Asser museum inspireerde
Miep Diekmann voor roman
Eerste overzichtstentoonstelling van beeldhouwkunst
van de 20ste eeuw inFondation Maeghtin Saint Paul
Biagio Marini toont
oorsprong van
vioolspel en opera
KUNST LEIDSE COURANT WOENSDAG 26 AUGUSTUS 1981 PAGINAI
i(J
-
Zendingsraad
doet EO om
roep verwijten
AMSTERDAM De Neder
landse zendingsraad is fel
uitgevallen tegen de Evange
lische Omroep. De raad ver
wijt de EO, dat deze omroep
in zijn „theologische verken
ningen" onder redactie van
drs A. G. Knevel een onjuist
beeld heeft gegeven van de
wereldzendingsconferentie
in Melbourne van vorig
jaar.
In dit programma verwijt de
EO aan de Wereldzendings
raad, dat deze een te grote na
druk legt op het horizontalis
me in de zending ten koste
van Christies als bewerker van
het heil. In een uitvoerige bro
chure van de zendingsraad
wordt thans ingegaan op de
letterlijke teksten van het be
raad in Melbourne. De zen
dingsraad trekt daaruit de
conclusie, dat van eenzijdig
heid geen sprake is, maar dat
Melbourne zowel aan de verti
cale als horizontale aspecten
van de zending recht heeft
doen wedervaren.
Voetbal en wielren
nen in „Studio
Sport"
HILVERSUM NOS-tv be-
steedt vanavond in „Studio
Sport" (Ned. 1 - 22.10 uur)
aandacht aan de competitie
betaald voetbal, de ploegen
tijdrit in het wereldkam
pioenschap wielrennen in
Praag en internationale at
letiekwedstrijden in de
Westduitse plaats Koblenz.
Ook komen in „Langs de
lijn" (Hilversum 1 - 20.02
uur) reportages over het be
taalde voetbal en uitslagen
van de paardenkoersen.
kunst en
kunstenaars
Gerard Havekes exposeert
van donderdag 27 augustus tot
en met 26 september in De
Zonnewijzer van het Philips
Ontspannings Centrum in
Eindhoven. Op de tentoonstel
ling is een selectie van zijn
werk te zien. De kunstenaar,
een oud-Hagenaar, die uit een
architecten-familie stamt,
woont in de omgeving van
Sydney in Australië. In het
land van de kangeroes staat hij
bekend als een begaafd schil
der, beeldhouwer, potten- en
tegelbakker en binnenhuisar
chitect.
VERRASSENDE GRAMMOFOONPLAAT
VAN VERGETEN COMPONIST
In de wat uitgebreidere handboeken voor muziekgeschiede
nis staat Biagio Marini genoteerd als de musicus die de eer
ste sonate voor vioolsolo componeerde. Hij publiceerde die
in een bundel instrumentale en vocale werken met de titel
„Affetti musicali" wat zoveel wil zeggen als muzikale ge
moedsaandoeningen. Erg veel is er over zijn leven en werk
niet bekend en gewoonlijk wordt hij dan ook met een paar
regels afgedaan. Toch was de zogenaamde affectenleer
waarnaar de titel van zijn eerste opus verwijst, van wezen
lijk belang voor heel de barokmuziek en zelfs nog daarna.
Bovendien verscheen drie jaar ha de „Affetti" een andere bun
del van Marini met een „romanesca" die beschouwd kan wor
den als de aanzet tot de nog altijd gebruikte suite-vorm van ge
stileerde dansen. Mèt zijn overtuigende toepassing van allerlei
typisch violistische effect- en expressie-middelen staan we bij
Marini's „stilo moderno" bij de oorsprong van het hedendaagse
vioolspel in ruime zin.
Tegenwoordig houdt men het er op dat deze Marini in 1597 in
het Italiaanse Brescia werd geboren en dat hij vermoedelijk les
kreeg van zijn aan de pest ten offer gevallen stadgenoot Giovan
ni Battista Fontana, ook een van de eerste componerende viool
virtuozen. Zeker weet men dat Marini al in 1615, toen hij dus 18
moet zijn geweest, verbonden werd aan de San Marco in Vene
tië waar hij werkte onder de geniale Monteverdi. Of deze mees
ter de jongeman die in het kerkorkest speelde, ook compositieles
gaf of dat hij alleen diens werken tot voorbeeld koos, weten we
niet maar vast staat wel dat Monteverdi Marini direct of indirect
beïnvloedde.
Marini moet al jong een nationale en mogelijk zelfs een zekere
internationale faam hebben verworven. Zijn eerste composities
werden in Venetië terstond gedrukt. Na een verblijf van enkele
jaren in de lagunenstad keerde hij naar zijn geboortestad Brescia
terug, werkte vervolgens in Parma en beproefde toen zijn geluk
in het buitenland, bij adellijke hoogwaardigheidsbekleders in
Brussel en in verscheidene steden in Duitsland. Pas na een jaar
of twaalf keerde hij naar Italië terug om er weer actief te zijn in
muziekcentra als Ferrara, Milaan en Padua. Tegen het eind van
zijn leven hij werd 67, 68 schijnt hij de viool opzij te heb
ben gelegd en ging hij zich bepalen tot het componeren en diri
geren van vocale geestelijke muziek.
Voor de weinigen die al van Biagio Marini hoorden, bleef zijn
naam verbonden met een schimmige historische figuur die nau
welijks een duidelijke klankvoorstelling opriep. De onvolprezen
Florilegium-serie van L'Oiseau-Lyre, een Decca-label dat Phi
lips importeert, brengt daarin nu verahdering. Het Engelse en
semble „The Consort of Musicke" presenteert onder luitenist
Anthony Rooley op DSLO 570 een aantrekkelijke en informatie
ve bloemlezing uit instrumentale en vocale werken van Marini's
hand. Het zijn vroege werken, geschreven toen hij ongeveer 25,
30 jaar moet zijn geweest. Het gaat om een paar sinfonia's en een
balletje maar veel belangrijker zijn vier vioolsonates en een bij
zondere cantate voor sopraan en tenor, in recitativische stijl en
met instrumentale begeleiding.
Terwijl zich in de sonates een naar buiten gekeerde, theatrale
ftassie manifesteert, een muziek zonder programma maar met il-
ustratieve kunstgrepen, komt in de cantate een sterke tragiek
beheerst tot uitdrukking. De titel „La Lagrime d' Erminia", de
tranen van Erminia, doet dadelijk denken aan Monteverdi's „II
combattimento di Tancredi e Clorinda" dat bijna gelijktijdg, mis
schien iets later ontstond. Naar Tasso's epos „Gerusaleme libera-
ta", Jeruzalem bevrijd, geeft Monteverdi een uitbeelding van de
strijd tussen de kruisvaarder en het door hem beminde maar on
herkenbaar vermomde Saraceense meisje. Marini echter bepaal
de zich tot de smart van de vrouw die Tancredi in de steek liet.
I JOHN KASANDER
SAINT PAUL De grote zomer-
tentoonstelling in de Fondation
Maeght in Saint-Paul-de-Vence,
die altijd een opmerkelijke ge
beurtenis van de allereerste orde
op kunstgebied is, is in dit jaar
gewijd aan de beeldhouwkunst
van de 20ste eeuw. In feite van
1900 tot 1945. In 1983 zal de twee
de periode van onze eeuw (1945
tot heden) aan de beurt komen.
In tweehonderd werken van een vijftig
tal kunstenaars heeft men met deze eer
ste en unieke expositie in haar genre een
uitstekend overzicht weten te geven van
wat beoogd werd: de beeldhouwkunst in
de eerste helft van deze eeuw. Er is zeer
vermoedelijk meer dan één reden waar
om iets soortgelijks tot dusver nimmer
tot stand is gebracht en het is des te op
merkelijker dat een privé-galerij hier de
lacune opvult die de grote (nationale)
musea hebben laten bestaan. Het is be
kend dat de sculptuur stiefmoederlijk
bedeeld is in de wereld van de kunst.
Een beeldhouwwerk is veelal moeilijk te
vervoeren, nog moeilijker in een huiska
mer onder te brengen, en in de optiek
van het grote publiek op de eerste plaats
bestemd om openbare pleinen, parken
en gebouwen te sieren. Bovendien is het
publiek maar zelden ingesteld op de ei
genheid van de sculptuur, die als het
ware veel meer in een „sociale context"
thuishoort dan een geschilderd portret,
stilleven, landschap of abstractie. Een
schilderij roept doorgaans meer op: im
pressies, herinneringen, dromen, erva
ringen. Een beeldhouwwerk is op de
eerste plaats een (soms zware) presentie.
Het is des te verwonderlijker dat men,
als men door de zalen van de Fondation
Maeght wandelt, een soortgelijke indruk
opdoet als in een museum waar schilde
rijen tentoongesteld zijn: er is impressio
nisme, cubisme, dadaïsme, constructivis
me, surrealisme, futurisme. „Tussen 1900
en 1945 is er een nieuwe uitdrukkings
vorm in de plastieke kunst ontstaan, die
het gevolg is van tradities en breken met
het verleden, met name in de beeld
houwkunst. In de eerst helft van onze
eeuw (tot het einde van de Tweede We
reldoorlog) hebben sociale en politieke
gebeurtenissen en wetenschappelijke
ontdekkingen ons tijdvak een nieuw rit
me opgelegd
De eerste twee decennia kenmerkten
zich door een opeenvolging van „breu
ken"; er werd naar nieuwe materie ge
zocht (met name door de Russen Tatlin,
Rodtchenko) en bouwkunst en construc
tie werden bronnen van inspiratie. De
Dada-beweging inspireerde Miró en Arp;
Duchamp-Villon Boccioni werd de leider
van de futuristen. Max Ernst vertolkte
het surrealisme in de beeldhouwkunst.
Artistide Maillol: He de France, 1925.
En dan de anderen, die niet in catego-
riën onder te brengen zijn: Calder, Gia-
cometti, Brancusi, Matisse, Modigliani,
Marini, Moore, Hepworth.
Maar Rodin was degene die de grote om
wenteling bracht. Aanvankelijk eerbie
digde hij de traditie en gaf blijk van gro
te trouw aan het model; zijn vroege wer
ken zijn verhalen en beschrijvingen,
maar geleidelijk aan komt er een veran
dering in zijn betrekking tot het model
en de materiële substantie en presentatie
wint het. van de uitbeelding van de ui
terlijkheid. Volgen in deze lijn Renoir,
Maillol, maar Rodin blijft „de prehistorie
van de moderne beeldhouwkunst". De
Roemeen Constantin Brancusi breekt
met zijn uitgezuiverde pure vormen,
vaak gesimplificeerd, met het realisme
en vormt volgens zekere kunsthistorici
het begin van de historie van de moder
ne sculptuur: hij brengt de essentie, die
onder de uiterlijkheid verborgen ligt,
naar buiten. Merkwaardig blijft dat hij
deze essentie, ontdaan van de uiterlijk
heid (in de goede zin van het woord) op
dringt, terwijl hij de (secundair gewor
den) uiterlijkheid niet verwaarloost
Alberto Giacometti: Femme Cuiller, 1926.
maar Mat doorschemeren en soms schit
teren in de oppervlakte van zijn werken.
Interessant is dat dit overzicht bij
Maeght vaak een sterkere indruk geeft
(in ernst, in luchtigheid, in levendigheid,
in leven-zonder-meer) dan de schilder
kunst van hetzelfde tijdvak, dan de*
schilderwerken van dezelfde kunste
naars.... Hetgeen mogelijk aan de mate
rie te wijten of te danken is. Aan de sub
stantie. Omdat een sculptuur als een vi
sioen kan opstaan, op zichzelf bestaat en
een zeker licht, een zekere schakering
wellicht niet op dezelfde wijze nodig
het feit dat Giacometti (een grote favo
riet van de Fondation Maeght) in de
klassieke zin, de laatste beeldhouwer is
die zich van abstractie naar figuratie
ontwikkelde en wiens figuren en figuur
tjes in een doordringend zoeken naar ge
lijkenis (en een zekere vorm van ab
stractie) soms tot een soort onzichtbaar
heid leiden.
Sculpture du XXème Siècle: 1906-1945,
Fondation Maeght, Saint-Paul-de-Ven-
ce (Alpes Martimis) tot 4 okotber.
JAN
ASSEN In het Provinciaal Mu
seum in Assen staat de 8.000 jaar
oude boot van Pesse te kijk. Het
moet het oudste vaartuigje zijn dat
ooit ter wereld is opgegraven. Hier
ligt ook de goudschat van Beilen.
En er zijn de veenlijken. Die zijn
minder zeldzaam. Maar ze wekken
wel allerlei vormen van senatie en
medelijden. En dan is er nog de
Prinses van Zweeloo. Het is de te
kening van een lijkafdruk -vermoe
delijk van een jonge, aanzienlijke
vrouw die zo'n 1400 jaar geleden
werd begraven. Dode voorwerpen?
Voor de schrijfster Miep Diekmann
niet. Ze insprireerden haar tot het
schrijven van een roman, die in
1957 verscheen onder de titel: „Een
mens tekort". Miep Diekmann
heeft nu een bewerking van deze
roman voltooid, die omstreeks 1 ok
tober als „De Prinses van Zweeloo"
in de boekhandel verschijnt.
Miep Diekmann is een van de meest
produktieve en meest bekroonde
schrijfsters van Nederlandse jeugdlite
ratuur. Waarom nu een Prinses van
Zweeloo? Herinneringen spelen een
grote rol in haar werk. Ze bevatten
een schat aan ervaringen, die zij als
schrijfster wil doorgeven.
Miep: „Ik wist op m'n twaalfde al dat
ik ging schrijven. En heb ook steeds
geweten, dat het jeugdliteratuur moest
worden. Thuis mocht ik mijn mond
niet open doen. En wat je niet mag
zeggen, dat moet je maar schrijven.
Bovendien kreeg ik vaak van die ver
knipte ideeën te horen over heel nor
male dingen. Dat waren twee achter
gronden voor de zeer bewuste keuze
om voor de jeugd te schrijven. Ik ben
jong begonnen en ik heb het altijd ge
scheiden gehouden van mijn vroegere
journalistieke bezigheden. Ik ben nu
een van de weinige auteurs van
jeugdliteratuur, die ervan kunnen le
ven".
Over „De Prinses van Zweeloo": „Ik
schreef het als „Een mens tekort"
toen ik dertig iaar was. Het was mijn
zestiende boek
Autobiografisch
Een vluchtige blik in de inhoud: Als
Miep Diekmann.
ze op het station in Assen uitstapt om
bij haar tante Mireille te gaan logeren,
weet Agneta Mirnian maar één ding:
haar broer, Cornelis, is gestorven. Ze
weet niet precies hoe. Iedereen zwijgt
erover tegen haar. Ze moet en zal
achter de waarheid komen.
Zonder vragen te durven stellen, ont
dekt ze langzaam de waarheid in het
grote en geheimzinnige huis van haar
tante en in het museum waar Mireille
werkt. Het is Josse, de assistent-con
servator, die haar op het spoor zet.
Ook dode dingen, als de beroemde
veenlijken hebben een eigen geheim
leven.
Het geheimzinnige huis is het "Ont
vangershuis" aan de Brink in Assen,
waar Miep als meisje vaak logeerde
bij haar tante. Juffrouw Van Keulen,
lerares Duits. Een ander gegeven is
een tragisch ongeval: in het begin van
de jaren vijftig viel, op het deftige Ra
penburg in Leiden, een student onder
nimmer opgehelderde omstandighe
den uit het raam van zijn „kast". Die
student was de zoon van Mieps ken
nissen. Zijn dood sprak haar hevig
aan. „Maar wat me sterk bezighield
was het gedrag van zijn zusje. Het
meisje Agneta. In het boek is ze ne
gentien jaar maar nog erg kinderlijk.
Die kinderlijkheid bestaat daarin, dat
ze haar broer verafgoodt en niet ziet,
dat hij een tiran is. Het derde gegeven
is dat van het museum, van die veen
lijken natuurlijk".
Gevoel en feiten
„Die student viel dood. Nu kan je
schrijven wat je denkt en wat je voelt.
Maar een schrijver legt ook verband
tussen verschillende op zichzelf staan
de feiten. Hij weet, dat hij iets ziet.
Maar hij moet dat zien wel duidelijk
kunnen maken. Als je zoveel jaren als
schrijfster bezig bent, dan is het rang
schikken van je gegevens en de „ti
ming" van het opvoeren ervan een
puur vaktechnische kwestie. Een van
'de moeilijkheden in dit boek was het
plaatsen van die museumstukken. Je
moet ervoor gaan zitten en je afvra
gen: hoe zie ik dat? Ik heb dagenlang
in dat museum rondgehangen.
„Kijk. Mireille, de tante, is de vrouw,
die alles in overvloed heeft. Maar die
niet weet, wat ze ermee doen moet.
Dat is het, daér gaat het om: de func
tie van de dode dingen. Die kan Mi
reille wel aan. Maar andere, het om
gaan met de levenden, niet. En ieder
een maar denken: „Een mooie meid
en een dijk van een baan!" Maar zijn
die dode dingen, die veenlijken, wel
zo dood? Bestaan ze voort? En hoe be
staan ze voort? Als er zoveel eeuwen
na hun overlijden nog dagelijks men
sen met hen bezig zijn: als het leven
van Josse, de assistent-conservator,
door de Prinses van Zweeloo in beslag
wordt genomen... Maar die levende
mensen, directeur Van Ommeren, Mi
reille en ook Josse, zijn net zo dood en
zo levend als die veenlijken. Het gaat
maar om de indruk, die je na je dood
in de wereld achterlaat".
Kritiek
Is die gedachtengang niet een beetje
animistisch?
Miep ontkent dat niet. „Het komt mis
schien door mijn West-Indische op
voeding". „Die geeft je gevoel voor
magie en zo intens contact met de din
gen die je- waarneemt".
Elke munt heeft zijn keerzijde. Inter
essant in verschillende boeken van
Miep Diekmann is. dat ze behalve
kruis en munt ook het randschrift laat
zien van het handelen van haar per
sonen. Ze doet dat door niet alleen si
tuatie en dialogen weer te geven maar
ook door de daarachter liggende ge
dachten en aarzelingen te verklaren.
Daardoor is „De Prinses van Zwee
loo", meer dan andere boeken van
Miep Diekmann, poëtisch en zelfs bij
na surrealistisch. „Maar toch wel erg
reeël", vindt ze zelf. Die werkelijk
heidszin spreekt, volgens haar, zeer
sterk uit de broeierige sfeer van naij
ver in het museum, waar emoties
worden onderdrukt in naam van de
wetenschap. „Maar is dat wel weten
schap?", vraagt de_schrijfster. Ze stelt
zich kritisch op tegenover het mu
seum en laat Agneta sigarettenas in
een urn gooien. Als protest tegen het
museum, waar ze van het leven niets
begrepen zouden hebben.
Omslag
„Waarom die titel: De Prinses van
Zweeloo? Och ja, eigenlijk had ik zelf
geen titel voor dit boek. Na de bewer
king was ik gewoon leeg. Een titel
moet de inhoud dekken. En ze moet
een leuk trekkertje zijn. Nou, toen
heeft de uitgever er „De Prinses van
Zweeloo", van gemaakt. Ik vind dat
goed zo. Waar ik wel héél blij mee
ben, dat is het omslagontwerp. De uit
gever heeft een schilderij overgeno
men uit mijn bezit. Het is van de Tsje
chische Skalni Kové, die ik persoon
lijk ken en voor wie ik wel eens wat
gedaan heb. Moet je zien: twee
boompjes als in een droom. Dat is de
keus, die je moet maken. Daartussen
ligt, heel zacht en groen, het moeras
waar je in kunt lopen. En op de voor
grond staat een stoel klaar: heel hel
der en scherp, bijna tastbaar. De be
langstellende kan er zo gaan zitten,
Marino Marini: Ruiter, 1945.
heeft als een schilderij. Mogelijk ook om
dat steen en brons, klei en hout meer
blijvende bestanddelen van ons univer
sum zijn.
Twee kanttekeningen: de afwezigheid
van Gauguin is te betreuren (enkele van
zijn sculpturen zouden misschien het ge
val Picasso, het geval Modigliano beter
hebben kunnen illustreren); het feit dat
Calder de mobiliteit in de wereld van de
beeldhouwkunst binnengevoerd heeft,
komt voor de profane bezoeker niet vol
doende naar voren. Misschien ook niet