Universitaire vakgroep beschrijft de boeiende geschiedenis van het Rapenburg Wellicht nog kansen voor winkelcentrum 't Oude Raadhuis Uitstekend optreden Long Tall Ernie STAD/REGIO LEIDSE COURANT DONDERDAG 1 MEI 1980 PAGINA 5 Op mijn omwegen door stad en land kom ik graag mensen tegen. Elke morgen tussen tien en elf uur kunt u mij telefonisch vertel len wie u graag in deze rubriek zou willen tegenkomen Het nummer van mijn geduldi ge telefoon is 071-122244; u kunt dan naar toestel 18 vragen. PROJECT BEGINT NA JAREN STEVIGE VORMEN AAN TE NEMEN ln Leiden is al sinds een jaar of zes een stel enthousiaste mensen bezig met een groot stuk Rapenburg, weieens Nederlands (en ook wel Europa's) mooiste gracht genoemd, ook al zit het met die bomen allemaal niet zo lekker. Onder leiding van de kunsthistoricus prof. Th. H. Lunsingh Scheurleer is de vakgroep kunstgeschiedenis van de rijksuniversiteit doende met de opbouw van het zogeheten Rapenburgproject. Het is een wetenschappelijk onderzoek, dus er wordt niet met de geestdriftige pet naar gegooid. De bedoeling van het onderzoek is te belichten welke kunsthistorische, bouw en geschiedkundige, welke sociaal- economische facetten ook, een rol hebben gespeeld bij de ontwikkeling van dit bijzonder mooie en nog vrij gave Leidse stadsgebied. Het gaat daarbij om zeventig woningen, althans huizen, want er zijn uiteraard panden bij die niet meer als woning gebruikt worden. De panden aan de oneven en de even kant, van het Noordeinde tot de Nonnenbrug, worden helemaal uit de doeken gedaan; voor zover nogelijk vanaf de vroegmiddeleeuwse bronnen. Het project is inmiddels dermate gevorderd, dat het eerste van zes delen (betreffende zes blokken huizen) binnenkort geschreven kan worden. Drs. A. J. van Dissel heeft, onder supervisie van prof, Lunsingh Scheurleer, de dagelijkse leiding bij het opzetten van het totaalbeeld van dit eind Rapenburghuizen. „De opzet is niet alleen ambitieus maar ook vrij uniek omdat het een groot gebied met een reeks aaneengesloten interessante en ook minder interessante huizen beslaat. In Amsterdam, dat toch een aantal prachtige grachtenrijen bezit, heb ik onlangs over ons project een lezing gehouden die veel aandacht trok", aldus de heer Van Dissel. „De reden dat wij juist het Leidse Rapenburg onder de loep nemen ligt in het feit dat deze gracht betrekkelijk ongeschonden bewaard is gebleven. Er is weinig aan bedorven. Zeker als men dit vergelijkt met andere delen van Leiden of in andere Nederlandse steden. Het deel dat bij de ramp met het kruitschip in 1807 werd verwoest, valt buiten ons project". Van Dissel en zijn medewerksters en medewerkers vinden het onderwerp des te aantrekkelijker omdat het gebied een lange geschiedenis achter de rug heeft tot in de 14e eeuw vindt men bijvoorbeeld op enkele huizen pachten. Bovendien woonde er in het verleden een gemengde bevolking, wat de sociale status betreft (tussen Noordeinde en de Groenhazengracht werden bakkers, een smid, schilders, handwerkslieden aangetroffen, ofschoon voor het overgrote deel het Rapenburg een elitegracht is geweest). „Het verschil is onmiddellijk door iedere voorbijganger aan het uiterlijk van de gevel af te lezen: bescheiden pandjes van twee, hoogstens drie traveeën (gevelvlakken) voor de ambachtslui, grote panden van minstens drie maar vaak ook vijf traveeën breed voor de meer gefortuneerde burgers. Juist bij die „rijke" bovenlaag een belangrijk deel van de vroedschap, de „gemeenteraad en burgemeester en wethouders" woonde San het Rapenburg; het halve Rapenburg was „aan elkaar vermaagschapt" zal men meer gegevens vinden over de levenswijze uit de tijd, hoewel de belangstelling zich tegenwoordig meer richt op het leven van de gemiddelde Nederlander in voorgaande eeuwen. De „beter gesitueerden" lieten boedelscheidingen maken, maakten ruzie om „belendingen", gaven kunstenaars opdracht tot verfraaiiig van gevel en interieur, legden kuhstcollecties aan en vormden bibliotheken. Kijk, dat was nog eens het „echte" Rapenburg in de universiteitsstad Over de universiteit gesproken: deel zeven van de uit te geven neerslag van het projectonderzoek zal aan het academiegebouw gewijd zijn. Ook daarover zijn de verwachtingen hooggespannen. Drs. Van Dissel praat daar nog niet van, „trouwens, dat eerste deel zal ook vrij provisorisch tot stand moeten komen. We denken aan een voorlopige uitgave en hopen daarna op een geïnteresseerde uitgever voor een betere presentatie van onze resultaten", zegt Van Dissel, die ruim twee jaar geleden de leiding van het project op zich nam. We zullen het verder niet hebben over vrij ingewikkelde, doch onontbeerlijke, details van het onderzoek, zoals daar zijn transportakten, het ontbreken van huisnummers in voorgaande eeuwen, de „bonboeken", het kadaster (pas sinds halverwege de vorige eeuw ingesteld), kohieren van de Verponding, het ontbreken van een „geklapperd notarieel archief", de zogenoemde Harmonicawerking, het schrift uit vroeger euwen en het gebrek aan beeldend materiaal. Hoewel dit laatste wel aanspreekt, want schilderijen, gravures en het eerste gezicht totaal onbelangrijk lijken, kunnen van wezenlijk belang zijn". Het Rapenburg is rijk. Ook rijk als gegeven voor een studie. Al jarenlang wijden studenten er hun scripties aan. Er is zelfs een onderzoek gaande naar de Leidse stucwerkers, de behangschilders, de beeldhouwers en verzamelaars van kunstcollecties. Een boeiende geschiedenis wordt gaandeweg ontvouwd. Van Dissel: „Zo komt bijvoorbeeld naar voren, dat men sedert de Gouden (17e) Eeuw overging tot het aankopen van kleine pandjes die de achterbelending vormden en tot koetshuis werden ingericht. In de 18e eeuw werden die koetshuizen vaak gemoderniseerd en van grotere deuren voorzien. In de 19e eeuw telde kennelijk de tuin meer dan het koetshuis vlakbij en werden er vele aanvragen ingediend om de koetshuizen te mogen afbreken en de vrijkomende grond te gebruiken als tuin. Onze 20ste eeuw, tenslotte, pleegde een aanslag op al dit groen van de fraaie diepe Rapenburgtuinen door ze veelal vol te bouwen met kantoor- of lesruimte voor banken, scholen en universiteit". Hoe dan ook, het doel van het Rapenburgproject is, de oorspronkelijke toestand van deze grachtbebouwing zoveel mogelijk op papier terug te brengen, met de eventuele tussenfazen. Zo zal op den duur een beeld gevormd worden van de wooncultuur in §en Nederlandse stad gedurende de laatste 500 jaar. Een pakkende geschiedenis in woord en beeld van het Rapenburg, dat vanouds de „Oude Vest" heette en pas in de tweede helft van de 16e eeuw Rapenburg genoemd begon te worden; overigens om onduidelijke motieven. Maar het was er landelijk, rond het Rapenburg van die 16e eeuw. Kun je nagaan: een bewoner klaagde, dat de hooimijt van zijn buurman in de weg stond! Kloosters alom, totdat de reformatie een spaak in het monastieke wiel stak en de monniken en nonnen verwezen werden naar de omwentelende opruiming; de middeleeuwen, met het kaf en het koren, hadden afgedaan. Aan het Rapenburg, vandaag omzoomd door de produkten van een automobielindustrie die al die stenen steedse overgeleverde schoonheid op een grove wijze ontsieren, lag eens het woonoord van Wouter van Halewijn. Op hetzelfde nummer 48 stonden tevoren drie kleine huisjes van de Falyde Begijnen, later woonden er Diederik en Jan Baptist Xaverij (hé, zo te horen een zomaar roomse loot aan de monumentale stam), een Jacob de Wit, een Pieter Cornelis van Leijden. Huizen ende erve werden omtrent het midden der Gouden Eeuw bekleed met tapijten, „goude leeren", Rapenburg 4, een kamer Groll-Temminck. wier ec gordijnen voor de glazen en schilderijen voor de schoorstenen. De tapijten hingen in het grote salet, het goudleer was in twee andere saletten. Zware kaarsenhouders van gepolijst zilver voor de verlichting. Men leefde er, men vierde er, men stierf er, en de herinnering dreef er voort, tot aan de ontdekking. Pieter Cornelis van Leijden vergaarde binnen de muren van Rapenburg 48 een beroemde collectie prenten en tekeningen. Zijn verzameling was zo vermaard, dat uit heel Europa liefhebbers naar Leiden kwamen om zijn bezit te bewonderen. Zo schreef de Duitser J. H. Merck in 1784 aan hertog Carl August von Sachsen- Weimar: „Wir haben von Morgens 8 bis Abends 9 Uhr die Portefeuille von Rembrandt, Marc Antonio und Albrecht Dürer so flüchtig wie möglich durchlauffen". Zoek 't maar uit. Dat kostte wel mooi een hele dag. Waarschijnlijk met de lunch inbegrepen. Rembrandt en Dürer op het Rapenburg. Ja zeker Onder koning Lodewijk Napoleon, de weldoener van Leiden na de ramp met het kruitschip, werd de hele collectie van Pieter Cornelis aangekocht voor het Amsterdamse Prentenkabinet, waarvan het nu nog de kern* vormt. Tot het begin van deze eeuw bleef het huis nummer 48 grotendeels in tact. Na het overlijden van de laatste bewoner/eigenaar, Conrad Cock, werd helaas het kostbare interieur geveild. Daardoor zijn zaken als het plafond, de schouwpartij en de betimmeringen verspreid geraakt. De schouw bevindt anno 1890, met mevrouw zich momenteel dientengevolge ergens in Zuid-Amerika, waarschijnlijk onder oligarchise hoede; het geschilderd plafond kan men aantreffen in het Mauritshuis in Den Haag. Slechts het stucwerk in het trappenhuis getuigt vandaag de dag nog van de allure die het interieur van dit Rapenburghuis eens bezat. De huidige eigenaar is, och arme, de gemeente Leiden, die er lange tijd een school in gevestigd had^ maar sedert kort heeft deze gemeenschap dit kostbare goed verhuurd aan een instituut dat belangstellenden bekwaamt in judo. Sic transit gloria mundi. Maar de vakgroep kunstgeschiedenis, voortbordurend aan het project, staat daar niet bij stil. Men koestert zich in de aanblik van al dat schoons langs het onvolprezen Rapenburg, een diamant in de kroon van Leiden, ongeacht het geparkeerde blik, W.A. of all risk verzekerd. In die rij werden drie van de allermooiste huizen die Leiden rijk is gebouwd: de pilastergevels nummer 2, nummer 48 en de nauwelijks geëvenaarde bibliotheek van Thysius, een schepping van Arent van 's Gravensande. O Leyda gloriosa Ook heerlijk in, zeker Rapenburgse, huizen Wie foto's of ander materiaal in bfczit heeft aangaande deze stroom van kostelijkheden langs het Rapenburg, wordt vriendelijk en krachtig verzocht zich in verbinding te stellen met drs. A. J. van Dissel, Kunsthistorisch Instituut, Rapenburg 65, tel. 14 83 33, toestel 7137. Bij voorbaat hartelijk dank Rapenburg, hoek Langebrug, met de kapel van het Barbara-klooster. Vandaag vin den we er op die hoek Rehoboth en verder weg een schoonmaakbedrijf. tekeningen die een overzicht geven van een Leidse gracht als het Rapenburg, zoals men die voor Amsterdam kent, zijn er eenvoudig niet. Als Van Dissel zegt, dat „natuurlijk ook de koopsom de onderzoeker interesseert", gaan we daaraan kortheidshalve voorbij. Maar ze zijn wel substantieel, dergelijke gegevens. Ook het samenstellen van een genealogie, de kleurrijke rol van inventarissen zijn de kruiden die het gerecht van het Rapenburgonderzoek pikant en aantrekkelijk kunnen maken. Zo spreekt de projectleider van „duizelingwekkende boedelinventarissen met al het. beschreven linnengoed, opsommingen per vertrek. Op die manier krijgt men toch een indruk van de toestand van het huis in die tijd met z'n meubilering. Een hoogtepunt ook is de lijst met schilderijen, vermeld met kunstenaar en onderwerp. Een geluk is het als we foto's terugvinden die omstreeks de eeuwwisseling werden gemaakt. Deze geven niet alleen een beeld van de inrichting van het huis uit die tijd, met de bewoners geposeerd rond de tafel; ze geven ook vaak informatie, ze „beschrijven" de toestand van het huis voor het uitgebroken werd en samengetrokken van twee, drie woningen tot één onder één kap, waarbij de meestal 18e eeuwse betimmeringen verdwenen. Dat mogen we nu betreuren, maar het was nu eenmaal zo". Daarom doet de vakgroep nog steeds een beroep op iedereen (niet alleen, maar wel in het bijzonder, op leden van de vereniging Oud Leiden) om haar mede te delen of zich,nog foto's of ander interessant en belangwekkend materiaal betreffende de Rapenburgpanden in privébezit bevinden. „Juist familiefoto's, veelal gemaakt ter gelegenheid van een feestelijke gebeurtenis of als afscheid vlak vóór een verhuizing, geven niet alleen een beeld van de bewoners of eigenaars, maar ze tonen ook hoe men gekleed ging, hoe men leefde, hoe de inrichting was of hoe de tuin werd verzorgd. Zelfs kan men oude wandbetimmeringen, schoorsteenpartijen, behangsels, penantspiegels en penanttafels aldus identificeren. Foto's die op LEIDERDORP Er is vermoedelijk een meerderheid in de gemeenteraad te vinden voor heropening van de onder handelingen met de stichting „Winkel centrum 't Oude Raadhuis". Dit valt af te leiden uit reacties van de voorzitters van de twee grootste fracties J. den Boeft (CDA) en mevr. D. W. Tichler- Moerman (VVD), die de beslissing van b en w zeer teleurstellend vonden. De leefbaarheid in Leiderdorp-Oost is met een goede winkelvoorziening gediend", zo stelde de heer Den Boeft. Hij zag overigens wel problemen in de tegen het bestemmingsplan Berkenkade- Hoofdstraat ingediende bezwaar schriften. „De mensen hebben kenne lijk niet zo'n verlangen naar een win- VVD-fractievoorzitter was duidelijk in haar stellingname. „Ik kan me moeilijk bij de beslissing van b en w neerleggen. Voor mij is het een vraag of dit onherroepelijk is. Misschien zijn er nog openingen te ma ken", aldus mevr. Tichler, die het zonde van alle energie en kosten vond die in de voorbereiding van het winkelplan waren gestoken. De fractievoorzitters van de PvdA D. A. de Water en van de PPR J. A. M. Gordijn lieten daarentegen een heel ander geluid horen. „Het zat er al een poosje in, gezien de traagheid waarop de middenstanders reageerden", meende de heer De Water. Hij zag er wel iets in om het plan Franso van stal te halen. (De plaatselijke architect die enkele jaren geleden in opdracht van projectontwikkelaar Noorlander een plan heeft ontwikkeld dat met instandhouding van de gevel van het oude raadhuis voor ziet in een combinatie van sociaal-culture le activiteiten en boetiekachtige winkel tjes, red.). De heer Gordijn verklaarde al tijd al moeite met het beleid van het colle ge te hebben gehad. „De gemeente moet zelf het beleid bepalen en zich niet door anderen laten leiden. Men is te veel uitge gaan van de economische haalbaarheid met verontachtzaming van het karakter van het oude dorp", aldus de heer Gor dijn, die de gehele gang van zaken bijzon der vreemd vond. De gemeenteraad zal op 12 mei een uit spraak over het beleid van het college doen. ALPHEN AAN DEN RIJN Een optreden van Long Tall Ernie And The Shakers is altijd weer een belevenis. Gisteravond vónd zo'n gran dioos optreden van Ernie plaats in het Alphens jonge rencentrum Midas. In rap tempo leidde deze Neder landse topgroep haar pu bliek door de vijftiger en zestiger jaren. Een ware reis door deze woelige tijd waar in de jeugd haar eigen plaats in de wereld innam door middel van de rock roll. Veel groepen zouden wensen deze muziek weer te kunnen brengen zoals dat in genoemde tijd gebeurde. Weinigen echter slagen in deze pogingen of zien daar bij voorbaat van af. De gedachte dat naar alle waarschijnlijkheid hiervoor geen aandacht meer is, is hier van meestal de oorzaak. Een bühne-optreden van deze groep is er echter het tastbare bewijs van dat de pure rock roll niet dood is. Integendeel. Long Tall Ernie echter, weet deze muziek op haar waarde te beoordelen en brengt het zoals het moet. Dat houdt in, dat men bij het beluisteren van Ernie, herinneringen voelt op komen aan de jaren zestig, als men die heeft beleefd. yoor de jongeren is het een nieuwe er varing. Een ervaring waarvan men zelden spijt heeft. Want deze groep doet de luisteraar niet alleen verlangen naar de voorbije rock roll-tijd. Neen, ook de soepelheid waarmee het werk gebracht wordt, valt op. De groep blinkt uit in vak manschap en talent. De büh- ne-ervaring doet elk optreden steeds weer slagen. Daarbij vergeet de groep ook het show-element niet en maakt het verhaal over „vroeger" tot in de puntjes af. Overigens mag aan Long Tall Ernie niet alleen de rock roll „opgehangen" worden. De groep schept er kennelijk groot genoegen in om ook an dere muziek op de bühne te brengen. Ook de beat uit de zestiger jaren past deze forma tie uitstekend. Goed in het ge hoor liggende nummers van de Searchers, de Everly Bro thers, enzovoort. Long Tall Er nie heeft daarbij het geluk over uitstekende vaklieden te beschikken. Iets dat meer dan eens wordt benadrukt tijdens zijn rock-„potpouri's" als „Do You Remember en anderen. Subliem wordt het zeer oude en bekende Charlie Brown ge bracht. Iets dat ook geldt voor „I like Bread and Butter". Een grote rol is toebedacht aan de saxofoon in de groep die het geheel nóg geloofwaardiger doet overkomen. ROBERT J. BLOM

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1980 | | pagina 5