HUTSPOT Harini a Wlttebrial 'M 'uskruitontploffing van 1807 de 1 roots te en hoorbaarste ramp ;ugdactiviteiten moeten brnielingen tijdens fjarwisseling voorkomen BURGERLIJKE NU TEKOOP Tien eeuwen Leiden, Leienaars en hun RAMPEN D/REGIO LEIDSE COURANT DINSDAG 29 DECEMBER 1981 PAGINA Sassenheim wil Polen-vervoer in regio coördineren mm Op mijn omwegen door stad en land kom ik graag mensen tegen. Elke morgen tussen tien en elf uur kunt u mij telefonisch vertel len wie u graag in deze rubriek zou willen tegenkomen. Het nummer van mijn geduldi ge telefoon is 071-122244; u kunt dan naar toestel 18 vragen. ummiï Leiden in last. Over rampzalige tijden waarin pestepidemieën en uitslaande branden aan de orde van de dag waren. En natuurlijk over het beleg en de verschrikkelijke kruitramp. aandeel dat de wees- of houkinderen hierin leverden. Midden 18e eeuw kreeg het weeshuis zijn eigen brandspuit, bediend door 60 weeskinderen, die als „spuitgasten bij de spuit sliepen" en van het weeshuis „als het ware de eerste brandweerkazerne" maakten. Een „Mobiele Colonne" bij uitstek: 4 kinderen aan de spuitpijp, 4 tussen spuitpijp en perspomp, tussen perspomp en de aanbrenger stonden 7 kinderen, 16 bedienden de aanbrenger, waardoor het water werd opgezogen, en 7 weesjes of armkinderen maakten zich verdienstelijk als zakkedragers en woelders. Maar de meesten moesten met al hun krachten de pomp bedienen. Overdrachtelijk gezien was het inderdaad „pompen of verzuipen". In 1769 werd er een lijst gemaakt van de verweesde en arme jongelui die aan de perspomp stonden. Hun namen zijn overgeleverd en daardoor onsterfelijk geworden. De Leidse weesjongens verdienden nogal eens een premie voor ■RAMPEN VAN LEIDEN IN ZO WA T TIEN EEUWEN SASSENHEIM Het co- mité 'Sassenheim helpt Polen' gaat zich sterk ma ken om het vervoer van levensmiddelen en derge lijke naar Polen te coördi neren. Men wil samen met andere plaatsen in de regio alles gaan vervoe ren. Op die manier kun nen de trucks optimaal worden gebruikt. Een tweede transport uit Sas senheim zal binnenkort vertrekken, waarschijnlijk onder de hoede van het Rode Kruis om te voorko men dat de goederen niet op de juiste plaats aanko men. Het Sasseriheimse comité blijft zijn activiteiten voortzetten ondanks de militaire ingreep in dat land. In de komende weken worden voorbereidin gen getroffen voor nieuwe ac ties in januari en verder blijft men nu al doorgaan met het plaatsen van kartonnen spaar potten bij zoveel mogelijk Sas- senheimse gezinnen. Bij win keliers worden zoveel moge lijk dozen geplaatst waarin houdbaar voedsel kan worden gedeponeerd. Verder worden de Sassenheimse kerken nog meer bij het werk betrokken, wordt de geldinzameling voortgezet en wordt centraal een assortiment levensmidde len ingekocht ten bate van de Poolse plaats Piaseczno. Overwogen wordt een kleine werkgroep te formeren die een aantal werkzaamheden kan gaan overnemen, omdat voor veel comitéleden die za ken niet te combineren zijn met hun dagelijkse beslomme ringen. Tot nu toe heeft de tweede actie al 10.000 gulden aan geld opgeleverd en is het bijna zeker dat één truck voor het transport gratis ter be schikking wordt gesteld. Ver der ligt het in de bedoeling halverwege de maand januari een voorlichtingsavond te be leggen in 'De Oude Tol'. Daar zal het verslag van het 'eerste transport aan de orde worden gesteld. SASSENHEIM Geboren Richard, z. v. A W C. van der Werf! en Y. Kleij; Linda J.M., d. v. G J. Vos en J.M.A. Ntewold; Hendrikus P., z. v. J.J.F.M. Rozenbroek en A A M. Wij- nands: Henricus M.T.. z. v. M.S M. de Vries en M T.C. Schonenberg. Barry, z. v. J.T.H. Joosten en J A M. Kolen brander. Anoek R.J., d. v. D.J. van de Wege en M C. de-Rooit. Gehuwd: A.M. van der Veer en B.J. Wijnhout, M.J.S. van der Werff en W.H.M. van Beek, E L. van der Hei den en N. Slootweg. D. van Nieuw koop en M. Voorzaal. L. Achterhes en T.J. de Jong. A Tukker en J.G.M. van Winsen. W C M. Heemskerk en Y.M.T. van Berkel, P.H. van Rijn en E M. Kapteijn Overleden: C.M. van Schie, e. v Noordermeer. Zelfsprekend begint f«4 van de reeks ;pot. Haring en brood" (na het (hijnen van deeltje 12, volgend jaar, een i een band gelegd jwerkje van 't 3rste Leidse water it mogelijk zou zijn) en hoofdmoot van eeuwen Leiden, baars en hun rampen, hirlijk, dat is onze leigen Leidse uitramp van 1807. Een spectaculaire, een il meer daverende ip in zijn geschiedenis 3 deze goede stad ^4ier gekend. Hier te gesteld door een jevol consciëntieuze irs die, ondanks alle lande zijnde, tomeloze Ie, nochtans hier en een gegniffelde jrtoon van humor niet jen willen vermijden. die gebezigde ikslagen en dat de lezer ijjde elleboog hé joh, aanstoten vormen het rijn de pap van uitgever uiler-Waanders. Welaan sJhier weer een s.ndelijkse opwekking lie kleurige, keurige in afleveringen thuis boekenkast op te tot een igend geheel, kendste Leidse ramp ontvlamd op het van het Steenschuur, Ie in enkele seconden stukje stad weg en ide door tot in de oren 'erre Amsterdammers laar men beweert, tót eel verdere oren van Groningers, die hden „iets" gehoord te 4en; maar dat moet vele uten later zijn geweest' kwart over vier, op die Tiijag van 12 januari 1807, 'uit een geluidsgolf kan heksen. Wie de itste domoor geweest is: iper Adam van Schie zijn afgemeerde schuit, iudende 37.000 ponden sruit, of degenen die 'aar toestonden dat >n in de stad met kruit ..omgesprongen" (aan boord werd nogal nonchalant een potje gekookt)?, ach, het valt niet meer te achterhalen. Het nadelig saldo van de immense ontploffing was: 151 doden, rond de 2000 gewonden, een weggeblazen stadsdeel, donderpreken van dominees (de ramp kreeg bij sommigen iets van het gezwollen straf-op-de- zonde-idee). Aan de andere kant had deze voorbeeldloze ramp ook „positieve" aspecten: de brave, goedwillende, koning Lodewijk Napoleon kreeg eindelijk de kans te tonen, dat hij „Hollander wilde worden". Niets was hem daartoe te veel. Toen hij negen uur in Leiden had vertoefd, zelf 's nachts had meegeholpen aan het reddingswerk bij het licht van fakkels, verliet hij doodmoe de gehavende stad, met achterlating van 30.000 gulden uit eigen zak om de ergste nood te leningen met achterlating ook van de verdiende bijnaam „Vader der Ongelukkigen". Hij verschafte later ook de Leidse katholieken het bezit van de oude Saaihal, die daarna Lodewijkskerk werd genoemd. Die Saaihal met haar renaissance toren was wel een taaie tante, want ofschoon allerwege de gehele mikmak tegen de aarde werd geslagen, bleef de toren rank als een lucifer overeind staan. Ook waren er een paar halsstarrige bomen die zich niet lieten kisten. Niet minder positief was de reactie onder de Nederlanders, pardon, de ingezetenen van het koninkrijk Holland: zij brachten als een soort precedent van Beurzen open, gaten dicht, meer dan één miljoen napoleontische guldens in het laatje ten behoeve van de getroffen Leienaars. Zelfs het buitenland raakte ontroerd: Lissabon, zelf een halve eeuw eerder oren van de Sint Pieterskerk werd in 1512 oken. Hoe de opruimingswerkzaamheden, na de buskruitramp in 1812, verliepen; met ge wapende wachten die plundering moesten voorkomen. getroffen door een verwoestende aardbeving, droeg een steentje bij; ook in de koloniën werd gul gegeven. Ter plekke, aan de overzijde van het Steenschuur, ontstond de Grote Ruïne, waar het aangenaam paraderen was, totdat er jaren later het Van der Werffpark aangelegd werd, met de bebouwing eromheen. Toegevoegd grapje: op het moment van de oorverdovende klap vroeg de stokdove vrouw van de Leidse hoogleraar theologie Jona Willem te Water, terwijl ze even opzag van haar handwerkje: „Zei u iets. Te Water Over te water gesproken: de ramp eiste ook een slachtoffer door verdrinking. Een zekere Jan Luzac, redacteur, bevriend met beroemde Amerikanen zoals Jefferson en Washington, werd door de luchtdruk het Steenschuur in geslingerd, welk evenement hij niet overleefde. Rampen. Leiden heeft er meer gekend. In feite verwoestender dan de kruitramp was in de middeleeuwen de gevreesde pest. De lijders daaraan stierven met duizenden tegelijk. De cholera, vorige eeuw nog, was ook geen pretje. En Leiden heeft zelfs, in 1382, een heuse aardbeving meegemaakt: „minutenlang schokte en danste de aarde", schreef een klerk uit die dagen. Paniek, maar de schade bleef beperkt, waarschijnlijk omdat de niet hoge huizen van hout waren. Een andere huizenhoge ramp bleef beperkt tot de Pieterskerk, waarvan in 1512, na enige voorinstortingen, de 120 meter hoge spitse toren naar beneden kwam. Leiden met een toren, de „Coningh der Zee" genoemd, omdat de schippers vanaf de Noordzee zich erop klonden oriënteren, een trots, hoger dan die van de Utrechtse dom: zo zullen we deze stad nooit meer kennen. Branden. Geen gemeenschap zonder branden. Ook in Leiden kraaide niet zelden de rode haan, die dan door vrijwilligers (tot 1934 toen de gemeente een beroepsbrandweer kreeg, na de nare ervaringen met de stadhuisbrand in 1929) bestreden werd. De handspuiten hadden het voor het zeggen, en in 1673 kwam de eerste, door Jan van der Heyden uitgevonden, slangenbrandspuit. Overigens was de eerste bekende grote brand in Leiden een „stadhuisbrand". Dat was in 1381, toen 20 huizen en het stadhuisje, ondanks de inzet van ladders en emmers water, in de as werden gelegd. Drie doden. De 3 oktoberviering in 1766 werd danig verstoord door de grote brand op de hoek van de Nieuwe Rijn en Hoogstraat. Vier monumentale panden werden geheel verwoest: vier doden. Ook toen al: een collecte onder de bevolking, die ruim bijdroeg voor de hulp aan de slachtoffers met meer dan 15.000 toenmalige guldens. Dat was heel wat. Voor dat geld konden de huizen worden herbouwd, en vandaag nog kunnen we door een aangebracht gevelopschrift worden herinnerd aan het feit. dat ,,'tgeen door geweld der vlammen wierdt gesloopt" hersteld werd dankzij de „trouw der burgerij". Interessant, binnen het verband der Leidse brandbestrijding in vroegere dagen, is het CRIMENT HAZERSWOUDE '^SWOUDE De ^eeft er **000 over als ver ben tijdens de jaar- n Jg uitblijven. Dat hyfelt men dan be- rtar voor het op van jeugdacti- '®r|. Het experiment kr|et om de haast tra pje vernielingen tij- j je jaarwisseling te- 'leê aan. larj Wisseling '80-'81 kostte de gemeente een netto-bedrag van 6000 gulden. Daarbij was de schade aan provincie- en rijkseigendommen niet meege teld. Bovendien vertoont de jaarlijkse schadepost een stij gende lijn. Een zorgelijke ten dens, die het college een halt wil toeroepen. Men is daartoe met het 'premie-experiment' op de proppen gekomen. B en W koesteren de hoop, dat een dergelijk plan de jeugd ervan weerhoudt, schade aan ge meente- en andermans eigen dommen toe te brengen. „Mocht dit experiment het ge wenste resultaat hebben, dan zal dit mogelijk in de komende jaren worden herhaald", aldus het college. De besteding va het bedrag zal plaatsvinden i overleg tussen gemeentebe stuur en jeugdraad. Overigens zijn b en w van mening, dat niet alleen de daadwerkelijke vernielers 'schuld' dragen: „Ook zij die naar de jaarlijkse uitspattingen komen kijken, zijn fout. Zij zorgen immers voor een sfeer, die stimulerend werkt op degenen, die er niet voor terugschrikken ander mans eigendommen te vernie len", zo meent het college. rampen betreft. Daarvoor moet men maar de uitgave van de geslepen jongens van De Kier en Waanders voor opslaan. Even nog „de stadhuisbrand" van 12 februari 1929 (op de dag af een jaar later werd in A'dam mijn navelstreng doorgeknipt). Geen verwoest Paleis van Volksvlijt voor Leiden, maar wel een brandend ijspaleis aan de Breestraat. Gloeiende rampspoed, gebaseerd op een kacheltje op de Afdeeling Pensioenen. Het kwaad is gauw geschied; en je schudt je hoofd erover als je het later allemaal leest. Net zoals in mei '40. „Hadden ze dat nou niet kunnen voorkómen Nou, dat geval in '40 natuurlijk niet, maar die stadhuisbrand van '29 wel. Maar we hebben ons bij de feiten en bij de uitgave van Hutspot, etc. neer te leggen. In elk geval was het blussen van de stadhuisbrand één van de laatste wapenfeiten der vrijwillige brandweer. Het was allemaal niet zo best, met die bevroren autospuiten, en stoomspuiten; kranen en leidingen waren bevroren. Dat was nog pas eens een strenge winter. Van alles wat spuiten kon moest ontdooid worden. Maar burgerzin groeide en bloeide, doordat omwonenden aan kwamen zetten met warme dranken en spijzen, met droge handschoenen en ijsmutsen. Nu kun je je wel afvragen, waarom die gespaarde, onbeschadigde Lips-kluis met „duizenden staven gouds" niet gewoon bij een bank gehuisvest was. maar dat is een slordigheid die ambtelijk nog wel te verklaren valt. In onze uitgeslapen tijd zou dat niet meer kunnen voorkomen. Of wel soms Uiteindelijk heb je mensen die het nooit leren, en hun gevulde kous onder het hoofdkussen leggen. De rampen van het verleden zijn bijna voltooid. Rest nog de eerste, beroemde, uitgave van Leiden in last: het beleg en ontzet der benarde veste in 1574. Brandschattende Spanjolen en uitvallende burgers en huursoldaten; niettemin 6000 doden, tengevolge van hongersnood. Nood tot aan de lippen, maar er was een stel stemhebbende vasthouders dat, bij het naderen van de geuzenvloot vanuit Delft, tot het uiterste ging. Dat heeft Leiden de hutspot en de bevrijding opgeleverd. En daarvan zingen we nog elk jaar een traditioneel loflied, met hymnes, dankpreken, kermis, kroeggezang, druiven en poffertjes, met haring en wittebrood. En hutspot. Het was een redding, die tot in het ongerijmde is voortgezet, en allengs gerijmd. Laten we het, voor wat de Leidse rampen aangaat, hier maar bij laten. De vlammenzee van de brandende huizen op de hoek van de Nieuwe Rijn en Hoogstraat in 1766. de eerste spuit, want je moest die lui vanzelfsprekend tot daden aanzetten, en geen brandje zonder standje. Vaak reden de wees- en armkinderen na een brand kletsnat en verkleumd, maar laaiend enthousiast naar huis. Weer een premie verdiend! De vlag in top, en dan klonk het lied: „Wij zijn de weesjongus; wij hebbe de brand geblus! Hosselemie..." Kon en kan het Leidser? Ik zou het niet weten, want ik ben niet van hier. Wat niet wegneemt, dat Leiden z'n brandende rampen steeds toepasselijk gevierd heeft, vooral als ze bedwongen waren. Een beetje vertier moest er wel zijn. Zo ging, bijvoorbeeld, in 1889 de eerste gehoorzaal in vlammen op (de tweede pas gerestaureerd stond er al weer gauw en was „stukke groter"), en in '59 ging de oude studentensociëteit Minerva (anno 1875) naar de verdoemenis, en met die wederopbouw zitten we nog steeds in (onze) Leidse maag, net zogoed als niet iedereen even gelukkig is met de fors uit de toon vallende nieuwbouw van Rijnland, het hoogheemraadschap, als belendende buur. Nog niet zo lang geleden kenden we de benaming „utiliteitsbouw". Maar dan wel aangekleed, in het geval van Rijnland. Ik kan en wil niet volledig I zijn, waar het de Leidse De Leidse vrijwillige brandweer in 1914, vóór het brandspuithuisje, dat in 1927 werd afgebroken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1981 | | pagina 5