driaen ïlivurgtechnieken' een roman van ward ruyslinck groot beeldhouwer twee nieuwe stukken in rijks museum toe ien btn. ijn te ir als n vers >f ds iws t zola at beetj ■d Ruyslinck begon zijn literaire loopbaan met boeken als 'ierook en Tranen" en „De Ontaarde Slapers", waarin de hevi- kwetsingen die de oorlog teweeg bracht bij eenvoudige, brave insen werden uitgebeeld. Later, vijftien jaar geleden, of zal het twintig zijn, sprak hij zijn afschuw over de schokkende stroom e i hedendaagse literatuur nog uit. Wolkers, Reve, Cremer, hij ïr. het maar niks. En nu lees ik zijn boek „Wurgtechnieken", hedendaagse roman, en ik leer hem kennen als een cynicus, man met weinig geloof in onze samenleving, met weinig ge in de idealen van zijn jeugd en opvoeding. Hij heeft het arlijk niet over eenvoudige, brave mensen. Wanneer die in zijn *^n rhaal optreden, zijn het misbaksels, dommeriken, die onze a at en afschuw verdienen. 'I' is dus kennelijk heel wat gebeurd in het denken van Ward daa yslinck. Ik kan die verandering of ontwikkeling heel goed be- jpen en waarderen, al heb ik nogal wat kritiek op deze roman. Wurgtechnieken" beschrijft de gebeurtenissen tijdens het ver- jf van een politieman uit een Zuidamerikaanse staat in Brussel, man is voortvluchtig. In zijn vaderland heeft hij voor de wijzi ging van het regime aldaar, een aantal politieke gevangenen ei genhandig gewurgd. Met zijn vriendin heeft hij tijdens zijn vlucht naar een krokodillenfarm in Rhodesie (waar hij verwacht veilig te kunnen onderduiken) een tijdje in Londen gewoond, nu zit hij voor een korte tussenfase in Brussel. Een relatie verschaft nieu we (uiteraard valse) paspoorten, maar er ontstaan problemen. Die leiden tot twee wurgmoorden, een op zijn eigen vriendin. Door een reeks van heel onwaarschijnlijke toevalligheden, weet de Belgische politie binnen de kortste keren wie de moordenaar is. De man wordt, omdat het vliegtuig een uur vertraging heeft (geen toevalligheid wordt de lezer bespaard) nog juist op tijd in gerekend. Na een verhoor komt als slot van het boek het cynis me als de aap uit de mouw. De Amerikaanse regering koopt deze wurgdeskundige op voor meer legale activiteiten. Zo ontkomt hij aan zijn straf in België of elders. Ik zei het al. dat laatste moment uit het boek van Ward Ruyslinck geloof ik wel. Daar breekt opeens een nogal twijfelend wereld beeld door. Maar tegelijk vind ik dat de roman in zijn geheel niet de allure heeft, die deze twijfel aan het machtsgebruik waar maakt. De toevalligheden spelen met name een veel te grote rol. In het begin van het boek ontmoeten de wurgmoordenaar en zijn vriendin op twee verschillende avonden dezelfde man in dezelfde bar. Dat blijkt de Belgische dokter Zeldenrust te zijn, de politie- anatoom. de patholoog, die zich bezig houdt met sectie op ver moorde personen. Die man is een rokkenjager. Om een of ande re reden laat Ruyslinck hem een politieambtenaar ontmoeten, die de broer is van een dienstertje In een Belgisch restaurantje, waar de Belgische Zeldenrust graag kreeft at, voornamelijk met de be doeling de kwaliteiten van het dienstertje te proeven. Dat verhaal heeft helemaal geen band en geen betekenis met de eigenlijke inhoud van het boek. En er wordt langdurig tijd (of paginaruimte) aan besteed. Er zijn meer van die dingen die mij hinderen, ondanks de goede bedoelingen van Ward Ruyslinck in deze „Wurgtechnieken". Zo kan ik me niet voorstellen, dat een gesprek waarvan gezegd wordt dat het in het Engels wordt gevoerd, terwijl wij uiteraard een Nederlandstalige versie daarvan lezen, kan komen tot uit drukkingen als „je komt in de pekel", waarmee de politieman te genover zijn Zuidamerikaanse verdachte duidelijk wil maken dat hij de gevangenis zal indraaien. Mijn talenknobbel staat bij zo veel vertalingen even stil. Zo irriteert het mij ook in hevige mate dat in het verhaal allerlei referaten en zelfs literatuurverwijzingen zijn opgenomen over de techniek van het wurgen. Natuurlijk is een romanschrijver ver plicht in zijn voorstudie bezig te zijn met misschien zelfs de meest vergaande wetenschappelijke studies. Maar hij hoeft die details en technieken, die je daar ongetwijfeld in tegenkomt, niet in zijn verhaal te voegen, wanneer hij de dramatiek of de span ning er niet mee dient. En al die opgaven van literatuur over dit soort zaken, die gaan een soort eigen leven leiden, waardoor de fictie van de roman nogal gestoord wordt. JAN VERSTAPPEN Ward Ruyslinck: „Wurgtechnieken". Uitgeverij Elsevier Man- teau, Brussel. Soms gaan dromen van museummensen in Dat gebeurde in 1977 voor drs. W. Halsema-Ku- conservatrice der beeldhouwkunst van het Rijksmuseum, zich speciaal verdiept in het werk van Adriaen van sel, de laat-middeleeuwse Utrechtse beeldhouwer, van wie Amsterdamse museum ónder meer de schitterende groep psicerende engelen en St.-Jozef" bezit. Bekend was, dat fragment afkomstig was van een altaar dat Van Wesel ir de Sint-Jan in Den Bosch maakte. Er waren nog andere jerdelen bekend, maar je blijft hopen dat er meer zal op- e weiden. In 1977 gebeurde dat op een veiling van Christie's te I als pelen. Daar werd een „Ontmoeting der Drie Koningen" kerspjgeboden. kennelijk een fragment van een altaarstuk, aam van de maker was bekend, maar mevrouw lema-Kubes wist het ze- het stuk was van de j van de meester van wie sn thel 's varj s en venter0veel was 9aan houden. dJBts ga je natuurlijk niet ^bazuinen en zo kon het smuseum het „anonie- I' werk betrekkelijk goed- |p verkrijgen. Alask|979 gebeurde iets derge was Is. Bij Sotheby in Londen iet g«m weer een anoniem i de lament, ditmaal een onder- i de 3tj van een kruisiging, on- leef sf de hamer. Weer onder- ujl d.ide de Amsterdamse con- ,emd,!vatrice de maker en op- uw kon een werk aan het avont!vre van Van Wesel wor" rwoeaf toe9evoegd- Beide groe- lachinf z'ïn nu 9erestaureercl en daarf kan ze tot 15 maart z'en elfs ode tentoonstelling die het 3 van|<srriuseum aan Van Wesel zijn tijdgenoten wijdt. Whittfrna krijgen ze uiteraard an DJ plaats in de museumcol- ie, maar de zeer fraaie iositie geeft een unieke Travefis om alles te weten te ko- val naln wat van de meester be en-lat d is. Met beelden uit an- e collecties uit binnen- en jong^jeniand, maar ook met k van Utrechtse tijdgeno- en met schilderijen, die de >t hij ildhouwkunst destijds itonen. üit di )ot meester Canac 1 Wesej ze|f k0mt op de toonstelling naar voren als I kunstenaar die als het Herders met hun gaven op weg naar de stal m uitkwam behoorlijk kon (Catharijneconvent Utrecht) mokkelen" met lichaams houdingen, een man wie een bepaald achteloze gemak- het ^ht in de finesses soms niet vreemd was, maar zonder eni- twijfel een groot meester, als de grootste beeldhouwer van dodeih tijd, een man die men kan beschouwen als een van de iiotste kunstenaars die ons land heeft voortgebracht tien rde waardering is er altijd geweest. Toen het museum in 1901 ever „Musicerende engelen" aankocht stond het direct vast dat >en t om een uitzonderlijk fraai laat-middeleeuws beeld ging, 1 b'je i topstuk in de collectie. Maar als veel stukken uit die tijd 'f-?< e' het anoniem. Dat zou duren tot 1948. In dat jaar ont- J<te P.T.A. Swillens in het archief van de lllustre Lieve Vrou- Broederschap in Den Bosch de naam Van Wesel als ma ker van een Maria-altaar in de kapel van de Broeder schap in de Bossche Sint- Jan. Van dat altaar was be kend dat het de beelden storm had overleefd en twee fragmenten ervan zijn nog steeds in het bezit van de Broederschap en zijn nu, nog in hun originele polychromie, te zien op de tentoonstelling. De rest raakte verspreid, maar toen de naam eenmaal gevonden was en door stijl vergelijking een aantal wer ken op naam van Van Wesel kon worden gesteld, bleek dat die werken vaak uit Den Bosch of omgeving afkomstig waren. Wellicht hebben leden der Broederschap ieder hun deel genomen. In elk geval raakten sommige delen in Engeland terecht, de Engel sen zijn altijd grote kunstko pers geweest, en het is be paald niet uitgesloten dat er nog fragmenten gevonden zullen worden. Wellicht zal men ooit kunnen komen tot de reconstructie van het Ma ria-altaar die thans nog niet mogelijk is. De eerste presentatie van het oeuvre van Van Wesel vond in 1958 plaats op de jubi leumtentoonstelling van het Rijksmuseum „Middeleeuwse kunst der Noordelijke Neder landen". Sindsdien is er na tuurlijk een en ander gebeurd op kunsthistorisch gebied. Zo is men gaan inzien dat het werk van een man als Van Wesel in feite uit een atelier komt, waar de meester het ontwerp maakte en de belangrijk ste details zelf sneed, maar waar gezellen en leerlingen mee werkten. Zeker een meester als onze Adriaen, die in zijn tijd grote vermaardheid genoot en daarom vele opdrachten kreeg, kon dat werk niet alleen af. Dat blijkt uit het virtuoze werk waarvan men aanneemt dat het uit de laatste periode van Van Wesel stamt. De meester zette er zijn onmiskenbare stempel op. maar bepaalde slordigheden zijn wellicht aan de hand van een minder bekwame gezel te wijten. Bovendien is men beter gaan onderkennen dat ook de persoonlijke stijl van een meester in de loop der jaren wijzigingen kan onder gaan. Deze factoren maken een definitieve toeschrijving van werken uit deze tijd uitermate moeilijk en wijzigingen blijven bij voortgezet onderzoek altijd mogelijk. Zo is de Sint-Maar ten, die in 1958 nog op naam van Van Wesel stond nu in zijn „omgeving" geplaatst en menigeen zal wat vreemd tegen het feit aankijken dat het „Laatste Avondmaal" uit Boymans hier op Van Wesels naam wordt gezet, al is de overeenkomst met het „Sterfbed van Maria" be paald frappant. Een meesterschap als dat van Van Wesel is natuurlijk niet uit de lucht komen val len. Utrecht moet in zijn tijd meer belangrijke beeldhou wers gehad hebben (de Dom was in aanbouw!) en natuur lijk was er sprake van een belangrijke uitstraling naar leerlingen en navolgers. De tentoonstelling is voor een deel aan die „omgeving" van Van Wesel gewijd. Van de vroegere tijd is maar heel weinig over. Eén meester, maker onder meer van de St.-Agnes die een paar jaar geleden bij de restauratie door het Utrechtse Centraal Museum naar voren werd ge haald, wordt nu als Jan Nude geïdentificeerd. Zijn naam was vroeger al gevallen en in de catalogus wordt er nog een vraagteken achter ge plaatst. Maar, zo zei me vrouw Halsema-Kubes ons, er is eigenlijk geen enkele re den meer om aan die naam geving te twijfelen. Bij een in nemend beeld als met name die Sint-Agnes is dit toch wel een belangrijke constatering. Er zijn andere beelden die een duidelijke band met de kunst van Van Wesel tonen. Daarmee toont de expositie toch voor alles het belang van de kunst van Van Wesel zelf, die in kwaliteit, geva rieerdheid en originaliteit bo ven allen uittorent. Van twee beelden van Van Wesel worden alleen foto's getoond. Hun verblijfplaats is onbekend, wellicht zijn ze verloren gegaan. Dat is spij tig, maar zinkt in het niet bij het feit dat van het werk van Maria met Kind (Schnütgen- Museum Keulen) Diepgravend Het moest tot deze twintigste eeuw duren voor de groot meester uit de vijftiende eeuw weer op zijn grote waarde werd geschat en dien overeenkomstig geëerd. Die eer wordt Van Wesel met deze tentoonstelling volop gegeven. Ze is prachtig inge richt en wordt begeleid door een catalogus die diepgra vend alles meldt wat er over het werk van de meester te melden valt. Hier toont con servatrice Halsema-Kubes een groot inzicht in deze kunst. Zij vermeldt alle bron nen, weegt alle toeschrijvin gen en schroomt niet met een eigen oordeel te komen. Interessant zijn ook de uit komsten van een dendro- chronologisch onderzoek. I Daarbij kan aan de hand van bemeting van de jaarringen worden vastgesteld wanneer het eikehout, Van Wesels materiaal, werd gekapt en verwerkt. Zo kon men vast stellen dat alle onderzochte werken inderdaad uit Van Wesels tijd stammen, dat sommige beelden zelfs uit het hout van één boom wer den vervaardigd. Ook bleek hier bijvoorbeeld dat de Drie Koningen-groep uit vier delen is opgebouwd. Uiteraard is de catalogus rijk geïllu streerd. onze belangrijkste beeldhouwer slechts zo weinig bewaard bleef. Bronnenonderzoek geeft inzicht in de grootte van zijn oeuvre. Het meeste is verdwenen tijdens de afschuwelijke beeldenstorm die ons land in de meest letterlijke zin van het woord geteisterd heeft en die in luttele weken veel van onze belangrijkste kunstschatten verwoestte. Een feit dat in de loop der eeuwen doorwerkte doordat men onverschillig kwam te staan tegenover het spaarzaam overgeblevene, dat voor soms een handvol geld naar het buitenland werd verkocht.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1981 | | pagina 19