„Het is waanzin dat kinderen geen zorgen mogen hebben" Toenemende belangstelling voor crematie Kindertelefoon neemt tieners wél serieus Bij de opening van de expositie van de Nederlandse Unie van Uitvaart ondernemers (NUVU), die begin dit jaar in Utrecht werd gehouden, sprak voorzitter Polders de ver wachting uit dat het aantal crema ties in de jaren '80 zat afnemen en dat de daling van het aantal begra fenissen zal verminderen. Later, eveneens in Utrecht, tijdens de 104e jaarvergadering van de Koninklijke Vereniging voor Facultatieve Crema tie, haastte voorzitter Borrie zich het bestaan van een dergelijke trend te ontkennen. Volgens hem stijgt het aantal cre maties nog steeds en is er geen en kele aanwijzing voor een veranderde ontwikkeling. Als bewijs daarvoor voert de crema tievereniging de cijfers op: in 1950 werden in ons land 1.520 mensen gecremeeerd, in 1960 waren dat er al 3.501. Tien jaar later was dat aan tal gestegen tot 14.949 en vorig jaar werden er ons land land al 37.754 mensen gecremeerd. DEN HAAG De meest voor de hand lig gende reden voor de toename van het aan tal crematies is, dat crematie in Nederland pas in 1955 wettelijk werd toegestaan, zij het met strenge restricties. Iemand kon al leen worden gecremeerd, wanneer hij of zij de wens daartoe schriftelijk had vastge legd. Later werd deze wet enigszins ver ruimd en pas in 1968 werd crematie volle dig gelijkgesteld met begraven. Ook de kerken gaven pas enkele jaren geleden haar verzet tegen crematie op. Zo stond de katholieke kerk lijkverbranding in 1964 toe. De Koninklijke Vereniging voor Facultatieve Crematie somt een aantal argumenten op die voorstanders van crematie gebruiken: het toenemend plaatsgebrek in Nederland maakt een andere wijze van lijkbezorging dan begraven noodzakelijk. Bij een crematie zit je binnen en kun je beter luisteren naar de afscheidswoorden en naar de lievelings muziek van de overledene. Bovendien vin den velen cremeren hygiënischer. Daarnaast hanteert men vaak het argument: „Op een kerkhof vind ik het afscheid veel triester. Als ik wegga heb Ik het gevoel een dierbare in de steek te laten". De tijd dat mensen sterven als een geïnte greerd deel van het leven beschouwden, ligt ver achter ons. Er hangt een taboe rond doodgaan en begraven worden. Drs. Pol ders, voorzitter van de Uitvaartondernemers formuleert het als volgt: „De dood maakt ons zenuwachtig. Hélemaal, als mensen die wij liefhebben, sterven. Wij zijn dan niet al leen uit ons doen omdat wij een geliefde hebben verloren, maar ook omdat wij niet vertrouwd zijn met de dood. Wij zijn niet an ders gewend dan de dood weg te stoppen". Boeman en voorbeeld In de middeleeuwen kwam men de dood let terlijk en figuurlijk dagelijk op straat tegen. Bij een sterfgeval leefde de hele buurt mee. De buren begeleidden samen met de familie de stervende, wasten het lijk, waakten bij de gestorvene en droegen hem naar zijn laatste rustplaats. Bij grafredes, in kerken en in de literatuur werden de mensen aan hun dood herinnerd. Kinderen werden meegenomen naar begraafplaatsen, zelfs naar executies, want pedagogen wilden kinderen zo jong mogelijk met de dood vertrouwd maken. De dood was boeman en voorbeeld. De laatste honderd jaar is de dood geleide lijk aan uit het gezichtsveld verdrongen en mag je over doodgaan niet meer praten. Dat is misschien wel de belangrijkste reden voor de toegenomen belangstelling voor crema tie: in de steriele omgeving van een crema torium hangt een heel andere sfeer dan op een kerkhof. De dood is er veeJ minder na drukkelijk aanwezig. Zakelijk NUVU-voorzitter Polders brengt de dalende belangstelling voor begraven in verband met die afkeer van de dood. „In ons hart zijn wij blij dat alles zo zakelijk gaat tegenwoordig. Stel je voor, dat wij met onze neus gedrukt zouden worden op alle harde feiten die on losmakelijk met de dood zijn verbonden. Nee, wij rijden liever in onze eigen auto, in vrijetijdskleding, van het mortuarium naar het crematorium en gaan daarna zo vlug mogelijk weer over tot de orde van de dag". ROTTERDAM Van de zes Kinderte lefoons die ons land inmiddels kent, bestaat de Rotterdamse deze maand een jaar. Kinderen die met problemen zitten en daarvoor in hun omgeving geen gehoor krijgen of durven te vra gen, kunnen bij de Kindertelefoon met iemand praten die wél aandacht geeft en probeert te helpen. De Kindertele foon in Nederland is in het kader van het Jaar van het Kind opgericht om „het gat in de hulpverleningsmarkt" te dichten. Want voor de vele kinde ren die niet in de sfeer van kinder rechters en -tehuizen verkeren, bleek geen op hen gerichte hulp beschik baar te zijn. Hulp aan kinderen was gekoppeld aan die aan de ouderen, de problemen van kinderen werden niet apart gehoord. De Nederlandse Kindertelefoons krijgen gemiddeld 2.200 telefoontjes per maand. Ze komen van kinderen tussen de acht en achttien jaar, en voorname lijk tussen de twaalf en veertien. Hun problemen betreffen hoofdzakelijk ou ders die uit elkaar gaan, leeftijdgenoot jes die pesten, de vraag hoe ze een vriendje kunnen krijgen, of sexuele voorlichting. Veel kinderen blijken zich eenzaam te voelen, met name op „die rot-school", de grote scholen-gemeen- schap. De Kindertelefoon in Rotterdam heeft het afgelopen jaar met een start-subsi- die van CRM gewerkt, maar dat wordt binnenkort een volledige. De centrale beschikt over twee lijnen waarop per dag, dat is tussen vier uur 's middags en acht uur 's avonds, gemiddeld acht gesprekken gevoerd worden. De dertig tot veertig vrijwilligers van de Rotter damse Kindertelefoon krijgen een ba sistraining van tien weken en een twee wekelijkse na-training. Twee vrijwillig sters van de Rotterdamse Kindertele foon, Jetske en Linda, vertellen over hun ervaringen na een jaar luisteren. „De Kindertelefoon bellen, betekent vooreerst dat het kind zijn naam en die van zijn ouders niet hoeft te noe men. In die ano nieme situatie denkt het: ik zit veilig", zo vertelt Jetske. „Veel kin deren durven na melijk nauwelijks over hun proble men te praten omdat ze toch niet se rieus genomen worden, of uit angst dat hun ouders alles te horen krijgen. Daar om moet het kind de garantie hebben dat het gesprek helemaal bij hemzelf blijft. Dat het geen verbaasde of bele rende reacties krijgt en vooral niet dat iemand zegt: „Ach kom, het valt alle maal wel mee, geniet nou maar van je jeugd". Wat het kind echt wil is z'n ei gen opgekropte gevoelens uitspreken. Het vraagt om aandacht voor zijn pro bleem dat vaak niet direct valt op te lossen, maar dat wel kan worden uitge sproken. Een zucht van verlichting gaat dan ook zowat dwars door de telefoon als je een kind serieus neemt en bij voorbeeld zegt, „Dat is een rotsitua tie!", aldus de vrijwilligsters. Blazen Soms moeten de vrijwilligers wel tien minuten wachten voordat er een woord gesproken kan worden, vaak horen ze eerst alleen wat gegiechel en gezucht. De telefonische hulpverleners proberen soms in zo'n geval contact te maken door een liedje te zingen, een verhaaltje te vertellen of bijvoorbeeld te vragen: ben je alleen thuis? Linda heeft enkele malen tegen zo'n kind gezegd: „Als ik wat aan je vraag en het is ja, blaas dan, of tik tegen de hoorn". Daar kwam dan wel een gesprek uit. Linda: „Als een kind liever dat middel hanteert, is het goed. Dan werk je al aan het doorbreken van zijn eenzaam heid". Linda en Jetske vertellen dat vrijwilli gers bij de Kindertelefoon tussen twee vuren zitten. Aan de ene kant moeten ze proberen het kind zijn zelfvertrouwen te laten terugkrijgen, maar daarnaast lopen ze het risico dat het kind door hun woorden nog verder In de put raakt. „Hier ligt de beperking van de Kindertelefoon", merkt Llnda op. Ze voegt eraan toe dat ze het probleem van het kiqjd meestal „wel helder" krijgt, maar dat ze het 't moeilijkst te ontdekken of het kind in een kr tje denkt vanwege zijn omstandigh< of doordat het denkt dat die om digheden zo negatief zijn. Jetske: „We laten het kind dan pi over de mensen die een rol in zijn r lijkheden spelen. Hoort daar bijl beeld de vader bij, dan kan ik voo lén: praat eens met je vader, pro het, maar kijk wel uit hoor. En be terug, want ik ben enorm benieuwc het gaat. Natuurlijk is er alle kan: het kind na ons telefoongesprek ii rotsituatie terugvalt, maar toch we< zich dan gesteund en bemoedigd, tenminste iemand. Eigenlijk is de dertelefoon belachelijk, want wai moet juist een telefoondienst gesp partner van kinderen zijn? Waarc tegenwoordig een telefoondienst i zakelijk om mensen hun verhaal t& vertellen?" Isolement Gedurende een jaar Kindertelefo Rottterdam is serieus nagedacht het isolement waarin veel kinderen kereri. De achtergronden hiervan e leemtes in de hulpverlening wo door de Kindertelefoon nu ges leerd. Jetske en Linda duiken in d< schiedenis. Volgens hen waren jon< vroeger veel eerder gedwongen standig te zijn omdat ze al heel aan het arbeidsproces moesten de men. Ze pleiten niet voor de na< die daaraan kleefden, wel voor de i delen. Want tegenwoordig houdt d menleving het kind lange tijd jon onmondig. Volgens de twee vrijv sters is de kinderen hun verantwo< lijkheid en eigenheid afgenomen, ders, school en maatschappij betut het kind, laten het dingen doen die hem bedacht zijn, in plaats van het een leerproces te laten doormakei op zichzelf te leren bouwen. Jetske: „Hun. problemen worden kend, hun aandeel bijna minacht. We wen een tov< reldje voor z< alles moet mo fijn zijn; en i pijn hebben gen ze een op de vinger, zegt ze: „Ach het valt wel mee' „Het zijn jouw zorgen toch niet" „Dat komt later allemaal wel". Maa is waanzin dat kinderen geen z< mogen hebben". Machteloos De twee vrijwilligsters benadrukki verdriet, pijn en lijden bij het leve ren, ook voor kinderen. Volgens moeten kinderen leren dat moeili den er altijd zullen zijn, dat ple geluk ook een keerzijde hebben, ren krijgen di* echter niet altijd ti ren. omdat veel ouders evenmi kunst machtig zijn om met hun zi om te gaan. Deze kinderen voelei machteloos wanneer ze dan met o mijdelijke problemen en ellende t< ken krijgen. In hun onmacht gai piekeren, tegen hun problemen schoppen, en dat doet nog meer Linda: „En dan moet er een Kindc foon komen om de gevolgen te b den, om een gesprekspartner vo kinderen te zijn". Volgens haar t vele ouders het eigen aandeel va kind ontkennen, zien ze niet da voorbeeld kinderen van scheidem ders in de situatie betrokken willen den en het gevoel willen hebbei verantwoordelijkheid te dragen. Z< er op dat deze ouders het kind ki vragen of het bij zijn vader, of b moeder wil zijn. „De oplossing is het kind voor de situatie te men, maar hem de situatie laten zegt ze. Jetske: „Zo gewoon ligt het; we zij alleen een S.O.S.-dienst voor ie die hijgend van angst naar de teil grijpt. Kindertelefoon is niet alleer de ongelooflijk moeilijke probli maar ook voor aandacht geven, pi contacten leggen. Tenslotte is di volwassenen ook zo. Bij hen ho ook niet altijd een psychiater aan". HENK ENGELENI Een eeuw geleden kwam de belangstelling voor lijkverbranding tot „nieuw leven". In navolging van Italië werd in on9 land in 1874 de Vereeniging voor Facultatieve Lijk verbranding opgericht. De oprichters wa ren over het algemeen intellectuelen, die lijkverbranding uit hygiënisch oogpunt verkozen boven begraven. Zij schrokken terug voor het idee dat hun lichaam in de grond zou vergaan en spraken zich uit voor de „reinigende vlam". De nieuwe ver eniging zette zich in voor voorlichting, de bouw van een crematorium en een wetge ving die crematie zou moeten goedkeuren. Crematie was niet iets van de laatste tijd. De Grieken cremeerden hun doden. Later wer den er ook wel mensen begraven, maar cre matie bleef, vooral voor de rijken. De Romei nen kenden eveneens beide manieren van lijkbezorging. En ook in onze streken was het vroeger gewoonte om de doden te ver branden. Pas onder invloed van het chris tendom verdween het gebruik. In 784 ver bood Karei de Grote de lijkverbranding op straffe des doods. Deze afkeer kan gedeelte lijk verklaard worden uit angst voor deze openlijke vernietiging van het lichaam, waar door de dode bij de wederopstanding niet meer tot leven gewekt kon worden. Bij een begrafenis werd het lichaam „in de schoot der aarde gelegd", teruggegeven aan God. Daarom was de brandstapel voor ter dood veroordeelden zo'n vreselijke straf. Een an der argument om begraven te worden was de drang om Christus, die zelf ook begraven werd, in alles na te volgen. Uit het feit dat men in Drente in een opgegraven urn met Iijka6 nog munten uit de tijd van Lodewijk de Vrome (814-840) aantrof, blijkt dat het ge bruik nog enige tijd heeft doorgeleefd. Daar naast is het gebruik van stro in begrafenisri ten door de eeuwen heen een duidelijke her innering aan de brandstapel. Ook nu nog worden in sommige streken de overledenen opgebaard op stro of krijgen ze enkele stro halmen in de hand gedrukt. Proces Na de oprichting in 1874 van de Vereeniging voor Facultatieve Lijkverbranding, inmiddels omgedoopt tot Koninklijke Vereniging voor Facultatieve Crematie, heeft heeft het bijna veertig jaar geduurd voordat het eerste cre matorium in ons land werd gebouwd, in 1913 in Velsen. Een jaar later volgde de eer ste crematie. Op 1 april 1914 voerde de arts Ph. Llssa, secretaris van de crematievereni ging. de opdracht uit voor de crematie van hoofdbestuurslid dokter Christiaan Vaillant. Er werd tegen Lissa en de uitvoerder van het testament van de overledene een proces aangespannen. Beide mannen werden vrij gesproken omdat er in de wet slechts spra ke ^was van begraven. Over crematie werd niet gesproken. Toen in 1923 de Haagse schrijver Couperus zich liet cremeren, sprak de chef van de af deling Kunsten en Wetenschappen namens de minister een woord van deelneming. Dit leidde tot vragen in de Tweede Kamer. De minister antwoordde dat zijn vertegenwoor diger de plechtigheid als privé-persoon had bijgewoond. Vanaf dat ogenblik mochten ambtenaren aeen reis- en verblijfkosten meer declareren voor het bijwonen van cre maties, omdat die volgens do letter van de wet niet voorkomen. De situatie rond creme ren werd echter onhoudbaar. Dat werd voor al duidelijk bij de crematie van buitenlandse hoogwaardigheidsbekleders, waarbij rege ringsvertegenwoordigers niet mochten ont breken. Dat leidde af en toe tot schijnbegra- fenissen, waarna het stoffelijk overschot in alle stilte naar het crematorium werd ge bracht. r Het maatschappelijk verzet tegen lijkver branding was, vooral vanuit de kerken, enorm groot. In 1886 verbood de katholieke kerk haar leden zich te laten cremeren, of zelfs maar lid te zijn van een vereniging die crematie wilde bevorderen. De hervormde en gereformeerde kerk stonden haar leden meer individuele vrijheid toe. Maar het was duidelijk dat ook zij de voorkeur gaven aan begraven. Veel voorstanders van crematie verkondigden het standpunt dat er na het le ven niets meer was. In de ogen van de kerk was hun daad een protest tegen de kerk. De Nederlandse crematieverenigingen ontken den echter dat zij principieel anti-kerks wa ren. Toch bleef de kerk lijkverbranding met heidendom associëren en in crëmatie een duidelijke afwijzing van het geloof zien. Enerzijds meenden de kerken paternalistisch te moeten optreden: de kgrk wist wat het beste was, ook voor niet-christenen. Aan de andere kant wilde de kerk voorkomen dat haar leden met andere gebruiken in aanra king zouden komen, wat gevaar voor de tra ditie zou kunnen opleveren. Toen ook de kerken uiteindelijk haar verzet opgaven, ging het aantal crematies met sprongen omhoog, vopral onder katholieken, nadat in 1964 het Roomse verbod van 1886 „buiten werking" was verklaard. Deze ont wikkeling heeft zich de laatste jaren gestaag doorgezet. In 1975 werd In Brabant maar 7,8 en in Limburg 6,3 van de overledenen ge cremeerd. Het landelijk gemiddelde was toen al 26,3 Vorig jaar liep het katholieke volksdeel, vergeleken met andere gelovigen, voorop. Toen lieten 7.570 katholieken zich cremeren. Van de hervormde kerk lieten zich 6.518 leden cremeren. Alle andere geloofs groepen bleven onder de vierhonderd. Op een totaal van 37.754 crematies. REI^ BOOGAARTS

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1980 | | pagina 18