Carel Briels doet zijn mond open, wagenwijd... komsten bij het goeie doel terecht kwam"), van „De Rijn in de Rai", toen hij met 1.200.000 liter water, waarvan per etmaal ongeveer tien duizend liter verdampte, een ver warmde rivier in een overdekte baan bracht. Van zijn uitnodiging om voor Onassis te komen assiste ren bij het huwelijk van prins Rai nier van Monaco en Grace Kelly en de invitatie om in Amerika te ko men meedenken aan de viering van het Bicentennial. Briels: „Als je in de schaduw van Onassis leeft, heb ik gemerkt, dan heb je geen cent nodig. Je gaat zonder betalen het ene vliegtuig uit en het andere in. De directeur van de luchthaven belt je daarna nog even op of je vlucht naar genoegen geweest is, en de ene na de andere limousine staat voor je klaar. Maar op een gegeven ogenblik heb ik ge zegd: Ik hou d'r mee op. Ik ging er aan kapot, er kwam niets tot stand. In die tijd ben ik nog wel even door Cornelis Verolme gebeld en uitge nodigd voor een diner en een over nachting in Hotel het Witte Paard in Rotterdam, toen nog van standing. Hij wilde dat ik Onassis zou vragen of die niet een aantal Verolme-klan- ten kon manen om wat sneller te betalen. Voor die eer heb ik ook bedankt. Ik ben geen deurwaar der". Uit de kast diept Carel Briels enkele enorme mappen op met door Eppo Doeve getekende ideeën voor het Amerikaanse eeuwfeest: „Zo sollici teerde ik. Ze keken hun ogen daar uit. Eén keer per maand ging ik in die tijd naar Amerik^ En na terug komst meteen weer aan het werk hier. Werknemers bij Philips heb ben na zo'n reis drie dagen om uit te rusten en bij Buitenlandse Zaken krijgen ze dan een jaar om te re laxen. Een vermoeiende tijd. Ik stapte in het vliegtuig, waarin drie ambtenaren met zijen sokken aah, zei tegen de stewardess: oom Carel gaat slapen. En dan zei die: „Nee, oom Carel gaat lekker een filmpje kijken". In Philadelphia kregen we van een burgemeester voor de feestviering een terrein buiten de stad waar miljoenen muskieten rondzwermden. Die dacht: spitten jullie dat maar om, dan ben ik van die muskieten af. Dat Bicentennial is niks geworden. Net zoals 700 jaar Amsterdam niks geworden is. Je moet niet een jaar feesten". voor, je hebt een begroting van é$n en acht tiende miljoen gulden en je wilt steun. Dan moet je naar een wethouder stappen, je krijgt brief jes, een heleboel gezeur en lang wachten, je moet met je billen bloot en uiteindelijk ontvang je vijftigdui zend gulden subsidie. Maar dan heb je wel je eerstgeboorterecht verkocht aan mensen die de ballen verstand van je vak hebben. Ik heb de tijd nog meegemaakt van de Amsterdamse Toneel Vereniging. Dan kwam de gróte Van Dalsum de schouwburg binnen en ging naar de lokettist om te vragen hoeveel pu bliek er was. „Een goeie avond, meneer van Dalsum, er zitten er achttien in", zei die. Er was wel subsidie, maar dat was een peanut. Ik ben niet voor verwennerij van kunstenaars. Als je tegenwoordig iemand een rol aanbiedt is het eer ste wat ie zegt: „Hoeveel krijg ik er voor?" En dan moet je maar af wachten of ie goed speelt. Ik weet ook wel dat een aantal zaken niet zonder subsidie kan bestaan. Maar geef die dan nè de prestatie en niet ervóór. Nu wordt alle rotzooi maar gesubsidieerd. Ik heb eens een klassieke voorstelling gezien, boven in de schouwburg zat ik, en ik zag dat er een houten parkétvloer op het toneel lag. Ik heb Ton Lutz later naar die dure vloer gevraagd. Ja, meneer Briels, zei die, we hadden nog subsidiegeld over en ais we dat niet opmaken, krijgen we volgend jaar automatisch minder". Wilhelmina We zijn bij de „Grote Ongenoe gens" van Carel Briels beland. En dat zijn er niet weinig. Zo is er het Koningin Wilhelmina Fonds voor de kankerbestrijding. „Mijn idee. en van niemand anders. En dat zal ik te vuur en te zwaard blijven herha len". Maar Briels' naam is uit de annalen verdwenen, nadat oud-bur gemeester van Amsterdam. D'Ailly, hem ooit namens het Comité Natio-^ naai Geschenk Koningin Wilhelmina schreef: „Mocht gij toch besluiten het oprichten van zulk een fonds voort te zetten, dan zullen wij tot onze spijt daar stelling tegen moe ten nemen". Wilhelmina zelf, toen men haar vroeg wat ze voor geschenk wilde hebben, antwoordde op haar pron te manier: „Ik dacht dat dat fonds ter bestrijding van de kanker al reeds lang voor elkaar was". Het kwam er dus toch, al wist toen nie mand meer dat het idee van Carel Briels kwam. Ongenoegen nummer twee: De anti-koningshuis-tendenzen in de maatschappij. Briels heeft samen met Willem Duys ooit nog eens het Wilhelmus gezongen in diens Vuist. „Absoluut niet gepland", zegt Briels nog steeds. „Ik zeg 't precies zoals 't was. 's Middags zat ik bij Stok vis, de toenmalige hoofdredacteur van de Telegraaf, en ik vertel dat ik weer het was toen vlak na die flop van Nijmegen en ik kon best wat publiciteit gebruiken bij Duys op de televisie kwam. „Wat ga je nou weer voor onzin uitkramen", zei Stokvis. We gaan het over de koningin hebben die toch zo'n goeie moeder is, zei ik, en als het éen beetje meezit sleep ik het Wil helmus eruit. Dat is gelukt. Ik heb er bewondering voor hoe snel de tegenpartij toen reageerde. Onmid dellijk na de uitzending waren mijn banden doorgesneden en m'n an tenne afgebroken, en ze wisten toch niet vooruit wat mijn auto was en waar die stond. Nee echt, dat meen ik. Wij zijn stommelingen dat wij zoiets nooit doen. Dat het nu zo'n rotzooi is, hebben wij rechtsen aan onszelf te danken". Trouvaille Aan Ongenoegen nummer drie kan nog wat gedaan worden. Carel Briels: „Het enige grote wat Am sterdam nog heeft, is de Sail-mani- festatie op het IJ, dat is Jumping Amsterdam en dat is de Gijsbreght. Ik wil hem dit jaar toch weer gaan brengen. Dat stuk is gewoon een nóódzaak in Amsterdam van van daag. Lees dat bodeverhaal maar over de ondergang van de stad. Ik heb een prachtig comité van aan beveling met een hele reeks klin kende namen, maar we weten al leen nog niet waar we 'm gaan spe len. De Westerkerk, dat was een trouvaille indertijd. Maar daar moet ik achtduizend gulden huur voor betalen. Belachelijk zo'n bedrag. Dat krijgt die dominee toch ook niet op één avond bij elkaar in z'n ker- kezakje? Als ik m'n zin krijg zou ik m'n derde Gijsbreght graag in de toegejuicht. Toen er een verbod kwam aan schouwburgen om Briels te boeken, begon hij zelfs een pro ces tegen Kuituurbaas Tobi Goede- waagen en belandde in het Oranje hotel te Scheveningen. Illegaal to neelwerk later leverde Briels geld op om uitkeringen te doen aan min der bedeelde vakbroeders. „Hoe is 't mogelijk, vraag je je af", roept Briels vertwijfeld. „Ik sta nota bene bij Lou de Jong vermeld. Die heeft al eens gezegd: Ik begrijp niet wat ze met die Briels doen". Onassis De platen aan de muur bij Carel Briels getuigen van de betere tij den. De tijd dat hij het Olympisch Stadion vol liet lopen voor zijn „Ganzenbord" („De enige loterij waarbij hónderdprocent van de in Carel Briels zetelt alvast even in de Amsterdamse Nieuwe Kerk waar hij straks zijn derde Gijs breght van Aemstel wil opvoeren: „De Gijsbreght is in dit Amster dam een noodzaak. Lees het bo deverhaal met de ondergang van de stad er maar op na". Bonje Zelf vindt Carel Briels het hoofdstuk over zijn avontuur met Ridder van Rappard en diens fatsoenspartij een van de aardigste uit zijn boek. „Ik stond niet verkiesbaar. Op de eenëntwintigste plaats. Maar ik kreeg in Maastricht toch nog vie renveertig voorkeurstemmen. We hebben het niet gehaald. Ons stre ven om het vaderland van de on dergang te redden is helaas mis lukt. Trouwens, wat had ik in de Tweede Kamer moeten doen. Ik had onmiddellijk de grootste bonje gehad". Carel Briels lacht er zelf smakelijk om. Je kunt hem niet anders dan gelijk geven. Zijn boek is het pure bewijs. Hij noemt Jan de Quay er achtereenvolgens een „omgevallen boekenkast" in, een „winter hulppsycholoog" en citeert diens (Duitse) tekst rond de arbeidsinzet. Hij kapittelt stevig het „Oranje-se cretariaat" en de „ijdeltuiten met hoge maatschappelijke posities" rondom het hof, hij haalt de dwars- zitters rond zijn Nijmeegse debacle er bij die hem financieel lieten op draaien voor de afwikkelingen van het fiasco van tonnen, en er zullen nog wel series mensen zijn die hun naam met afschuw in het boek zul len terugvinden. Carel Briels doet z'n mond open. wagenwijd. Maar dat kon je ver wachten van een man, die al als be gin twintiger, net van de toneel school, van toneeldirecteur Cor van der Lugt Melsert niet het verlangde salaris kreeg, en meteen maar zei: „Dan begin ik maar een eigen ge zelschap". En dat ook deed. „Wat je in mijn boek vindt, is nog maar het topje van de ijsberg", zegt hij zelf. Vandaar dat hij al druk bezig is aan boek nummer twee. „Grieven in brieven" gaat het he ten. Carel Briels leest met zichtbaar genoegen enkele van de titels van z'n hoofdstukken voor. Zoals: „Zon der hart kun je in Nederland niet le ven, maar zonder hersens kun je 't ver schoppen". En: „Mevrouw Jus- titia loenst". En de aardigste is te gelijkertijd de meest tragische voor de nieuwe, schrijvende Briels: „In Nederland mag je alles zeggen, maar niemand luistert". BERT JANSMA FOTO'S CEES VERKERK AMSTERDAM „Als er geen rotzooi van komt, dan trap ik die zelf wel", grijnslacht Carel Briels vanachter zijn imposante bureau in zijn Amsterdamse appartement. Volgende week komt bij Elsevier zijn boek uit „Carel Briels blikt terug, de autobiografie van een massaregisseur". De memoires van de man die ooit de Nederlandse Cecil B. Demille werd genoemd, de spektakelkoning die pas in zijn element was als hij duizenden figuranten naar zijn hand kon zetten. Eerst verheerlijkt om zijn gigantische manifestaties, daarna lang en hevig verguisd, tegengewerkt en tot de rand van de financiële afgrond gebracht. Die laatste zaken heeft hij een aantal mensen niet in dank afgenomen. Hij noemt ze met naam en toenaam, onthult allerlei manipulaties achter de schermen en bekent: „Ik heb dat boek met een bijna perfide vrolijkheid geschreven". )I Briels zit fotogeniek in zwart jnet een witte das en een witte Jet tegen de imposante achter- fd van een volle boekenkast, de muren foto's van de hoog- hten in zijn loopbaan, kiekjes I prins Bernhard, met Willem f, en op de grond een grote ge- Óhouwde kop van de toneellei- Eduard Verkade. Als ik binnen- is hij aan het telefoneren, le- 9 d heeft hem niet teruggebeld 9 Iriels doceert met luider stem itevredenheid: „Zeg maar te- baas dat als hij wil weten wat relations is, dat ie dan maar es- ?ij moet langs komen". iunf in top Briels, een man die geen voor zijn mond neemt, voort- kleur bekent en al zoveel zijn nek heeft uitgestoken iet een wonder is dat zijn hoofd op zit. De laatste jaren is de :eit rond hem alleen maar :ief geweest. Zijn Elckerlyc- itelling in 1977 moest na twee dens stoppen wegens gebrek belangstelling. Mevrouw Briels i: „Ik geloof dat je Elckerlyc hier it moet spelen wil je publiek sn". Josephine van Gasteren in na haar rol als Badeloch in ijsbreght-versie in de AmSter- e Westerkerk een proces te- Briels, dat ze overigens verloor, de ellende begon allemaal bij djejlaatste massaspektakel in I963 j Jjmegen, angstaanjagend profe- getiteld „Waterloo". iige journalist die hem op een en.and trouw bleef was Vrij Neder- is Martin v. Amerongen. Merk- rdig genoeg bij een man die elf fervent als politiek rechts lameert. Maar van Amerongen een slothoofdstuk aan Briels' schreef, bewondert in hem ral het ongewone. „Hij torent liskenbaar hoog uit boven het irijze leger van in- en uitpra- bangbroeken, gewichtigdoe- en eufemistici". Van Ameron- werd door zijn hoofdredacteur ook bij Briels thuis aan de buis it tijdens het inhuldigingsfeest koningin Beatrix. Juist bij aangezien die indertijd de voerde over de troonsafstand koningin Wilhemina en de in- jiging van Juliana en onder an- 5 de kroon op een dramatische lier een tocht door Amsterdam ►naken. Commentaar van Brie^ bij de TV als hij ziet dat de schei dende koningin Juliana van haar stuk gebracht wordt door oproer op de Dam: „Ze doet het niet goed! Zwaaien moet ze! Ze is in de war. Allemachtig, wat erg, ik zit me hier werkelijk rot te generen!" Testament Het boek van Briels dus. Hij doet er nonchalant over. „Ik heet geen Ap- pie Mol en ik heb niet de pretentie een schrijver te zijn. Ik had wel vaak gehoord als ik verhalen vertel de: „Dat durf jij toch niet neer te schrijven". Zelf dacht ik: wie leest er nou een boek van Carel Briels? Wie ben ik nou nog? Ik doe mis schien ooit nog eens een stukkie. Maar de jeugd kent me tochniet meer. Maar toen kwam Elsevier en ik heb het toch gedaan. Al was 't maar voor m'n kinderen, dan weten die ook wat hun vader allemaal uit gevoerd heeft. Een soort testament Nieuwe Kerk spelen. Vier keer ach ter elkaar, met een topbezetting. Nee, geen subsidie. Dat moet via privé-sponsors. Die vragen dan wel: „Wat staat daar tegenover?" Dan zeg ik gewoon: niks. Als je geld hebt, moet je dat maar geven. En na afloop in het Amstelhotel Tho- masvaer en Pieternel. Een rechtse Thomasvaer en een linkse Pieter nel. Da's een goeie hè?" Een laatste grief: Carel Briels laat me een officieel schrijven zien van de Stichting 40-45, waarin staat dat hij niet meer beschouwd wordt als deelnemer aan het verzet. Zijn boek verhaalt van de in de oorlog ge speelde en op bevel van de Kul tuurkamer doodgezwegen voorstel lingen van de Gijsbreght met toen actuele toespelingen als „Vaerwel mijn Aemstelland, verwacht een an- dre heer", een Hamlet waarin de teksten over Engeland luid werden „Ik heb dit boek met perfide vrolijkheid geschreven' Memoires van de Nederlandse Cecil B. Demille dus, want veel meer heb ik ze niet na te laten", hij lacht schamper „al leen een boekie van Pa". Hij laat me raden naar het gebouw op de omslag van dat boek, dat hij daar wat tries* de rug lijkt toe te keren. De Dom des Inva'ides, het graf van Napoleon, een cruciale naam in Briels' carrière. „Ik stond op die foto samen met Ingrid Berg man. Een pracht van een vrouw. Misschien hadden we haar er niet af moeten halen". Op de tekst aan de achterkant van het boek heeft hij net een regel geschrapt: „Ik hoef aan niemand dank je te zeggen". „Dat is natuurlijk niet waar", zegt Briels, „dat moet ik natuurlijk wel. Al was het alleen maar aan m'n vrouw. Maar ik bedoelde ermee dat ik een vrijbuiter in dit land ben, dat ik nooit subsidie gehad heb. En dat zou ik ook njet willen. Want stel je S.S I rena I ivè

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1980 | | pagina 17