Wapperen met duizendjes: het lokaas van de kopstukkensneller Minder netheid, meer geluk in de natuur ZATERDAG 13 FEBRUARI fl AMSTERDAM Nieuw-Guinea al lang en voorgoed kwijt, de koppens- nellerij daarentegen in flukse opmars. Overdrachtelijk gesproken dan. In Amerika vanwaar de activiteit naar hier is overgewaaid, noemen ze het „head hunting", letterlijk „koppens- nellerij" dus. Maar kopstukkensnellerij zou als vertaling de inhoud beter dek ken. Jacht maken op leidinggevend kader. Speuren naar topmensen in het bedrijfsleven waarvoor geldt: „het bui tengewoon hoge niveau, het bijzonder vertrouwelijke karakter van de te ver vullen functie, of een beperkt aanbod op de markt van gekwalificeerde kan didaten, maken het onmogelijk om de betrokken vacature door middel van advertenties te vullen". Drs. J. de Boo: „Er zit toekomst in de kopstukkensnellerij". (Foto: Dirk Ketting) In Nederland houden zich op het ogenblik zo'n 20 kleine en 15 grote bureaus met deze vorm van jacht bezig. Ze groeien tegen de verdruk king van het economische tij. Hun jaaromzetten blijven stijgen. Nu plegen jagers zich op een zeer spe ciale manier te gedragen. Ze krui pen weg achter een boom of in het struweel. Ze camoufleren hun schietstellingen. Ze spannen strik ken, graven valkuilen en zetten voetangels uit. Ze worden door hun {>rooi pas gekend wanneer het te aat is. Gaan ze toeslaan? Waar? Hoe? Voor hun toekomstige slacht offers is het allemaal in een waas van geheimzinnigheid gehuld. Eenzelfde geheimzinnigheid om geeft in het oog van de buiten staander het doen en laten van de kopstukkensnellers. „Jammer en onnodig", vindt drs. J. H. de Boo. „Wij oefenen gewoon een eerbaar beroep uit. Alles gaat volkomen met open vizier. De grap is juist dat er helemaal niets geheimzinnigs aan is. Het Nederlandse bedrijfsle ven staat wijd open. De informatie ligt op straat. En als ik nog iets meer wil weten, hoef ik het maar te vragen. Wat wij doen, is een vorm van dienstverlening bieden waaraan in het bedrijfsleven, maar ook bij de overheid, kenneliik be- 6oef te bestaat". »rs. De Boo, econoom van huis uit, is zo'n kopstukkensneller en hij wil dat weten. Als directeur van de „Direct Personnel Services"-divisie voor de Benelux van PA Manage ment Consultants B.V. houdt hij zich bijna exclusief op deze jacht velden bezig. Even terzijde: PA In ternational, tijdens de oorlog in En geland opgericht, sinds 1968 ook in Nederland werkzaam, noemt zich een van de belangrijkste en groot ste bedrijfsadviesbureaus ter we reld. Meer dan 1100 adviseurs, ver spreid over dik 50 kantoren in 20 landen op 5 continenten. Kopstuk kensnellerij is slechts een van de vele activiteiten die de wereldom spannende firma ontplooit, maar die doen verder niet ter zake. Aftappen van pienterheid Ter zake is wel het internationale karakter van PA. Bijvoorbeeld wanneer de beschuldiging ter spra ke komt dat bureaus als het zijne leidinggevend talent wegzuigen naar het buitenland. De bekende econoom prof. Heertje heeft daar al voor gewaarschuwd. Braindrain heet het op z'n Engels - zeg maar: het aftappen van pienterheid. Drs. De Boo echter: „Ik heb geen enkele aanwijzing voor dat wegstromen op grote schaal van leidinggevend ta lent en wij als internationale orga nisatie zouden zoiets toch moeten merken. Het is echt niet zo dat men bij ons op de stoep staat te dringen met het verzoek: kun je voor mij iets in Amerika vinden? Dat zou ook indruisen tegen onze politiek. Wij zijn er juist op uit lokale mana gers te vinden. Er zijn al genoeg fouten gemaakt met naar Neder land gehaalde Amerikanen. Elk land heeft zijn eigen manier van bedrijfsvoering, zijn eigen traditie. Je komt overal weer andere dingen tegen en je kunt niet zomaar een vreemde eend in de bijt zetten. Al leen de achterdocht al die je daar mee kweekt Een misverstand minder. En ook de aantijging dat kopstukkensnel lers zich van slinkse methoden zou den bedienen om de wanden van hun jachthut met trofeeën te sie-' ren, wenst hij de wereld uit. Wordt er gefluisterd dat bureaus als het zijne zich onder valse voorwendse len (een nep-enquête; een student die zogenaamd een scriptie moet schrijven) indringen in bedrijven of in het leven van privé-personen? Kent het bedrijfsleven zijn eigen BVD of CIA? Als glimlachen kon den spreken, zou hier het woord „Indianenverhalen" verschijnen. Vervolgens, zonder enige schroom, een voorbeeld van hoe het wel werkt. „Ik plaats in de daartoe geëigende media een advertentie. Ik krijg honderd brieven, maar van al die kandidaten kan ik er niet meer dan één gebruiken. Ik houd dus negenennegentig brieven over. De schrijvers daarvan laat ik we ten: wij zouden het op prijs stellen wanneer we uw gegevens in onze dossiers zouden mogen opslaan om u bij een volgende gelegenheid te kunnen benaderen". Dat wordt nooit geweigerd, weet drs. De Boo uit ervaring. En zo groeit er een schat aan informatie waaruit te putten valt. Ook zijde lings. „Ik bel zo'n vroegere reflec tant op omdat ik denk een geschik te functie voor hem te weten. Hij zegt: ik ben inmiddels zelf tot volle tevredenheid terecht gekomen, maar wacht even, ik ken in mijn omgeving een geschikt iemand die wel in de markt is. Dat we met ge gevens van een kandidaat de boer op zouden gaan zonder dat hij het weet, is ondenkbaar. Stel je voor; je zou hem daarmee enorm» in zijn carrière kunnen schaden. Of ons werk niet een beetje riekt naar be- drijfsspionage? Ik geef toe dat het ermee te maken heeft. Per slot van rekening wil je graag weten wie waar zit. Anderzijds kun je nooit iemand bij een bedrijf weghalen die er niet weg wil". Een spion kan met een bedrijfsgeheim aan de haal gaan, maar niet met een onwillige manager, daar komt het op neer. Weggekocht Wel wordt er weggekocht. En flink. Kopstukkensnellers weten dat ze een kandidaat een inko mensverbetering van 20 tot 25 pro cent moeten bieden, willen ze hem warm krijgen voor een nieuwe functie. Het bureau van drs. De Boo beweegt zich grotendeels op het terrein van de leidinggevende categorie die rond de 100.000 gul den per jaar verdient en moet dus op de proppen kunnen komen met salarisverhogingen van 20.000 tot 25.000 gulden. Niet mis. Maar on vermijdelijk. „Ik wil, zonder idea listisch te klinken, stellen dat het onze taak is twee partijen blij te maken: het bedrijf dat ons heeft in geschakeld, met een geschikte top man en die topman met een leuke promotie. Zo werkt het". Onaangenaam Wapperen met duizendjes. Het lo kaas van de kopstukkensneller. Le gitiem, ongetwijfeld. Maar sportief? „Een bedrijf waar een topfunctio naris wordt weggekocht, ervaart dat als onaangenaam", zegt drs. De Boo voorzichtig. „Maar niet als on sportief. Head hunting is na de oor log met de Amerikaanse multina tionals naar Europa gekomen. Ze brachten hun eigen methoden van bedrijfsvoering mee en daar zat de kopstukkensnellerij in. Amerika nen kennen niets anders. Adverte ren doen ze nauwelijks. Inmiddels is ook het Nederlandse bedrijfsle ven eraan gewend. En ik vind dat nog een goede zaak ook. Het houdt de bedrijven alert. Het dwingt ze hun mensen te betalen wat ze op de markt waard zijn. Ik maak het wel eens mee. Je zit met een bedrijf te praten over een vacature op hoog niveau en er wordt een bedrag ge noemd. Je zegt: ho even, daar kan het niet voor, het zal meer moeten zijn. En opeens kan het wel, opeens is er meer. Dan denk ik bij mezelf: nou, voor dat verschil heb je een andere goede kracht laten schie ten". Hoger personeel in Nederland heeft over het algemeen weinig neiging om uit zichzelf te sollicite ren naar een andere werkkring. Een reden is dat ons topkader vaak een grote loyaliteit voelt ten op zichte van de onderneming waar hij werkt, en zich ermee vereenzel vigt. Dus komt men er niet gauw toe zelf op zoek te gaan naar een nieuwe functie of te schrijven op een advertentie. Maar benadering door een derde blijkt menigel functionaris wel degelijk aan denken te kunnen zetten. Drl Boo: „Dat is een feit. Het blijft! iemand interessant om uit het I we te worden opgebeld metl aanbod. De ijdelheid wordt| streeld. Zo iemand krijgt het p ge gevoel: ik lig nog goed markt". Maar er zijn beperkingen. sen die aan top-managers w< gesteld, de hoeveelheid probl» waarmee ze te maken kriigei# vr snelheid waarmee alles zich U N>u woordig afspeelt, maken joi mensen meer geschikt voor functies dan oudere. Dus ri< n6 we ons op jonge managers, zol°g sen de vijfendertig en vijfenvel dc jaar. Die worden gezocht. Het ift n; plezierig om te weten, maar ikf na me niet indenken dat ik bij eei u. drijf iemand van vijftig voorstf dat hij wordt aangenomen". Jon Zo open praat drs. De Boo ovejgel vak van kopstukkensneller. I d waarom niet? „Wij hebben ons W wikkeld tot een onmisbare scï en in het bedrijfsleven. Bij lang elk bedrijf zijn de kennis, de ring, de doelmatigheid aan\ om op een snelle, verzorgde )m aan de nodige topmensen te wa men. Vergelijk ons maar metres accountantsbureau, een jurii adviesbureau, een organisat P reau. Het is toch ook normaa ae die te hulp te roepen op het e. ment dat je ze nodig hebt?" ere Wat er zou gebeuren als de r c stukkensnellerij opeens niet j bestond? Milde hilariteit aaiL. overzijde van de gedistinge conferentietafel. Dan, zeker 1° 1 zijn zaak: „Als wij er niet wiBH, zou er stagnatie ontstaan bijskr vervullen van vacatures op t( veau waardoor bedrijven, en ook overheden, in de probh H zouden komen. Men heeft de s >nd ce die wij bieden, nodig. Met csg meer. Er zit toekomst in dem stukkensnellerij". 1 PIET SNOE „Het landschap is van de samenleving en die samenleving is nu eenmaal pluriform". WAGE^NINGEN Cultuurpessi misme. Prof. ir. M. J. Vroom kan geen ander woord vinden om de sfeer te benoemen van waaruit de Nederlandse overheid zijn land- schapsbeleid voert of denkt te gaan voeren. De natuur is goed en de zondige mens doet niets anders dan hem verkrachten - die sfeer. Het geloof is weg, de creativiteit ver dwenen. Zorg om en behoud van het bestaande, slechts daar bollen de zogenaamde „groene schema's" van, de structuurschema's over landinrichting, natuur- en land schapsbehoud en openluchtrecrea tie waarin de jongste beleidslijnen zijn vastgelegd. Prof. Vroom, hoogleraar in de landschapsarchitectuur aan de Landbouwhogeschool van Wage- ningen, wijst het heersende pessi misme resoluut van de hand en wel hierom: „De regering heeft blijk baar gekozen: behoud is het meest belangrijke. Nu is een duidelijke beleidskeuze op zich een goede zaak. Maar deze keuze betreur ik. Niet omdat ik de overwegingen en argumenten achter het behoud- schema onbelangrijk vind. Integen deel. De problemen zijn enorm groot. Maar de filosofie erachter, die ervan uitgaat dat wij niet meer in staat zijn nieuwe oplossingen te bedenken, dat het menselijk ver nuft in zijn tegendeel is omgesla gen, acht ik erg zwartgallig en maakt bovendien volgens mij de oplossing van de vraagstukken waarvoor we staan, des te moeilij ker. Ook ben ik bang dat een al te sterke afremming van menselijke activiteiten in het landschap tot heel andere resultaten zal leiden dan beoogd wordt. Het leven zou wel eens sterker kunnen zijn dan de leer". Vandaar dit vermaan aan het adres van Haagse en andere pessimisten: „Bij het streven naar oplossingen voor problemen van de ontwikke ling en het beheer van het lande lijk gebied in Nederland is de be hoefte aan creativiteit even groot als die bij het vinden van oplossin gen voor onze economische proble men". En zie instemmend ap plaus opeens voor deze woorden toen prof. Vroom ze onlangs uit sprak op een studiedag die het Ne derlands Instituut voor Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting aan de „groene schema's" wijdde. Een verrassende bijval, zou de plano loog en landschapsarchitect Han Lörzing achteraf noteren. „Terwijl de nota's van de overheid de pasto rale idylle van het Nederlandse landschap hebben ontdekt en ver volgens dat landschap willen be hoeden voor ingrepen van een boze buitenwereld, zijn de deskundigen kennelijk al een stap verder. De slinger zwaait terug. Na het tijd perk van de nostalgie komt een pe riode waarin men opnieuw oog krijgt voor de voortdurende veran dering als wezenskenmerk van het landschap". Behoedzaamheid Een kentering, jawel. Prof. Vroom bespeurt hem ook. „Ik merk bij de zelfde wetenschappers die in de ja ren zestig allerlei actiegroepen en milieubewegingen met hun ideeën hebben gevoed, nu wat meer be hoedzaamheid. Ze stellen zich voorzichtiger op. Ze denken genu anceerder over hun radicale stel lingen van vroeger. Men weet in middels iets meer en krijgt oog voor de beperkingen die een starre opstelling aankleven. Het ideaal dat we zo fel wilden bevechten een natuurlijk evenwicht wat is dat eigenlijk? En is het wel zo ideaal? Zou de dynamiek van het menselijk handelen in het land schap, zouden de veranderingen die daaruit voortvloeien, niet ook een positieve uitwerking kunnen hebben?" Prof. Vroom beseft terdege dat hij met zulke uitspraken velen tegen zich in het harnas jaagt. „Het zaï bij Prof. Ir. M. J. Vroom: „Dat alles van bovenaf wordt bedisseld, is een griezelige zaak". biologen wel weerstand oproepen. Ze praten er niet graag over. Er heerst een sfeer aangewakkerd door een mijns inziens eenzijdige opinievorming via de media, met name de televisie van: Iaat ons in 's hemelsnaam ophouden met ingrijpen in het landschap, want we zijn toch al ver over de schreef gegaan. Maar je kunt eenvoudig niet ophouden met ingrijpen. De menselijke dadendrang valt door niemand te stuiten. Dat is nog nooit het geval geweest Heel het Neder landse landschap op een dooden kele uitzondering na is door de mens al wel eens op de schop geno men. En dat heeft prachtige nieu we landschappen opgeleverd waar in prachtige nieuwe natuurlijke processen op gang konden komen". Natuurhistorie Als klassiek voorbeeld daarvan voert prof. Vroom het oorspronke lijke moerasbos in West-Nederland op. „Dat is vanaf de twaalfde eeuw in ontginning genomen. Het ont wikkelde zich tot een produktie- landschap met daarnaast belangrij ke natuurlijke processen, heel bij zondere vegetaties en uiteraard het verschijnsel van de weidevogels. Zo is in samenspel met het beheer door de mens een landschap ont staan dat we node meer zouden willen missen. Wel moet ik hieraan toevoegen dat het in een langzaam tempo ontstaan is, gewrocht met handen en niet met grote machi nes, in een steeds sneller tempo, zonder rekening te houden met de natuurhistorie ter plekke. Ik noem het klakkeloos opspuiten van ter reinen waardoor heel de onderlig gende natuurhistorie voor eeuwig kapot wordt gemaakt. Maar het kan ook anders. Men kan bij de planning van stadsuitbreidingen, van industrieterreinen, van tracés, uitgaan van de lokale natuurhisto rie en die draad doortrekken. Men kan rekening houden met het be staande en dat inpassen in het nieuwe zodat er iets eigens ontstaat, iets unieks. Daar ligt de uitdaging, het beroep op onze creativiteit". Een mooi landschap in de absolute objectieve zin des woord bestaat niet. Prof. Vroom: „Dat is de essen tie van mijn verhaal. Ik bestrijd de gedachte dat er maar één manier van kijken naar het landschap be staat die dan de algemeen gelden de, de goede zou zijn. Bii het waar nemen van een landschap spelen zich allerlei verstandelijke en ge voelsmatige processen af die per mens of per groep verschillen en die bovendien beïnvloed worden door factoren van buitenaf zoals het klimaat, het weer, het seizoen. Ik noem een voorbeeld. De manier waarop Hoogovens uittorent boven de Kennemer Duinen, wordt door velen ervaren als horizonvervui ling. Maar kunstenaars hebben zich erdoor laten inspireren tot foto's of schilderijen die in musea hangen. Of de strakke lijnen van een nieu we ruilverkaveling. De één ver foeit ze, terwijl een fotograaf als Ger Dekkers er schitterende geo metrische composities van heeft ge maakt". Zoveel hoofden, zoveel zinnen. Over smaak valt niet te twisten. Oeroude volkswijsheden die öp al les toepasbaar zijn, dus waarom niet op het landschap? „Maar de laatste jaren wordt, vooral onder invloed van de media, heel eenzij dig naar het landschap gekeken", constateert prof. Vroom niet zonder zorg. „We krijgen voorgehouden dat de mens een vrij zondig feno meen is in de natuur dat je terdege in de gaten moet houden. En er is in het verleden ook genadeloos vernield. Ik geef het toe. De tech nocratie heeft soms akelig slecht toegeslagen". Toch zegt prof. Vroom: „Ondanks het gebrek aan inzicht hebben die technocraten ook wonderschone dingen tot stand gebracht. Ik denk aan oude ruil verkavelingen zoals Tielerwaard, de Bommelerwaard, de omgeving van Ravenstein". Vooral de afgelopen decennia ech ter is het geloof in de vooruitgang als alleenzaligmakende drijfveer danig bekoeld. Parallel daarmee heeft de waardering voor verande ringen in het landschap een knauw gekregen. Veranderen mag niet meer. Ingrijpen is taboe. Kramp achtig bewaren wat we hebben en wie er een vinger naar uit durft te steken, moet naar de strafbank. Ik ben goed en jij bent slecht. „Daar zitten we nog volop in, maar ik vind het geen manier van afwegen meer", protesteert prof. Vroom. „Zo eenvoudig kun je het ingewik kelde vraagstuk niet afdoen. Het landschap is van de samenleving en die samenleving is nu een pluriform. Ik wil er ook op w esl dat deze eenzijdige benadering m het landschap schade aanr .ht Denk aan de hoge kosten di( esl eeuwig procederen tegen nil"1 plannen tot aan de Kroon toe ''8 zich meebrengt. Denk aan hetv°l stel dat optreedt bij nuttige pla lvv als ruilverkavelingen waaror 'or betrokken boeren zitten te s[e gen. Denk, heel actueel, aan d 1 gewenste ontwikkeling dat I kh stad zich helemaal afhankelijk 'or gaan stellen van de auto ojn« door het gekrakeel rond de (Üc vaarderplassen de spoorlijn te esl komt". ie® Een te beperkte visie van een k\ derheid op hoe waardevol °k landschap is en moet blijven, v we opgedrongen aan gans een on Prof. Vroom stemt in met dez*°l menvatting van zijn betoog. ze* bevinden ons, wat dat betref «si een dieptepunt. De natuur is li( d de rest is boos. Maar ik blijf v< mist. Dat moet ik wel blijven !n- ders houd ik dit werk niet Zoals gezegd bespeur ik al een re tering en ik denk dat een op tegen die hele sfeer van pess he me, van behoudzucht ook oi mijdelijk is. Het gaat namelijk M in hand met de vrijheidsdrang h de mens om de plek waai f- woont, werkt, leeft, naar goeddunken in te richten. Dat 32 van bovenaf bedisseld wordt, i del griezelige zaak. Het levert ell vreemding op, onverschillighei1 o durf zelfs stellen: baldadig 'ij< Laat men liever de wet veranc rv in die zin dat minder strii te] wordt voorgeschreven wat de ger mag en niet mag. Laat mergel meer rommel en wat minder sg( heid accepteren. Ik denk dat j« E gelukkiger mensen krijgt". d PIET SNOE ati eh

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1982 | | pagina 20