liepke
oxopeus
nog
teeds van
ottum
Eerbekenaar
bindt niet in
voordat hij
500.000 bezems
gemaakt heeft
Demonstraties
„Kijk, eerst leg ik een laag, daar doe ik
dan wat vulling binnenin en dan leg ik
het tot een ronde bos".
gaan maken. Verder verkocht ik wat aan
boeren. Mijn schoonvader had in Brum-
men een werkplaats waar hij manden,
klompen en tonnen maakte en verkocht.
Daar stonden ook bezems van mij. Als je
een partij had bracht je ze zelf op de fiets
weg. Soms had ik een karretje erachter
gebonden. Ik heb wel eens vijftig bezems
achterop gehad, foei, foei. In Zutphen
stapte ik een keer van de fiets en toen
sloeg me de hele boel achterover, zo
zwaar beladen was-ie".
Omstreeks 1950 kostten de bezems dertig
cent. Nu betaalt men voor het handzame
handwerkstukje drie gulden en vijfentwin
tig cent. Brink: „Er zijn wel duurdere, maar
ik vind het wel goed zo. Ik kreeg het juist
drukker omdat ik goedkoper ben dan de
meeste anderen". Voor een exemplaar
mèt steel betaalt men zes gulden. De be
zembinder werkt voornamelijk met fa-
brieksstelen. Sommige mensen hebben
liever natuurstelen, maar dat is veel te ar
beidsintensief: „Je moet ze helemaal uit
het bos halen en mooi maken. Dat is te
bewerkelijk, daar heb ik geen tijd voor".
Na de papierfabrieken en boeren dienden
zich nieuwe klanten aan. De diensten ge
meentewerken halen regelmatig de bezem
door de stad. Toen er eenmaal een ge
meente mee begon, was het hek al snel
van de dam. „Doetinchem was de eerste
gemeente waar ik aan leverde. Die heb ik
nu nog als klant. De vorige week heb ik
daar nog vijfhonderd bezems heenge
bracht. Ik draai nu hoofdzakelijk voor fa-
„Met de hiep maak ik de achterkant van
de bezem gelijk. Het hakmes heeft in bij
na elke streek een andere naam".
vei
speel7enW aat het °P R°ttum a,tyd zo rus~
car npeweest als nu, heeft het goed mis.
vefteet mis! Het eilandje is in de loop
eserv geschiedenis geteisterd door de
ini.: idsoortigste figuren. Door zeerovers
tergeuzen, door graven en wat re-
vijandelijke soldaten. Er is echt
f een en ander gebeurd op dat klei-
roningse eilandje met z'n duinen,
twen, wind en water
te denken van ene Barthold Entens
lentheda. Ondanks zijn indrukwek-
naam was de brave borst niets
maar ook niets minder dan een
j iver. En nog een heel goeie ook. Hij
re ae
aMenti
|t> na,
■I ma
n-j
roofde in elk geval zoveel, dat het kopen
van het eiland Rottum voor hem een fluitje
van een cent was. Maar genoemde Bart
hold wilde meer; hij wilde een echt kasteel.
Een Rottumer burcht, zogezegd. Er stond
echter eerst nog een ander klusje in zijn
agenda. „Even de stad Groningen bevrij
den van de Spanjool Alva en de zijnen".
Bij deze poging legde Barthold evenwel in
1575 het joodje. Het kasteel werd een
luchtkasteel.
Ook een buitengewoon interessante figuur
was de verbannen Ierse graaf Donough
MacCarthy. Deze edelman sleepte In 1720
een complete hofhouding naar het eiland
DEN HOORN „Rottum Is het enige Gro
ninger eiland en wordt bewoond door de
voogd en zijn gezin". Zo stond het vroeger
in de schoolboekjes. In 1965 kon het twee
de deel van de zin doorgehaald worden.
Eilandvoogd Jan Toxopeus verliet met zijn
vrouw Henny en zijn jongste dochter
Wiepke Rottum voorgoed. Sindsdien staat
Rottum te boek dis een onbewoond ei
land. Voor Wiepke nu inmiddels me
vrouw Mulder-Toxopeus geen aanlei
ding om Rottum nu maar te vergeten. Inte
gendeel, de eerste vijftien jaren van haar
leven was het „haar" Rottum en eigenlijk
is het dat nog steeds. Al woont dat „laat
ste kind van Rottum" nu al weer drie jaar
op Texel. Rottum heeft Wiepke Tcxopeus
een onvergetelijke jeugd bezorgd. Een
jeugd waarin vliegtuigen boven het eiland
haar verjaardagscadeautjes dropten en
waarin Sint en Piet speciaal voor haar een
lange boottocht ondernamen. Vijftien ja
ren met de grootste zandbak ter wereld:
het Rottumer strand. Daarom zegt Wiepke
Toxopeus nu: „Ik ben van Rottum en Rot
tum is van mij. Zo voel ik dat".
Verveeld heeft ze zich nooit op Rottum,
vertelt ze. Er was altijd genoeg te beleven.
En dat er geen broertjes, zusjes of vrien
dinnetjes waren om mee te spelen, was
ook niet erg. Ze wist Immers niet beter
dan dat er op Rottum geen andere kinde
ren waren. „Dus miste Ik ze ook niet",
zegt ze nu. „Ik had nooit aan de vaste wal
gewoond en had dus ook geen idee van
de situatie daar. Bovendien, in de vakan
ties kwamen er altijd genoeg kinderen lo
geren".
Verslaggevers zorgden er ook eens voor
dat Wiepke op haar eigen eiland Sinter
klaas ontmoette. Ze schrijft: „Het was niet
alleen een uitzonderlijke gebeurtenis voor
mij. Ook de volwassenen wisten niet wat
ze zagen. De visserman, die 's morgens In
de vroegte Sint en zijn knecht voorbij zag
en organiseerde er „wilde feesten". Door
die levensstijl werd de Ier op het vasteland
de „malle graaf" genoemd.
Nadat het onschuldige Rottum vele jaren
was overgeleverd aan de grillen van zijn
particuliere bazen, kwam daar in 1738 een
einde aan. De overheid ging zich ermee
bemoeien. De provincie kocht het.
Met de provincie kwam ook de eiland-
voogd. Jan Wijbrands was de eerste en na
hem kwamen er nog velen. In 1798 deed
de provincie het eiland over aan de land-
domeinen. De landvoogd bleef evenwel. Er
werd een woonhuis gebouwd en de eiland
voogden haalden knechten en melden
varen, vergat van pure verbazing zijn roer
en zat, voor hij er erg in had, hoog op het
wad aan de grond".
School
Tot halverwege de vijfde klas van de lage
re school kreeg Wiepke les van haar moe
der. Toen deze te vaak ziek werd, ging
Wiepke bij een van haar oudere zusters in
Delfzijl logeren eh voor het eerst van haar
leven normaal naar school. „Dat lesgeven
van mijn moeder ging eigenlijk prima. Als
ik af en toe aan vaste wal was, controleer
de de meester in Delfzijl of ik wel „bij"
was. Zolang dat het geval was, had hij
geen bezwaren tegen mijn privé-lessen".
Kwam 6r in de zomermaanden nog veel
bezoek, 's winters was het erg stil op Rot
tum. „Dan hadden we zelfs geen boot
waarmee we naar de vaste wal konden.
Mijn vader bracht die aan het begin van
de vriesperiode altijd naar Delfzijl. Hij
kwam dan lopend via het wad terug. Die
boot werd weggebracht om te voorkomen
dat hij beschadigd zou worden in geval
van ijsvorming. Het betekende natuurlijk
wel dat we soms enkele maarden volko
men geïsoleerd zaten met z'n drieën".
Om te voorkomen dat er gedurende dat
isolement een tekort aan voedsel zou ont
staan, werden er in de herfst maatregelen
genomen. „Dan werd er al uitvoerig ge
proviandeerd om de vorsttijd te kunnen
overbruggen. Aan de vaste wal bezorgde
moeder een lange waslijst met bestellin
gen: 50 kilo suiker, een paar balen meel,
in die orde van grootte ging dat. Maar ook
bij het veevoer werd in het groot gedacht:
10.000 kilo bieten en een praam vol hooi
was niets bijzonders".
Prei
„De tuin kreeg elk jaar weer een intensie
ve bewerklngDe grootste preien en de dik
ste kolen kwamen van Rottum. Tuinieren
landje".
Zoals gezegd, in 1965 kwam er een einde
aan het zo romantisch ogend avontuur
middenin de Waddenzee. Jan Toxopeus
ging met pensioen en de laatste drie vaste
bewoners verlieten het eiland. Dochter
Wiepke (geboren in 1950 in Delfzijl) was
een van die drie. Over de ervaringen van
haarzelf en van al die andere bewoners
van Rottum schreef ze het boek „Ik ben
van Rottum". Wiepke woont nog steeds
op een eiland. Ze kan het niet laten. Een
van onze verslaggevers zocht haar op in
Den Hoorn (Texel) en luisterde naar haar
verhaal.
bijna 400 pond! Ze besloten: „Het mot
moar wezen". Dus laadde vader z'n pis
tool, zette die op de kop van het beest en
haalde de trekker over. Toen gebeurde er
iets dat nog niet eerder was voorgekomen.
Het varken viel niet dood neer. Tot vaders
verbazing schrok het dier zich wild en ging
het als een dolle tekeer. Hij wilde vader te
lijf gaan. Deze kon nog maar net op tijd
een goed heenkomen zoeken door in de
voedertrog van de paarden te duiken".
Een van de leuke herinneringen is voor
Wiepke Toxopeus het schoolreisje dat ze
met haar klas naar Rottum maakte. „Ik zat
toen op de RHBS in Appingedam. Met de
hele klas gingen we naar „mijn" Rottum.
Toen kgn ik mijn klasgenootjes al die
mooie speelplekjes laten zien".
Minder leuk was het onvermijdelijk nade
rende afscheid. „Je zag het elk jaar dich
terbij komen. Toen mijn vader 61 was,
dacht je: Och, nog vier Jaar; dat is nog zo
lang. Maar het einde kwam en het was
voor de Toxopeusen minder prettig dan ze
gehoopt hadden. De verhouding met de
bazen van Rijkswaterstaat was In die laat
ste jaren ronduit slecht en de ziekte van
moeder Toxopeus maakte de zaak er ook
niet eenvoudiger op. Bovendien voelde
Rijkswaterstaat er niets voor Wiepkes ou
dere broer Hendrik te benoemen tot de
nieuwe eilandvoogd. Toxopeus' opvolger
werd B. Huizing, die echter niet op Rottum
hoefde te gaan wonen.
Het werd een afscheid met een brok in de
keel. Wiepke schrijft in haar boek: „Vader
had op 7 september 1965 de pensioenge
rechtigde leeftijd bereikt. De feestcommis
sie van Rijkswaterstaat was bij het af
scheid aanwezig. Het leek allemaal heel
feestelijk met toespraken en bloemen.
Maar voor ons was het meer een soort be
grafenis. Een verbanning naar elders".
KOERT BOUWMAN
heus nog wel eens de helpende hand toe
steken", zegt hij met een grijns op zijn ge
zicht.
Bezembinder Brink is een bescheiden en
tevreden mens. Vanonder zijn alpinopet
zeggen ogen en mond dat hij geen mo
ment spijt heeft gehad van zijn besluit be
zembinder te worden. „We hebben wel
eens moeten krabben en krabben. Het
was hier in de omstreken niet best met het
geld. Op mijn veertiende kwam ik van
school af. Mijn vader kon me gebruiken op
de boerderij. Na de oorlog ben ik pas be
zems gaan maken. Het was meer een bij
baantje. Het werk op de boerderij ging ge
woon door. In 1970 heb ik de boerderij
aan de kant gedaan. Vroeger zat ik wel tot
een uur of elf 's avonds in de schuur te
binden. Dan kon je op een gegeven mo
ment niet meer. Als je uit het bos thuis
kwam met takken, moest je eerst de
koeien voeren. Na het eten ging Je melken
en als Je voor de volgende dag een partij
bezems af moest hebben, was je de klos".
Geen opvolgers
„Vroeger waren er veel binderijen op de
Veluwe. Nu niet meer want er zijn geen
opvolgers. De concurrentie is wat wegge
vallen. In het begin liep het niet zo hard.
Het gebruik nam langzaam toe. Net na de
oorlog gebruikten de mensen heibezems
voor schrobben en zo. Later kwamen daar
de kokosbezems bij. Ik ben voor de pa
pierfabrieken in de buurt berkebezems
„Met twee ijzerdraadjes zet ik de bos
vast".
„Ik punt de steel aan en maak 'm een
beetje plat zodat hij niet kan draaien in
de bezem".
Wiepke Toxopeus ia nog steeds van Rottum en Rottum is van haar
was een van vaders hobby's, al was opa
niet minder trots op zijn waar. Eens toen
hij aan vaste wal was, ging hij naar de
groentekar die hij in de straat zag staan.
„Hebb'n joe ook pral?" vroeg-ie. Het ant
woord liet zich gemakkelijk raden. De
groenteman zou wel even een kilo afwe
gen. Opa bekeek het eens nader en zei:
„Benn dat prai'n, dei spriet'n?!" en haalde
vanachter zijn omvangrijke rug een enorm
dikke prei tevoorschijn, zo dik als een
pols".
„Mijn ouders hadden elk jaar één of twee
varkentjes op aanwas. Die werden goed
vetgemest en daarna geslacht. Vader
schoot het te slachten varken door de
kop. Hij vond dat humaner dan het gebrui
kelijke kelen. Eén keer mislukte het schie
ten evenwel grandioos. Het varken was
uitgegroeid tot een compleet monster van
een trekblok, dat maak ik zelf. Nu
met mijn knieën trekken, vroeger
een touw in de muur maar dat be
de rug te veel. Het touw trek ik
om de bos heen".
>rengt een partijtje berketwijgen
>O0jBt Openluchtmuseum.
apenfcEK ..Ik wil niet opsdheppen.
oals ik het doe, kan haast geen
- jet, zo vlug en zo mooi. Ik zit er al
E,k heuveltJe en a,,e paadjes van
in veri bank en de bossen bij Hoog- en
'ersstr oeren ken ik pis m'n broekzak. Als
17054 jd weer is ben ik daar 's winters
g te vinden. Het zoeken en het snij-
i berketakken doe ik zo veel moge-
>n, want hulp kost maar geld. Dan
ten en mijn bezems duurder moeten ma-
i. 373: daar voel ik niets voor",
laad v
t woord is de 62-jarige Eerbeke-
winstiterrit Martinus Brink, bezembinder
den is en nieren. Hij is waarschijnlijk de
ambachtsman in Nederland die zijn
am nog verdient met dit oude hand-
n.(GSnl 36 jaar levert Brink natuurlijke
'9: Hij heeft er inmiddels zo'n vier-
rk dduizend bij elkaar gebonden. En
loqeljj|l door, tot de vut er op volgt. Zijn
Vóór mijn vijfenzestigste een half
halen". De reden van zijn niet afla-
en en verklust is niet alleen de liefde voor
r bes wmbinden, maar ook het feit dat
ranaf >n het bedrijfje zal voortzetten,
op z< mijn zoon niet had, deed ik het wat
i en $aan. Ik ben nu nog van 's morgens
a 3o-»vonds in de weer. Ik ga nog drie
ir. Lonior. Mijn zoon heeft er schik in en
20-20fiij op. Het is echter een uitstervend
577. Velen vinden het werk in het bos
ers met al die kou en mist niet pret^
heeft het nooit iets gedaan en nu
on ermee doorgaat zal ik hem later
Bezembinder Brink geeft regelmatig
demonstraties in het Nederlands
Openluchtmuseum te Arnhem. Thuis
maakt hij de laatste tijd gebruik van
een machine die de bossen bindt en
snijdt, maar in Arnhem doet hij het
nog op de ouderwetse manier. Fi
nancieel gaat hij er niets op vooruit,
zo zegt hij, maar hij geniet van de
belangstelling van de mensen. „En ik
vind het leuk zo af en toe wat aan
particulieren te kunnen verkopen en
dat kan hier", aldus Brink.
brieken, coöperaties van landbouw en
twaalf gemeenten: Arnhem, Apeldoorn,
Deventer, Epe en Eindhoven zitten daar
bij. De meeste binderijen in Drenthe leven
niet van het binden, ik wel. ik heb er de
handen voi aan, ik hoef er geen baantje bij
te hebben".
Vak apart
Het snijden van rijshout is bijna een vak
apart te noemen. Er gaat veel tijd in zitten.
De bezembinder kapt zelf. Hij snijdt zijn
materiaal met de hand. Van eind novem
ber tot eind april struint hij als het weer
het even toelaat de "bossen af, op zoek
naar geschikte berketwijgen. Als het re
gent kan hij thuisblijven, want dan is het
hout zacht. Als Brink bij de Posbank op
pad gaat, moet hij Natuurmonumenten 35
cent betalen voor elke bos takken van een
meter omtrek. Bij Hoog- en Laag-Soeren
kan hij ongestoord z'n gang gaan.
„Rond 1920 waren er in Groesbeek nog.
veel binders. Die gingen lopend naar Velp,
dat is zo'n dertig kilometer, en bleven dan
een week bij een boer om daar in de buurt
te snijden. Vroeger haalde mijn oom me
wel eens op met de auto. Ik ben ook wel
met paard en wagen op pad geweest en
natuurlijk soms met de fiets. Nu hebben
we zelf een auto. Dat had ik nooit durven
dromen, maar mijn vrouw heeft het rijbe
wijs gehaald. Ik heb ook hei gesneden,
maar het is beter van berk bezems te ma
ken, berk is steviger. Bij hei gaan alleen de
De arbeidsomstandigheden waren aan het begin van deze eeuw erg slecht.
stelen er makkelijker in. Daarom gebruik
ten ze vroeger we' hei als vulling".
Schuur
Bezembinder Brink is van een uur of ne
gen 's morgens tot ongeveer half vijf
's middags in het bos. Als hij veel moet
lopen, weet hij zo'n vijfendertig bossen bij
elkaar te snijden. Staan de berken bij el
kaar dan komt hij. met vijftig bossen voor
de dag. De oogst slaat hij op in een zeven
meter hoge schuur. Van de winterop-
brengst moet hij het hebben. Als in het
voorjaar de blaadjes weer aan de bomen
komen is het met het boswerk gedaan.
Brink spreekt dan dagelijks de voorraad
aan. Het eerste jaar stopte Gerrit Martinus
zijn schuur lukraak vol met bossen berke
twijgen. Dat kostte hem vierhonderd baal
tjes. "Het spul binnenin verstikte. Nu zet ik
er luchtkokers in. Uit één bos berk maak
ik vijf bezems. Het beste spul komt van de
jonge boompjes, die zo'n drie a vier meter
hoog zijn. Oude bomen worden slap, voor
vulling kun je ze nog wel gebruiken, maar
niet te veel. Ik hou niej van rommel ma-
ken. Je kunt wel een heleboel bezems in
elkaar prutsen, maar daar heb je niets
aan. Als ik flink doorwerk haal ik er hon
derd of honderdvijfentwintig per dag, dat
is een stuk of twaalf per uur. De mooie
takken doe je aan de buitenkant. Het is
net als met sigaren, daar doe je ook mooie
dekblaadjes omheen", aldus Brink.
Prinses Juliana
Hoogtepunt uit het leven van de meester
in het binden was het afscheidsdefilé van
prinses Juliana. Elke provinciewas pre
sent met een kenmerkend ambacht of be
roep. „Ik stond bij de vlag van Gelderland.
Het was schitterend. Ik had heel kleine be
zempjes voor de kleinkinderen gemaakt
Ja, het was een fantastische dag".
De bezembinder zingt het hoogste lied on
der het werk. In het schuurtje, .waar de
geur van verse berketwijgen hangt, staat
een radio-casseterpcorder. Puzzelen en
muziek hebben een -grote plaats in zijn
hart. Over de vele spinnen in zijn schuur
zegt hij laconiek: „Het is een stoffig vak".
Maar het vergalt zijn plezier niet. „Het
mooiste van dit beroep is dat je vrij bent.
Met een boerderij ben je veel meer van
het weer afhankelijk. Elke dag het bos in
op zoek naar de beste boompjes is toch
het mooiste dat er is? Je moet wel met z'n
tweeën gaan, want als er wat gebeurt met
dat scherpe mes, je weet maar nooit
Mijn moeder had er altijd een hekel aan
als ik aleen ging. Een voordeel van mijn
vak is, dat je fnaar een paar dingen nodig
hebt. Als je takken hebt kun je beginen".
Zijn vrouw voegt daar nog aan toe: „Als hij
maar naar het bos kan gaan Dat is z'n
lust en z'n leven".
WIEPKE NAUTA
naar het eiland om mee te helpen het vele
werk te doen. Aan alle kanten omringd
door de zee, deden ze hun plicht. En denk
daar niet lichtvaardig overI Want Rottum
mag en mocht dan ogenschijnlijk
een oase van rust zijn, de eilandvoogd
diende wel de handen uit de mouwen te
steken. Hij was niet alleen schipper, boer,
kustwachter, strandvonder en vogelteller,
maar ook vuurtorenwachter, ambtenaar
van Rijkswaterstaat, Lloyds-agent, meteo
roloog en onbezoldigd rijksveldwachter.
En als ie dan nog eep uurtje over had,
mocht-ie zich bezighouden met de sche
pen In nood. Het belangrijkste baantje was
echter het ln-stand-houden en Indien mo
gelijk uitbreiden van het eiland.
Jaar in, jaar uit waren de voogden en hun
personeel op deze wijze met Rottum be
zig. Vaak was het familie, die van vader op
zoon op het eiland rondsjouwde. Klaas Ja
cobs bijvoorbeeld arriveerde in 1782 en
zijn achterkleinzoon verliet het in 1908.
Toen kwam de familie Toxopeus en die
bleef er tot het „bewoonde" einde van
Rottum in 1965.
Vooral de laatste Toxopeus-voogd werd
bekend bij de nlet-Rottumers. Er werd
zelfs een film gemaakt van dat „kleine,
eenzame gezinnetje op dat ydilli$che ei
Tenslotte stampt Brink de steel in de be
zem. Enthousiast zegt hij: „Die bint goed
gevuld man".