In ontwikkelingsland isP
is toeval troef.
Lawaai
Deskundigen
worden in
I het water
gegooid
JL en moeten
maar zien
hoe ze
zwemmen
Lawaai is het woord. Lawaai
niet zozeer in akoestische als
wel in karakterologische zin.
Het is lawaai waarmee Neder
landers zich in het buitenland
omgeven. In het binnenland on
getwijfeld eveneens, maar daar
valt het in de totale kakofonie
niet op. Het valt pas op in het
buitenland. In België dus ook.
,,Hee, hallo zeg, daag, hoe is
het met jóuw?!", schalt het dan
door de gedempte conversatie
van het verder Vlaamse gezel
schap. De aangesproken Belg
krimpt ineen, weet zich na lan
ge seconden te „herpakken",
reikt een onvaste hand aan en
fluistert: „Tot genoegen".
Het genoegen duurt een vol
kwartier, waarin de noorder
buur op heldere toon uiteenzet
wat ie aan mieters, prima's,
schandelijks en belachelijks
maar al bij al zóóó boeiends in
dat gekke Belgenland heeft
aangetroffen. Retteketetteke-
tetteketet. „Ik ga eens kijken of
ze nog een mooie whisky heb
ben. Voor jou een pintje ze
ker?".
„Doet u geen moeite", stamelt
de Vlaming. Hij heeft al eens
eerder kennis gemaakt met
zo'n persoonlijkheid uit Hol
land. „Hoi, ik ben Geert, de
nieuwe buurman", had die van
achter de heg geroepen. Dat
had hem, Guido, de daver op
het lijf gejaagd. Met de buur
man van de andere kant, toch
een landgenoot, hij had im
mers in negen jaar nog nooit
een woord gewisseld. Waarom
ook? Hij heeft toch zijn familie
en de club? Vooral toen Geert
gelijk ook zijn madam had
voorgesteld („Dit Is Loes, mijn
vriendin!") was de grond onder
Guido vervaarlijk gaan golven
en had hij zich het gerucht her
innerd dat de zeldzame mensen
die in Nederland een dak boven
het hoofd hebben daaronder
ongehuwd samenwonen.
Guido en zijn Claudine moesten
dezelfde avond „om een uur of
negen langskomen". Amai.
amai, dat was wat geweest. Om
kwart voor twaalf had Claudine
voorzichtig geïnformeerd of ze
misschien kon helpen in de
keuken. Toen had zich lang
zaam de onthutsende werkelijk
heid afgetekend dat er, op de
pinda's en wokkels na, hele
maal niet gegeten wérd! Weer
thuis hadden ze in het holst van
de nacht hun loeiende honger
gestild met een simpele kreef
tesoep.
Uw correspondent inmiddels
Belg met de Belgen staat bij
z'n slager in Brussel soms
naast zo'n Hollandse lawaaida-
me (van het type Loes dus).
Doet u mij een ons ham",
knettert het dan langs de
kraakheldere tegeltjes van de
charcuterie. Het schuchtere
wicht achter de toonbank wan
kelt. Ze weet niet wat mij
doen" betekent, ze weet niet
wat een ons is, ze weet niet wat
ham is en ze denkt dat die ma
dam, die van Holland is, dat die
tegen haar snauwt. Maar die
madam van polaire oorsprong
is pijlsnel van begrip. „Ach na
tuurlijk, een ons, dat kent u
niet, u zegt honderd gram, wij
zeggen dan een ons, maar u
hebt gelijk het is ook honderd
gram, en. het is ook eigenlijk
een raar woord, een ons". Tet-
terdeterrerdetet.
De overige klanten hebben de
ogen zedig terneergeslagen.
„En hesp, is dat eigenlijk het
zelfde als ham?", knalt Loes d'r
terugstootloze vuurmond. Het
meiske ziet hulpeloos op naar
het stuk geschut. „Ik weet het
niet", prevelt ze, „het is hesp.
Loes vindt het „typisch en ei
genlijk hartstikke interessant".
Zal ik jou eens vertellen wat in
teressant en eigenlijk hartstikke
typisch is. Loes? Uitermate ty
pisch is dat je gasten ontvangt
in de lucht van eten dat al op
is. En dat je wildvreemde men
sen de duivel aandoet met al je
intelligente meningen en je
spontane uitnodigingen. Dat je
bij iedereen onaangekondigd
tJbinnenbanjert zonder boven
dien een bos bloemen (die hier
vijfentwintig gulden kost, nou
en?) mee te brengen of iets van
die patisserie waarvan je eerst
dacht dat het een juwelier was.
En dat je de halve zondag in je
bed ligt in plaats van normaal
om negen uur te ontbijten, om
tien uur naar de kerk te gaan,
om elf uur bij je neef een aperi
tief te gebruiken, om twaalf uur
in drie gangen te lunchen, om
half vier een geuzebier met
platte kaas te nemen, om vijl
uur koffie met brood te genie
ten, om zes uur weer aan het
aperitief te gaan en om acht
uur te soupéren.
Het valt je tegen hier, hd Loes?
Je had wel eens luidruchtige
Belgen in een café gezien en
daar waren zelfs oudere dames
en sjieke heertjes bij, dus je
dacht dat het hier allemaal
bourgondische lolbroeken wa
ren. Maar nu blijken het zulke
serieuze en-timide mensen, die
een zachte glans aan hun leven
geven en die je overal in deze
Vlaamse porceleinkast in me
kaar ziet stuiken voor die oli
fantspoten van je.
Maar geloof maar dat ze het
hunne van je denken hoor. En
van al die Hollanders die zo net
jes hun belasting betalen en zo
milieubewust zijn maar nog
geen huis hebben om in te wo
nen en door de belten het git
liiet meer zien. Laat Guido en
Claudine hun plan maar trek
ken. Wist je dat ze aan het bou
wen zijn? Met hulp van veel
bloed- en aanverwanten trek
ken ze in Nederoverheembeek
zo'n oorverdovende villa op.
dat jullie, Loes en Geert ook, je
eigen lawaai niet meer zult ver
staan. Wat zullen ze fier zijn,
Guido en Claudine. En vooral
dankbaar. Dankbaar voor het
wonder dat op Belgische bo
dem uit zulk pikzwart geld zo'n
hagelwit paleis kon groeien.
2. Lf»_GENINGEN Misschien wel de helft van de Ne-
_Jandse ontwikkelingsdeskundigen voelt zich
<jf joocheld in zijn toekomstverwachtingen en ge-
i |treerd in zijn mogelijkheden. Dit beeld lijkt in
j rante tegenspraak met idealistische filmpjes uit
derde wereld die de televisie vertoont, of met de
ivende voorlichting die bij onderwijsinstellingen
'dt gegeven (het ministerie voor ontwikkelings-
tenwerking geeft aan propaganda 12,5 miljoen
>.y den per jaar uit), maar ingewijden weten dat het
anders is.
7 Klooster: Voor ontwikke-
je meer nodig dan
Uitspraak van zo'n ingewijde, ir. A.
Hulsewè, voorzitter van het Neder
lands Instituut van Landbouwkun
dig Ingenieurs (NILI): „Er wordt
slordig omgesprongen met ervaren
ontwikkelingsdeskundigen. Ze wor
den ingezet als uitzendkrachten. Is
een project gereed, dan beëindigt,
men hun dienstverband en moeten
ze maar afwachten of er elders in
de wereld een project is waarvoor
ze in aanmerking komen. Deze on
zekerheid is voor velen na langere,
maar dikwijls ook al na kortere tijd,
reden om af te haken en een vaste
functie te zoeken, ook al ligt die
buiten de ontwikkelingssamenwer
king".
Een andere ingewijde Is ir. H. van 't
Klooster, secretaris van datzelfde
NILI, tevens coördinator van de
Stichting Maatschappelijke Plaat
sing Wageningse Afgestudeerden.
Hij begint met te benadrukken dat
het probleem niet beperkt blijft tot
ontwikkelingsdeskundigen die aan
de Landbouw Hogeschool zijn op
geleid, maar zich uitstrekt over alle
gebieden. Ook artsen en technici
worden erdoor getroffen. Zegt dan:
„Doordat deze teleurgestelde, ge
frustreerde mensen het ontwikke
lingswerk de rug toekeren of, nog
veel erger, in de WW verzeilen waar
brokken vallen, waar ze een psychi
sche knauw krijgen, ebt een stuk
deskundigheid weg. Ik vind dat een
erg slechte zaak".
Doodlopend spoor
Er komt bij dat ontwikkelingsdes
kundigen in opleiding door deze
gang van zaken licht het gevoel zul
len krijgen: ik heb me op een dood
lopend spoor begeven; mij wacht
geen carrière die via tussenstations
naar een zekere eindbestemming
leidt. Zulke studenten vallen af, kie
zen een richting met een meer
rooskleurige toekomst: Van 't
Klooster: „Idealisten zullen er altijd
blijven. Maar voor ontwikkelings
werk heb je meer nodig dan idealis
me. Je hebt deskundigheid nodig.
Nu al zien we dat er, ondanks de
grote aantallen landbouwdeskundi
gen die Nederland opleidt, een
groot gebrek is aan ervaren des
Onzekerheid ia
m voor velen na lan-
kundigen om projecten in de derde
wereld te bemannen. Bovendien is
er veel kritiek op de kwaliteit van
de Nederlandse technische hulp,
zoals onlangs ook naar buiten
kwam in een rapport van de inspec
tie voor ontwikkelingssamenwer
king te velde".
Men zou, deze klachten overziende,
verwachten dat het ministerie zijn
personeelsbeleid erop zou richten
de functies van ervaren deskundi
gen aantrekkelijker te maken zodat
ze voor de ontwikkelingssamenwer
king behouden blijven. „Wie zo op
timistisch is, komt bedrogen uit",
stelt Van 't Klooster niet zonder bit
terheid vast. „Het tegengestelde
gebeurt. Minister De Koning zegt
almaar: we moeten deskundigen
duidelijk maken dat ze van ons
niets te verwachten hebben".
Geen avonturiers
kan bouwen of een arts wel overal
zieken kan behandelen. Zijn des
kundigheid slaat specifiek op de
tropen, op de derde wereld dus.
Wanneer het ministerie geen veran
dering brengt in zijn beleid, is het
zeer de vraag of we niet gedwon
gen zullen zijn te stoppen met die
speciale tropenopleidingen. Ik denk
aan de Hogere Landbouwschool in
Deventer waar ze de tropenoplei-
ding al hebben afgeslankt tot on
derdeel van de algemene opleiding
zodat de afgestudeerden minder af
hankelijk hoeven te zijn van een
toekomst in het ontwikkelings
werk".
Van 't Klooster vreest dat de Land
bouw Hogeschool
van Wageningen
straks dezelfde
consequentie zal
moeten trekken als
Deventer. „Ik acht
het bepaald niet
uitgesloten. Maar
ik zou het wel erg
betreurenswaardig
vinden. We hebben
in Nederland grote
hoeveelheden tro
pische kennis op
gebouwd en we
hebben die ook na
het kwijtraken van
de koloniën weten
te behouden. We
beschikken over
hoogwaardige
technologieën, over
een geweldig reser
voir aan landbouw-
kennis. Die moeten
we de wereld kun
nen blijven aanbie
den. Maar wil je de
kwaliteit handha
ven, dan moet je
uitzicht bieden.
Dan moet je de
deskundigen die in
het ontwikkelings
werk willen blijven,
inzetbaar houden.
En voor degenen
die er na een paar
jaar uit willen stap
pen, moet je voor
waarden scheppen
dat ze elders aan
de slag kunnen".
Specifieke
kennis
Aan beide mogelijkheden ontbreekt
het op het ogenblik. Dat is de kern
van de onvrede in ontwikkelings
land. Het ministerie heeft voor de
deskundigen geen duidelijk markt
beleid. Men kan het met even zo
veel woorden lezen in de memorie
van toelichting bij de begroting
voor 1981 van Ontwikkelingssa
menwerking. Het ministerie kén
geen loopbaan bieden aan deskun
digen. Het ministerie wacht af wat
door de ontwikkelingslanden wordt
gevraagd. „Maar doordat het mi
nisterie aan deze landen niet duide
lijk maakt wat Nederland te bieden
heeft", argumenteert Van 't Kloos
ter, „zullen die landen ook niet vra
gen om de specifieke kennis waaro
ver Nederland beschikt. Het is een
kwestie van vraag, maar ook van
aanbod. Er zal nagegaan moeten
worden wat we aan deskundigheid
bezitten die waarde heeft voor ont
wikkelingslanden. Wanneer we dat
weten, kunnen we de betreffende
deskundigheid verder ontwikkelen
en aanbieden. Dit betekent dat we
onze opleiding en ons onderzoek
gaan richten op zaken waarnaar de
landen voor wie we ons inzetten,
ook zullen vragen. Dan heb je een
beleid; dan kun je je deskundigen
een perspectief op langere termijn
bieden en hoef je ze niet teleur te
stellen".
Op straat
Helaas is de praktijk op het ogen
blik zo en hij zal zo blijven, tenzij
het ministerie zijn koers verlegt
dat ontwikkelingsdeskundigen na
de voltooiing van een project geen
aansluitend contract voor een nieu
we klus krijgen. Ze staan op straat
en moeten maar zien hoe ze weer
aan de slag komen. Hoe goed ze
hun werk ook gedaan hebben, het
maakt domweg niet uit. Hun toe
komst wordt louter bepaald door
de vraag of er misschien elders een
project is waarbij hun deskundig
heid tot gelding kan komen. Toeval
troef. „Bovendien blijken projecten
vaak onvoldoende voorbereid te
zijn", zegt Van 't Klooster misprij
zend. „Ze hebben een te vage of
zelfs onjuiste opzet omdat er vooraf
te weinig technische inbreng is ge
weest van de ambtenaren in Den
Haag. En de deskundigen worden
op zo'n project onvoldoende bege
leid. Ze worden in het water ge
gooid en moeten maar zien hoe ze
zwemmen. Dit verklaart de vele kri
tiek op de kwaliteit van de Neder
landse technische hulp die de in
spectie voor pntwikkelingssamen-
werking te velde nota bene zelf
heeft. Bij een goed deskundigenbe-
leid zou dat allemaal niet nodig
zijn".
Het geld is er, beklemtoont Van 't
Klooster. De technische know-how
is er. De goede mensen zijn er.
Maar het wordt niet gekanaliseerd;
het ontbreekt aan de keuze: daar-
en daarvoor gaan we ons bij de
hulpverlening sterk maken. Den
Haag neemt een passieve houding
aan. Men wacht af tot de ontwikke
lingslanden komen. Van 't Klooster:
„Minister De Koning huldigt het
standpunt dat het niet aan ons is
vooruit te plannen. Hij vindt dat het
aan ons is te kijken of er misschien
een vraag rijst en er pas dan gevolg
aan te geven. Bang voor de lange
tenen waarop ontwikkelingslanden
zich nogal eens getrapt voelen wan
neer ze inmenging of bevoogding
vermoeden? Voor een deel wel,
denk ik. Maar voor een deel ook
gebrek aan inschatting. Wij zeggen:
kies duidelijk de gebieden waarop
je als Nederland je deskundigheid
wilt inzetten en ga ermee de boer
op. Spreid je deskundigheid niet
lukraak over alles en nog wat. Be
steed het geld en
de bekwaamheid
die allebei in ruime
mate voorhanden
zijh, gericht. Dan
kun je je mensen
ook aansluitende
contracten garan
deren. Dan kun je
voor de personele
begeleiding zorgen
die op het ogenblik
veel te beperkt is.'
Dan hoeven ont
wikkelingsdeskun
digen zich na een
paar jaar niet ge
dwongen te zien
vol teleurstelling en
frustratie uit de
boot te stappen.
Dan behoud je de
kennis en kunde
die je in de loop
der jaren hebt op
gebouwd".
Minister De Koning
heeft uit de statis
tieken opgemaakt
dat veel ontwikke
lingswerkers boven
de 35, 40 jaar zich
niet meer aanbie
den voor een con
tract, vermoedt
Van 't Klooster.. Ze
vinden zo'n be
staan te onzeker.
Ze willen niet blij
ven trekken. Ze wil
len zich vestigen, al
was het alleen met
het oog op hun
schoolgaande kin
deren. Die gege
vens zijn tot beleid
verheven en de ar
beidsmarkt in Nederland liet dat
aanvankelijk toe.
„Ik bedoel dit: wie in het verleden
was uitgekeken op een nomaden
bestaan van contract naar contract,
kon hier aan de bak komen. Er ont
stonden en groeiden instellingen en
organisaties voor ontwikkelingssa
menwerking genoeg waar deskun
digen In het verlengde van hun stu
die aan de slag konden zonder dat
ze lijfelijk naar de derde •wereld
moesten. Maar die tijd is voorbij.
De arbeidsmarkt voor ontwikke
lingsdeskundigen is in Nederland
veel krapper geworden. En toch zijn
ze nodig; op de projecten waar een
groot gebrek aan ervaren deskun
digen heerst. Welnu: schep daar
vastigheid en zekerheid voor ze.
Verklein het risico dat ze geen aan
sluitende contracten kunnen vin
den. Zorg dat ze ook na hun vijfen
dertigste werkzaam kunnen blijven
in de ontwikkelingshulp. Wil je de
opgebouwde deskundigheid zorg
vuldig in stand houden en dat
zouden we volgens mij moeten
doen dan kun je alles niet aan
het toeval overlaten. Dan zul je erin
moeten investeren".
PIET SNOEREN
Terwijl ontwikkelingssamenwerking
juist deskundigen van node heeft,
geen avonturiers. „Maar", vervolgt
Van 't Klooster zijn requisitoir,
„doordat het ministerie voor de ko
mende jaren niet aangeeft aan wel
ke eisen Nederlandse deskundigen
moeten voldoen die willen werken
voor ontwikkelingssamenwerking, is
elke opleiding en elk onderzoeksin
stituut gedwongen zelf zo'n beetje
uit te maken wat belangrijk is. Zij,
en ook de studenten, moeten af
gaan op hetgeen uit de kranten en
via de tv op hen afkomt. Deze me
dia suggereren dat er een nijpende
behoefte is aan grote aantallen des
kundigen, terwijl het in de praktijk
heel moeilijk blijkt aansluitend op
de gevolgde studie een loopbaan in
het ontwikkelingswerk te vinden.
Velen worden geroepen, maar wei
nigen uitverkoren".
Nu kunnen medici en technici met
hun deskundigheid nog wel in Ne
derland terecht wanneer het in ont
wikkelingslanden aan contracten
mangelt. „Maar voor de tropische
landbouwkennis in Nederland zijn
de vooruitzichten somber", zegt
Van 't Klooster. „De specialist
daarin kan niet overal terecht, zoals
een ingenieur wel overal een brug