iERRIT iCHTERBERG a het drama ontwikkelde zich in groot kunstenaar Achterberg werd 20 mei 1905 in ,-"hrADl' (Utrecht) geboren. Zijn fa- lid van de Gereformeerde Bond Nederlandse Hervormde Kerk. Na tot onderwijzer belandde hij lagere school in Opheusden. Daar hij Arie Dekker met wie hij In „De zangen van twee Twinti- Zijn eerste bundel ver in 1931 en kreeg de naam „Af- De Verzamelde Gedichten van Ach- (1963) vonden hun weg naar twin- kopers Het werk van Achter- meer dan duizend gedichten, bracht Gerrit Achterberg zijn hospita om het leven en ver haar dochter. Hij werd niet be- tot 1944 verbleef hij in diverse inrichtingen. In 1946 trouw- Cathrien van Beek. Achterberg achttien jaar geleden in zijn toen- loonplaats Leusden. Achterberg kreeg een aantal belangrijke letterkundige prijzen: de P.C. Hooftprijs (1950), de Constantijn Huygensprijs (1959) en twee keer de Poëzieprijs van de stad Amsterdam (1949 en 1953). Zijn gedichten zijn veel vertaald. Honderden artikelen, be schouwende boeken en commentaren zijn aan hem gewijd. Achterberg heeft zich nooit met proza be ziggehouden. In zijn verzen komt het thema van de dode geliefde steeds terug; ook de sluimerende agressie komt naar vdren. Op zijn graf, Begraafplaats Rusthof in Amersfoort, staat een zwerfsteen met daarop de tekst van het kwatrijn Graf schrift uit zijn bundel „Osmose" (1941): Van dood in dood gegaan, totdat hij stierf. De namen afgelegd, die hij verwierf. Behoudens deze steen, waarop geschreven: de dichter van het vers. dat niet bedierf. GERRIT ACHTERBERG ~op leven en dood... Laat mij aan u ontstaan, wezen van zestien jaar. Ik heb nog niet geleefd dan enkel maar om dood te gaan. als ik mijn naam niet heb gegrift onder het vers, dat in u ligt. Het vangt met deze strophe aan. Uit dit vers blijkt dat „het wezen" hem in spireert tot het dichten. Aan haar ontleent hij zijn scheppende kracht. Overigens plaatste Achterberg cyklus „Zestien" op de zestiende plaats in zijn verzameld werk. Wanhoop In de psychiatrische inrichtingen waar Ach terberg verpleegd werd schreef hij gedich ten waarin hij zijn wanhoop over het ge beurde uitsprak. Hij bundelde deze verzen in 1943 onder de titel „Asyl", maar hij heeft nooit tot publikatie besloten. Pas in 1969 verscheen de bundei postuum, met als titel „Blauwzuur". De bundel bestaat uit vijfentwintig gedichten. Een ik-figuur staat centraal, en bevindt zich in een toestand van onvrijheid. Na 1937 heeft Achterberg verwoed gepro beerd zich los te maken van het verleden Hij wilde erkend worden. Eigenlijk is het lo gisch dat hij er niet toe kon komen „Blauw zuur" op het publiek los te laten. Het was tenslotte een bundel die aan zijn verleden gebonden was. Achterberg wilde alle verwijzingen naar zijn verleden verbannen. Hij veranderde een aantal verzen. Het is opvallend dat het hier hoofdzakelijk gedichten betreft van voor 1937. In zijn debuutbundel „Afvaart" staat het gedicht „Wedergeboorte", hierin ko men onder meer de regels voor: „lang achter hen ligt zij vermoord, van wie zij nochtans helder zingen". Dertig jaar later staat er in de Verzamelde Gedichten: „een aureool heeft haar omgloord, van wie zij heden helder zingen". In het tijdschrift Opwaartse Wegen van 1933 staat in het gedicht „Moeder": „Ik ben een moordenaar, maar over morgei eten wij koek, die zij gebakken heeft. Acht jaar later zijn deze regels in de bundel „Osmose" veranderd in: „wie ik ook werd, wij eten overmorgen de koek die zij gebakken heeft. Ook veranderde hij zijn „Moordballade" In „Droomballade". Gedichten waarin de ik figuur de vrouw doodt, verschijnen niet meer. Er is veel verschenen over Gerrit Achter berg. Het eind is nog lang niet in zicht, le dereen is het eens over de unieke dicht kunst van Achterberg. Gelukkig is het ta boe rond Achterberg geen taboe meer. Het drama overschaduwt de meer dan duizend gedichten niet. Het brengt de moeilijke dichter Achterberg hoogstens dichter bij de lezer. WIEPKE NAUTA gedicht „Hulshorst,, in het oorspronkelijke handschrift van Gerrit Achterberg. Ter 0 renheid van de 75ste geboortedag van de dichter werd op 20 mei dit gedicht op J*® laai aangebracht op het station van Hulshorst. ipre ijk w igen toestemming van mevrouw J.C. ird, irberg-Van Baak zij hier medege- dat Achterberg in december 1937, vadji Bis „crisisambtenaar", wat voor in die tijd „werkloos" be fit, in Utrecht is, in een hooglopend eindct met zijn hospita en haar dochter brike*choten uit een pistool op hen afge- sselj heeft, waarvan het ene de hospita vin(jie aan de gevolgen daarvan is over- chui» Na deze daad heeft hij zichzelf bij litie gemeld, een feit dat niet zonder n zijenis geacht moet worden. Na- jitgaPt gerechtelijke vooronderzoek was landlen heeft de officier van justitie een wol>9eving van verdere vervolging uit- zovICht met melding van het feit dat hij aarderdeel was dat art.37, lid 1, van het s> nOek van Strafrecht zou moeten wor- luntPegepast Het genoemde artikel vorrftót o.a. in, dat iemand wiéns delikt sht, Pegens de ziekelijke storing van zijn 3cht^rmogen8 niet kan worden toege- g rod, niet strafbaar is en dat hij, als het B der openbare orde dat nodig oge,!> Ier beschikking van .de regering aar forden gesteld om te worden ver- de P- In deze zin nu heeft de rechtbank an rlBcht in Raadkamer Achterberg op 2 )0 kp38 buiten vervolging gesteld." Ned^oorden schreef de criminoloog prof. \fiagel in 1964 in het Gerrit Achter- r in^ummer van het tijdschrift Maatstaf. heu£aar na de dood van de dichter en ze- itwintig jaar na het doden van zijn Dlona werd het taboe rond Achterberg fabrl'ns opgeheven. Het zwijgen over vest|aa'< werd het eerst droobroken door jldai Vinkenoog in een artikel in de maf? Post. Naar aanleiding hiervan ver in prof. Nagel met dit zeer zakelijk document. Kort na de dood van n «berg werd In Nederland een televi- wal20nding gewijd aan het drama, og, l'j (al weer) Simon Vinkenoog zijn be- kriji gedicht „Gerrit Achterberg heeft /ouw gedood", voorlas. tir. M.J.G. de Jong schreef twee es- vaarin hij op het drama ingaat en iet name Achterbergs cyklus „Zes- en, ien de postuum verschenen bundel zuur" betrekt. lenners en liefhebbers van Ach- van|ös poezie zijn van mening dat litera Ftenschap en -kritiek zich moeten be- oclf tekstverklaring. Persoonlijke za- naruit blijkt dat de kunst vaak duur I wordt doen niet terzake. Maar in lijkheid wil deze groep het imago van "nderde dichter niet aangetast zien. De Jong schrijft in zijn essay „Nogmaals in zake Achterberg" (1972) het volgende: „...Maar leder mens is een mens en in het menselijk drama van Achterberg waren nu eenmaal meer mensen betrokken dan de bewonderde dichter alleen." De Jong stelt ook dat de geschiedenis niet gediend is met opzettelijke halve waarheden. Boven dien is het de vraag of Achterberg zonder „zijn drama" zo'n groot dichter zou zijn ge- wprden. Hospita De Boomstraat in Utrecht vormde al in 1934 het onderkomen van Achterberg. Hij woonde in bij zijn hospita „Roel". Roel was door haar man in de steek gelaten en leef de met haar dochtertje Bep in het huis. In de loop van 1937 maakt Achterberg zijn derde verkering uit. Zijn hospita vraagt hem, na nogal gespannen situaties, een an der kosthuis te zoeken. Al snel komt Ach terberg terug. Prof. De Jong sprak met de in 1937 zes tienjarige dochter van de hospita en met de toenmalige verloofde van Achterberg. „Ik stel slechts vast dat de Utrechtse kost ganger zowel erotische verlangens koester de voor zijn veertigjarige hospita als voor haar zestienjarige dochter. Of het eerste verlangen werd beantwoord laat ik in het midden, maar het tweede leidde tot de door de aanrandingspoging ingeleide tra gedie van 15 december 1937", aldus De Jong in zijn studie „Bewijzen uit het onge rijmde; het probleem Achterberg". Die avond lost Achterberg twee schoten. De hospita overlijdt op weg naar het zie kenhuis; het meisje Bep komt er met een schotwond aan de hals van af. Na zes maanden hechtenis wordt Achterberg ge plaatst in het Rijksasiel te Avereest-Over- ijssel. Over Bep schrijft De Jong: „Bep is een bij na vijftigjarige vrouw die nooit poëzie heeft gelezen en zeer waarschijnlijk ook nooit zaJ lezen. Ze is momenteel de nog enige over levende van het drama van 15 december 1937 en werd erdoor getekend met een schotwond aan de hals, herhaaldelijk op tredende angstcrlses. en een verzwakt ze nuwgestel." Thema Het centrale thema in de poëzie van Ach terberg is de (ge)dode geliefde. Dit thema komt al voor in werk van voor 1937. Zijn eerste bundel „Afvaart" (1931), staat bol van schuldgevoelens over de dood van een vrouw die, toen de bundel uitkwam, nog niet gestorven was. De dichter werd al voor december 1937 als geesteszieke verpleegd. Hij kampte met crises die verband hielden met liefde en agressie. Voor 1937 eindigde bijna iedere liefde (in dichtvorm) in verlies, geweld en dreiging. Het doden van zijn hospita was een daad die hij in zijn verbeelding en in zijn poëzie al herhaaldelijk had uitgevoerd. In „Af vaart" staat „Het schuldig lied": Nu heen te gaan met een lied In mijn mond nu een klok voor eeuwig bonst in uw keel; nu gij geschonden zijt en gewond en ik bleef heel maar niet dan door uw zuivere wond. Aardse schuld èn verlossing èn herboren worden staan hier naast elkaar. De geliefde wordt geofferd en de dichter kan hierdoor verder gaan. Dit offer valt te vergelijken met de dood van Christus: Hij moest ster ven om als Verlosser te herrijzen. Het dich ten was voor Achterberg een zaak van le ven en dood. De cyklus „Zestien" is een belangrijke se rie gedichten. Er is veel over geschreven. „Het wezen van zestien jaar" dat in de cy klus voorkomt, is volgens velen de dochter van Achterbergs hospita, Bep. „VoorBep" De Jong vermoedt dat de verzen in 1938 zijn ontstaan. De eerste versie van de cy klus verscheen in 1940 in de bundel „Dead end", met de opdracht „Aan dr. AlL.C. Pa- lies." Versie twee telt éèn strofe meer en verscheen in de bundel „Existentie" (1946), met de opdracht „Voor Bep". Deze versie verschijnt, zonder opdracht, in de door Achterberg zelf samengestelde Verzamelde Gedichten, die in 1963 op de markt komen. Door toevoeging van een strofe is de cy klus „Zestien" een reeks van zeventien ge dichten geworden. Het extra vers wordt door Achterberg aan het begin van de cy klus gezet: Achterberg tijdens de viering van zijn 50ste verjaardag in gesprek met Paul Rodenko. Voor hen lopen de dichter J.B. Charles (de criminoloog Willem Nagel) en Ed Hoornik. Romans van Ben Traven over corruptie en armoe in Mexico Uitgeverij Meulenhoff is bezig aan het volledig maken van de cyclus van zes delen in B. Traven (de my sterieuze auteur, over wiens Iden titeit merkwaardige en spannende verhaten de ronde doen) in Neder landse vertaling. Deze zogenaam de caoba-cyclus geeft een beeld van armoe en corruptie in Mexi caanse binnenlanden. Eerder ver schenen „De mars naar het oer woud" en „De opstand der gehan genen". er zijn er sinds enige tijd twee boeken bij:„De Ossekar" en „Regering". Het eerste deel van de cyclus is „De Ossekar". een schets van het leven van zeer arme mensen in de Mexicaanse hooglanden. Het boek laat zich niet goed dateren alt hans, het verhaal zou zich dertig jaar geleden hebben kunnen af spelen, of misschien tachtig, dat maakt niet zoveel verschil. De toe stand waarin de arme Indianen le ven is uitermate primitief, de mo derne maatschappij lijkt in de streken waar de roman zich af speelt nog lang niet door te drin gen. De manier waarop de rijken, overheid, machthebbers en kerk de armoede exploiteren, daarin is niet veel verandering gekomen. Wat dit aspect aangaat zou het In derdaad zelfs vandaag de dag kunnen spelen. In Regeringvervolgt Traven dat tijdeloze beeld van armoe en on derdrukking. Het is een reeks van gebeurtenissen in een heel kleine Indianen-nederzetting, waar een ambtenaar zich vestigt om als een soort burgemeester leiding te gaan geven. Uitsluitend met de bedoeling er zelf financieel veel beter van te worden. Alle trucs en knoeierij, alle manieren om de be volking onder druk te zetten, ze geld afhandig te maken, op vrien delijk en kwaadaardige manier, dat alles leert de ambtenaar ra zend snel tijdens zijn vorm van re gering in het dorpje. Beide boeken zijn dan ook vee! meer documentaires van de ar moe dan romans, waarin een ver haal centraal staat. In „De Osse kar" is nog het meest sprake van een roman-verhaal: de jonge, in telligente indiaan Andres groeit als kind op in de meest verschrik kelijke armoede en horigheid. De Indianen zijn dan wei in naam vrije mensen, maar in feite zijn ze door de regelingen, waaraan zij onder worpen worden, staaf van de grondeigenaar. De wet en de mo raal verwerpen handel in mensen, toch wordt Andres via een sluip weggetje (een gokpartij) voor geld overgedaan aan een ander. Hij wordt ossekar-rijder bij zijn nieu we baas. Als Traven op dit punt van zijn ro man Is aangekomen, vergeet hij zijn hoofdfiguur tijdens een flink aantal hoofdstukken. Daarin geeft hij een beeld van het werk van de drijvers van de ossekarren, die met hun gering vervoermiddel in een karavaan goederen transpor teren door de meest barre stre ken. Ongelukken, overvallen, ver lies van vracht, kar of os, ziektes, dood, dat alles is tijdens die toch ten een heel werkelijke bedrei ging. Toch voelen de drijvers, de carreteros, zich vrijer en zelfstan diger dan andere arbeiders of dan de meeste Indianen. Vervolgens neemt de auteur het verhaal over Andres weer op. Zijn succes in zijn werk, de vooruit gang die hij boekt, het inzicht dat hij ontwikkelt in de manier waarop maatschappelijke processen gaan. in een structuur die de scheiding tussen arm en rijk zo hard moge lijk In stand houdt. Meermalen on derbreekt Traven echter opnieuw zijn relaas over Andres om weer op documentaire wijze leven en toestanden in het Mexicaanse bin nenland op een bittere, veront waardigde toon uit de doeken te doen. Heel knap gebeurt dat In het tweede deel van „De Osse kar", waar een breed uitgemeten beeld wordt gegeven van een stadje waar een jaarlijks feest rond de patroonheilige wordt ge geven. De stadsoverheid misbruikt de arme donders die omwille van het feest op allerlei manieren tot het uitgeven van geld worden ver leid of verplicht. Nog heviger is Travens verontwaardiging over de kerk. die alle mogelijke middelen hanteert om de armen van hun laatste centen te beroven. Zelfs de leer van de kerk wordt ingeruild en aangepast aan oude Mexicaan se mythen en godsdienst, om maar geld op te halen. Dit afschuwelijke beeld van het misbruiken van de armoe wordt in het tweede deel van de cyclus, „Regering" tot in de kleinste de tails nader uitgewerkt, aan de hand van het verhaal van een mis lukkeling, die het als ambtenaar gaat maken in dat kleine gehucht van radeloze Indianen, die hij op de meest perfide manleren geld afhandig maakt, uitsluitend ten ei gen voordele. Aan het slot van de eerste roman laat de auteur zijn hoofdpersoon, Andres, die inmiddels een vrouw heeft (de manier waarop die rela tie wordt aangegeven is mij wat te sprookjesachtig), een man worden die het allemaal niet meer kan pik ken. Hij neemt op de laatste pagi na's het besluit om elders nieuwe kansen te vinden. De hopeloos heid van dat voornemen is in het tweede deel van de cyclus, „Rege ring" ai duidelijk.Niet zozeer om de constructie of zeggingskracht van het verhaal zelf. maar wel om het indringende beeld dat Traven schetst van de uitbuiting in Mexi co (symbolisch voor alle vorm van uitbuiting), boeit dit tweetal boe ken bijzonder, ook vanwege de eindeloze reeks van variaties die uitbuiters op hun thema blijken te verzinnen om er maar beter van te worden. Daarvan vind je in „Rege ring" een praktisch en onthullend model. JAN VERSTAPPEN Ben Traven: „De Osaekar" en „Regering". Uitgave Meulenhoff- editie. Prijs 34,50 p. deel.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1980 | | pagina 23