen verdienen. Toch kiezen we voor het heel moeilijke schrijven. Schrij ven is bij ons een familieziekte. Je wilt het en dan doe je het op de duur ook. Of het zo gewerkt zou kunnen hebben dat ik, als oudste broer, dacht: ik ga schrijven om Gerardje (zo noemden we hem nu eenmaal thuis; ik bedoel er niets mee) in te halen? Welnee. Niemand gaat schrijven omdat zijn broer het ook doet. Daarvoor kost het veel te veel moeite". Bundels als „Een dag uit het leven van de reuzenkoeskoes", „Uren met Henk Broekhuis", „Lenih heeft echt bestaan" en „Marius wil niet in Joegoslavië wonen" heeft prof. Van het Reve geschreven. „Gloedvol, niet zelden ironisch en uitstekend gedocumenteerd", loven de naslagwerken. Even over dat laatste. Wanneer hij zegt niet het schrijven zelf moeilijk te vinden, maar „het klieren en mieren" dat eraan vooraf gaat, bedoelt hij dan het navlooien en uitpluizen, het eeuwige snuffelen en neuzen waar mee uitstekend gedocumenteerde schrijvers gedoemd zijn? Want uit het blote hoofd vallen al die feite lijkheden nauwelijks te produce ren. Het staat er zo losjes, ergens in een betoog. „Aan het eind van het achtste boek van de Ilias worden de vuren ter sprake gebracht van de Grieken in de vlakte van Troje. Zoveel als de sterren aan de hemel, zoveel vuren zag je. Duizend vuren brandden op de vlakte en bij elk vuur zaten vijftig man Maar losjes kan eenvoudig niet Homerus, de formidabele Griekse dichter die prof. Van het Reve hier uit de mouw schudt, had liefst vier entwintig boeken nodig om de on dergang van Troje te bezingen; 15.580 verzen bij elkaar, jazeker. De interviewer heeft ze opgeteld teneinde vooral beslagen ten ijs te komen. Onmogelijk om uit zo'n rijstebrij trefzeker de juiste krent te vissen. Dat napluizen dus? Prof. Van het Reve lacht dat de omring- gende boeken ervan schudden. Niks bestraffende blik meer. Het ijs breekt dat het kraakt. „Ik ben juist betrekkelijk slecht in mijn docu mentatie. Luiheid. Ik ben gauw ge neigd aan te nemen dat iets er staat. Ik kan bijvoorbeeld schrij ven: „zoals de Volkskrant altijd be weert", terwijl achteraf blijkt dat de Volkskrant het nooit beweerd heeft. Ik ben daar tamelijk slordig in. Neem het citaat uit de Ilias waarmee u komt. Dat heb ik ont leend aan een of ander artikel over vergelijkingen bij Homerus. Van wie ook weer? Ik word slecht in het onthouden van namen. Het achtste boek van de Ilias zelf heb ik op school misschien niet eens ge lezen. Ach, vijftig procent van wat ik aanhaal, heb ik uit de tweede hand. .Het maakt de indruk van een geweldige belezenheid, maar dat is in werkelijkheid niet zo. Ben ik dus een charlatan? Nou, daaron der versta ik iets anders. Maar ik geef toe: het verschil met wat ik doe, is niet zo groot". „Kunstenaars zijn niet bezig met het uitdrukken van hun gevoe lens", heeft hij in zo'n per P. C. Hooftprijs bekroond essay ge zegd. „Denkt u nou dat ik u, hoe wel ik u helemaal niet ken, met mijn gevoelens zou willen lastig vallen? Ik zou u precies kunnen vertellen aan welke gevoelens ik ten prooi ben, terwijl ik dit schrijf. Een banaler verzameling gevoelens is nauwelijks denkbaar, en ik zwijg er dan ook over". Tijdens het inter view houdt hii stug aan die uit spraak vast. „Gevoelens doen er voor een schrijver geen donder toe. Dat is mijn opinie. Gevoelens zijn veel te gemakkelijk. Hoe primitie ver de mens, hoe gemakkelijker hij zijn gevoelens uit Als je gevoelsui tingen wilt horen, hoef je maar de straat op te gaan. Agressie, liefde. verdriet blijdschap, het ligt op straat". Hoe valt dit te rijmen met de onge remde wijze waarop prof. Van het Reve in andere essays zijn gevoe lens de loop lijkt te geven? Het herhaaldelijk hakken op een man als de linkse commentator dr. Anton Constandse bijvoorbeeld. „Je hoeft de radio maar aan te zet ten of je hoort zo'n gek". Het gehak op Theun de Vries, nota bene een collega in het winnen van de P. C. Hooftprijs. „Zo'n oude man, die schrijft dat ook maar in zijn domheid Wil prof. Van het Reve nou echt volhouden dat hij hier niet moedwillig uiting geeft aan ge voelens van afkeer die de braak- zucht benaderen? Hij zakt verzaligd onderuit „Aaaah. Constandse. Kijk. Als je ie mand wilt grijpen, dan moet je hem in het voorbijgaan grijpen. Dan moet je niet de hoofdaanval op hem richten. Het komt pas aan wanneer je het terloops doet. Ik kan natuur lijk een lang stuk over Constandse schrijven, met allerlei argumenten. Maar dan denken de mensen: Van het Reve heeft zeker iets tegen de man. Misschien is Constandse hele maal niet gek en schrijft Van het Reve dat alleen omdat hij iets tegen hem heeft Vat U? Het blijft pas hangen als je l\et terloops doet Dat is een literaire kunstgreep. Boven dien ben ik te lui om echt een te genstander te zoeken en alles van hem uit te vlooien. Ik kies liever een stereotype, iemand waaraan de mensen zich vast kunnen houden. Theun de Vries, die kenden ze twintig jaar geleden en die kennen ze over twintig jaar nog. Die schuif ik dus allerlei dingen in de schoe nen. Heel vervelend voor de per soon in kwestie? Zal best Maar kunst gaat boven alles. Je bent schrijver en daarvoor moet alles wijken". "ERDAM Laatste, zware zucht op het iopje tussen zijn werkkamer en de twee in die afdalen naar de buitenwereld __van hem verwacht wordt dat hij met ge spiritualiteit de P.C.Hooftprijs ids hoogste literaire onderscheiding 'angst komt nemen. „Ik moet mijn oord nog schrijven". Valreep-vraag de- dus: „Wordt het weer een tirade als in ijn striemende Huizinga-rede? Toen hij uit dank voor de Martinus Nijhoff- Amjie zijn vertaalwerk hem had opgele t-de vloer aan in het heilige huisje van de "in. Gaat hij de stunt herhalen?" Nou ïj krijgt 19 mei in het Muiderslot hoog- kwartiertje; dat zou onvoldoende zijn, „dgapet maar eens zien wat ik nog vind". Als igj.Jkommerd man keert hij terug naar zijn pplanken. "r blijkt ongewis. Zal broer rtle ceremonie met zijn aan- als Begenadigd Konink- terpsschrijver opluisteren? Hij dusver niet eens een ge- i gestuurd. Twee maal de rompftprijs in één gezin. Nooit 28,5trertoond. Zelfs de interna- dam.etterkunde met zijn welge- van rijzen kast levert zo gauw er vfallel. Karei was er wel bij >r uitjrard de onderscheiding in ïeg. Zal Gerard er in 1982 -inu zijn oudere broer en verjj»eder aan de beurt is? Maar 1 staat vast. De kus zal ont- Prof. Van het Reve gnif- jbeelgn Gerard bij de prijsuit- n minister Marga Klompé jkejïtte hij iedereen voor het 'at moest je doen met die fe vrouw die minister van ïrd?, hoe heet ze óok weer? J ërs. Til. Rudy Kousbroek g met dat probleem gewor- n hij de prijs kreeg. Ik kan meer herinneren hoe hij it opgelost. Maar nu is het Van der Louw. Niemand m Ni mij verwachten dat ik Louw kus". m' len zien, woensdag 19 mei, genjj ook de dag waarop hij zijn gesaardag viert. „Ja, ze belden >m te vragen of die datum °°r Jfen toen vond ik het flauw en te zeggen". Dit interview neens samen, maar dan met naewP, waaroP duizenden kun- 8 i in Utrecht protesteerder» jet bezuinigingsbeleid van k°uw- „Laat de kunst niet 0n irood eten", luidde de leus. jt niet mooi zijn geweest f de winnaar van de inteijoftprijs 1982 in hun midden er wkeerd? r Pel; »n het Reve bezit onder P zal? eigenschap akelig bestraf- va(künnen kijken, alsof hij een )uis in zijn lessenaar had dt-depffen, jeukpoeder op het zit- :r,en"n zijn leerstoel. Hij doet dat ;n eerste zou het me niet 'di 'j bij de demonstratie in or aanwezig te zijn. Ik heb i prijs gekregen en het zou irkomen als ik ging beto- degene van wie ik hem [Laat de prijs niet van je in, kortom. gaat dat bij bezuinigin- volgt prof. Van het Reve. in vindt zichzelf zo belang- hij zégt: als je al wilt bezui- moet je het bij een ander lijk, wanneer er in Utrecht nstd demonstreerden die niks jggbJnst te maken hebben, zou Iers liggen. Acteurs de laan een protest daartegen van jeurs. Maar mensen die de- ^eren omdat hun baantje op l staat, dat maakt op mij niet druk. Gebrek aan solidari- p ihalve solidariteit bestaat er ^ihtvaardigheidAls de rege- igt dat' de salarissen van oek,(aren beknot moeten wor- nschflj de vereniging van hoogle- ,0lrotesteert, maar als ik van ben dat ze inderdaad naar r» kunnen, dan stel ik me jdair achter mijn vereniging [blijf er buiten, hoor, of de in voor kunst naar beneden Maar waarom zouden lurders met minder ge moeten nemen en symfo- sten niet? Ik kan het moei- irdelen, Het is zo vaag. Ik in gehoord dat er bezui- ït worden op improvise- Mphi[ muziekgezelschappen. Dan L misschien aan iets heel iar misschien gaat het ook ,l2enf triangelgezelschap, om een irkestje. Ik weet het I BtUU yongi ;ere broer ten we ons dus tot het kun- schap van prof. Van het telf, bekroond nu met de literaire onderscheiding die [at der Nederlanden weg t schenken. Hij wordt erdoor I Parnassus getild waar hij te zetelen naast een Arthur chendel (in 1947 als eerste aan de top), een Gerrit Achterberg, een Simon Vestdijk, Een J. C. Bloem, een A. Roland Holst, een Anna Blaman, een W. F. Hermans (hoewel die in 1971 voor de eer be dankte). Naast Simon Carmiggelt ook, net als hij (hij krijgt de prijs voor zijn essays) meer een meester op de korte afstand. En naast jon gere broer Gerard natuurlijk. „Je moet de schrijver zien te vin den die je werkelijk bent", heeft hij onlangs gezegd. „Ik heb er lang over gedaan om die schrijver in mezelf te vinden. Ik kon eerst he lemaal niet schrijven. Het heeft vrij lang geduurd voordat ik een lees baar stuk kon maken". Logische vraag: waarom is hij er dan aan be gonnen en heeft hij de worsteling voortgezet? Hij hoefde immers niet Gerard heeft zijn gedreven schrij verschap altijd geweten aan zijn onmacht om iets anders te doen. „Als ik niet schrijf, word ik gek. Ik zou niet weten wat ik anders moest aanvangen. Voor mij weegt nu: hoe staat het met de bankrekening? Hoe kan ik de mensen gebruiken om mijn handel te doen bloeien?" Karei van het Reve daarentegen kan wel degelijk andere dingen. Studeerde eerst Slavische talen aan de Universiteit van Amsterdam. Promoveerde in 1954 op het proef schrift „Goed en schoon in de Sov jet-kritiek". Werd in 1957 hoogle raar Slavische Letterkunde aan de Leidse universiteit. Pas daarna maakte hij met de detectiveroman „Twee minuten stilte" (eigenlijk een sleutelroman over het universi taire wereldje) zijn literaire debuut. In 1959 was dat. Twaalf jaar eerder al had jongere broer Gerard de Reina Prinsen Geerlingprijs ge wonnen met zijn roman „De Avon den". Waarom alsnog de worsteling aan gevangen? Weer die vieze blik. Zout in de koffie. Wie heeft dat stinkbommetje gegooid De in terviewer kan niets goeds doen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1982 | | pagina 17