Kant in de kerk Vier verhalen van Remco Campert „Ga maar rustig slapen" artier 0.6° 1. 0.4° tatior 0.1° i staa tional ten n. s 3° eldtij r en I2mfl >6m I I4m I J8m I )4m I >7m I >9mC Vier nieuwe verhalen van Remco Campert, onder de titel „Na de troonrede". Het titelverhaal heeft een kleine uitbreiding in de titel: „Na de troonrede 1976" Inderdaad, de jaren vijftig en zestig zijn heel dèfinitief voorbij, dat is het beeld dat Campert zo ongeveer oproept in deze vier verhalen. ,,Na de troonrede 1976". Een man en zijn vriendin kijken naar de rechtstreekse uitzending van de troonrede op televisie. En leveren daar commen taar op. Zij heeft haast, moet naar haar parttime job in een boekhandel. Sander echter kan zijn ogen niet van het beeld houden, „Sorry, ik moet kijken", zegt hij. Waarop Mia: „Zoveel is er niet aan te zien. Al die oude pakken en jurken". Het antwoord van Sander plaatst subtiel een histo risch kader rond de gebeurtenissen in het verhaal: „Jawel, jawel, het ligt er maar aan hoe je kijkt. Met alles wat we weten kijk je deze keer anders. Alleen al dat ie een gewoon pak aan heeft. Naèkt voelt-ie zich.. Met alles wat we wéten, kijk je anders. Het thema van de vier verhalen is het verloop van de tijd, die onmiskenbaar en onvermijdelijk levenslopen, idea- De Nijmeegse journalist Louis Frequin, die in zijn lange loopbaan enkele novellen en reisboeken schreef, draagt zijn eerste roman op aan prof. Bastiaans (de man die bekend is door zijn LSD-be- handeling met lijders aan zogenaamd KZ-syn- droom) en aan prof. Prick, beroemd neuroloog aan de Nijmeegse universiteit. Het boek van Frequin heet „Ga maar rustig slapen", een uitspraak die ten onrechte wordt toegeschreven aan Colijn die met deze woorden kort voor het uitbreken van de oorlog de bevolking tot rust zou hebben aange maand. Frequin heeft het over de oorlog, en dan over zeer traumatische ervaringen die oorlogshandelingen hadden op mensen die er midden in stonden. De hoofdpersoon van zijn boek kennelijk zit daar een flink stuk autobiografisch verhaal in wordt in een aantal fases van zijn leven beschreven en vanuit verschillende gezichtshoeken. Een merk waardige vervreemding treedt daarbij op. Aller- len, carrières, artistieke ontwikkelingen, bepaalt. Ik vind dat het sterkst uitgewerkt in het tweede verhaal van de bundel, waarvan de titel al boekde len spreekt: „Een zomer in de zeventiger jaren". Het gaat om een simpele gebeurtenis. Een man met vrouw en kind in een park. Hoogzomer. Daar ontmoeten zij vrienden en vriendinnen, bij een picknick, die ze daar georganiseerd hebben. Ge sprekken over bijna niets, ver van de werkelijkheid in elk geval. De man brengt in de avond zijn kind naar huis, als het moe is. Hij keert niet terug naar de picknick. Einde van een heel krrap verhaal. Het minieme gebeuren geeft immers een prachtig tra gikomisch beeld van de vrouwen en mannen die erin optreden. Een centrale passage beschrijft de veranderingen in hun leven en daar is Campert zo treffend, zo ironisch en zo aandoenlijk en kwets baar, dat ik die paragraaf van bijna zeventig regels als een van de hoogtepunten in zijn hele werk be schouw. Als ooit Nescio deed beschrijft hij hoe het leven verandert en hoe beperkt alles is, wat je was, wat je bent, wat je worden moet. Een citaat: eerst is er iemand aan het woord die zijn jeugder varingen vertelt, dan wordt er verteld over een ze kere Charles, omgekomen bij een auto-ongeluk, die een goede vriend was van de ik. Deze Charles is getrouwd met Virgien, het meisje dat tegenover de „ik" woonde, in de poortwoning boven de kerk hofingang tegenover het ouderlijk huis van de ik-fi- guur. Het wordt duidelijk, al voordat de auteur het met zoveel woorden zegt halfweg het boek, dat die twee verschillende mannen, Charles en ik, dezelf den zijn. „Natuurlijk ben ik Charles, Ik zelf ben Charles", zegt de ik in het begin van deel 3. Hij voegt eraan toe: „Misschien is het beter te schrij ven: Charles ben ik, Charles is mij. Sedert een tijd praat ik met mezelf". Het dubbelgangersmotief is in het verhaal elders nadrukkelijk aan de orde: de ik ontmoet na de be grafenis van zijn vriend Charles een bevriend neu roloog en praat met hem over hun wederzijdse ge- „Over een aantal dingen, ópgefokte dingen, zoals oorlog, politiek, geld, spraken ze niet. Die hadden met een wereld te maken die niet meer de hunne was. Aan de vrouwen, die volwassen waren gewor den toen de strijd al was gestreden, had die we reld nooit toebehoord, maar de mannen, de mees ten van om en nabij de veertig en met een zwaar alcoholisch verleden, vroegen zich nog weieens verwonderd af in welke duisternis ze in hemels naam hadden geleefd die lange periode van de oorlog in Korea af tot de gezegende dag dat Ro bert Jasper Grootveld opstond en aan de ketenen was gaan rukken die generaties gevangen hadden gehouden". De generatie van mannen, die zich een nieuw leven hebben aangeschaft, met een nieuw gezin (een veel jongere vrouw, weer een kind). Met hun nieuwe en hun even nutteloze manieren om de tijd door te komen, hun nieuwe belangstellingen en vreugden: „Ze hadden een grote liefde ontwikkeld voor chocola en taart en frisdranken en, met mate, rode wijn. Ze gaven elkaar, zomaar, kleine presen tjes. een speeltje uit Hong-Kong, een ringetje uit Afghanistan of een plantje van de bloemenmarkt" storven vriend. Daarbij wordt geattendeerd op „De Donkere Kamer van Damokles" van Hermans, waar zoals men weet het dubbelgangersmo tief in de oorlogssituatie als psychologische struc tuur van een man in een nieuwe leefconstellatie wordt gebruikt. Het spel met dood en leven van Charles en de ik wordt door Frequin wel intrigerend beschreven. De man om wie het gaat, heeft bij eer, actie tijdens de oorlog bijna het leven verloren: de geweren van de vijand waren op hem gericht, er vielen schoten, die echter vanuit een hinderlaag gericht waren op de mannen die op hem wilden schieten. Onverwacht ging de dood niet door, was het sterven er niet. Charles krijgt later een auto-ongeluk, het blijft in het midden waar de fictie en werkelijkheid elkaar raken of met elkaar in strijd zijn. Het is zijn twee de, eigenlijke dood, waar hij sinds die oorlogserva- Het eerste verhaal uit de bundel gaat over een schrijver die de boot mist, telkens mist. Met in de ene hand zijn koffer en in de andere zijn schrijfma- chien, verhuist hij van vriendin naar vriendin, steeds met het gevoel het grote geluk aangeboord te hebben. Na een paar maanden is het weer mis. Heel schrijnend en lachwekkend is de episode in dit verhaal: het einde van zo'n verhouding. Het laatste verhaal speelt in de toekomst: veerti gers van nu op hun oude dag. De oude blinde dichter heeft dus een nog heel aantrekkelijke vrouw van ruim veertig en vindt het best dat zij een verhouding heeft met een succes-beeldhou wer. De voormalige uitgever Max Brood ziet dat al les met wantrouwen en leedvermaak aan. Vier voortreffelijke verhalen, vier tragikomedies over mensen van nu en hun modieuze manieren van leven. JAN VERSTAPPEN Remco Campert: „Na de troonrede", vier verha len. uitgeverij De Bezige Bij. Prijs 10,00. ring op heeft gewacht, misschien zelfs wel naar toe heeft geleefd. Uitvoerige gesprekken met de neuroloog aan wie de ik zijn verhaal vertelt dat is het verhaal van Charles. De koppeling van sexualiteit aan dood (waarvan de oorsprong al lag in de jeugdrelatie met Virgien), de voortdurende vrees te zullen sterven en tegelijk niet te sterven, die dubbelheid, daar komt het in de korte roman van Louis Frequin op neer. Een grote geladenheid in het toch wel vrij fragmenta risch opgebouwde boek is daarom wel te vinden en die spanning blijft gelukkig aanwezig, ook als minder terzake episoden en toevoegingen aan de orde zijn. JAN VERSTAPPEN Louis Frequin: „Ga maar rustig slapen" ro man. Met een inleiding van prof. dr. J. Bastiaans. Uitgeverij Corrie Zelen. nes bij het begin van de tentoonstelling die een beeld geven van de wijze waarop de verschillende soorten kant vervaardigd werden en ook die soor ten aan de hand van voorbeelden tonen. Ontspannen Die educatieve inleiding is natuurlijk erg geschikt om de kennis aan te reiken die men voor de rest van de tentoonstelling nodig heeft. Maar de ten toonstelling zelf is allerminst belerend opgezet. Ze heeft een ontspannen karakter onder meer door dat er ook schilderijen en gravures zijn opgeno men. Van kantwerksters, maar ook van hoge gees telijken waarbij de kant duidelijk te herkennen valt. De H. H. Opdrachtgevers stelden er kennelijk prijs op duidelijk te tonen met hoeveel waardigheid zij omringd waren, een waardigheid die vooral uit de dure kant bleek die het paars, purper of rood van hun kleding te duidelijker liet uitkomen. Merkwaardig in dit opzicht is een gravure van Apostolisch Vicaris Boudewijn Cats, die voordat hij in 1662 tot dat hoge ambt geroepen werd pastoor van de Haarlemse kloppen was. Kloppen of klop jes waren vrome roomse vrouwen die allerlei dien sten voor de kerk verrichtten, o.m. het waarschu wen (aankloppen) dat er een feitelijk verboden godsdienstoefening zou worden gehouden. Die kloppen waren natuurlijk erg trots dat „hun" pas toor die hoge functie kreeg. Ze zorgden ervoor dat de man piekfijn in de bisschoppelijke kleren werd gestoken en toen hij een jaar later al kwam te overlijden bewaarden zij die kleding als een kostbare relikwie. Daarmee voor een zeldzaam feit zorgend, n.l. dat een stel kleren die aan één be paalde persoon in de 17e eeuw hebben toebe hoord compleet bewaard bleven. Het museum Rouwkazuifel friet zilverkant, 17e eeuw greep die gelegenheid aan om Boudewijn Cats te „reconstrueren": een pop met gelijkende gelaat strekken zit op de eigen stoel van de Apostolisch Vicaris aan een tafel met dezelfde voorwerpen als op de gravure. Hij draagt zijn eigen kleding van moiré-zijde. UTRECHT Het nieuwe Rijksmuseum Het Catha- rijneconvent in Utrecht mag zich op een redelijk bezoek verheugen. Er komen gemiddeld zo'n tweehonderd kijkers per dag en dat is niet zo gek. Maar dit museum voor christelijke kunst zou na tuurlijk veel meer belangstelling moeten trekken. Men kan er immers een uitermate belangrijk facet van onze cultuur geïllustreerd zien aan de hand van een schitterende verzameling kunstwerken met onder meer de fraaiste collectie middeleeuwse sculptuur van ons land, belangwekkende schilde rijen, kostbare handschriften en textilia. „Wat de textilia betreft zijn wij het belangrijkste museum van West-Europa" zegt directeur De Bouvy met te rechte trots. Textilia zijn teer en daarom slechts ten dele geschikt voor permanente expositie. Maar het museum heeft nu schitterend uitgehaald met een tentoonstelling „Kant in de Kerk", die tot 1 juni te bezichtigen is. Kant is vanouds kostbaar spul omdat het zo ver schrikkelijk arbeidsintensief was voordat de ma chines de plaats van de kantwerksters gingen in nemen, al is machinaal zichtbaar minder mooi. In een stukje kant ter grootte van een zakdoek zat al gauw een maand werk. En al werden de kantwerk sters in Italië, Frankrijk en Vlaanderen dan ook slecht betaald voor hun moeilijke produkt, de kos ten werden toch erg hoog. Niets voor de gewone man of vrouw dus, wél voor de heel rijken, voor het Hof met name, en voor de kerk, want „ter liefde Gods" was niets goed ge noeg. Overigens kan rustig gesteld worden dat die ker kelijke kant bepaald niet allemaal ter liefde Gods werd gekocht, maar wel degelijk ook om de ijdel- heid te strelen van vooral de hogere geestelijkheid, die zich graag tooide met albes, superpli's en vooral de bisschoppelijke rochets, die rijk van kant waren voorzien. Hoe hoger de rang. hoe rijker de kant. Dat gold temeer nog voor misgewaden en altaar aankleding als antependium, kaarsenbanken e.d. Die waren veelal versierd met kant in goud- of zil verdraad. Door het kostbare materiaal helemaal een peperdure aangelegenheid. Goud- en zilver kant zijn ook wel voor „burger"-gebruik vervaar digd, maar daar is slechts weinig van overgeble ven, het meeste zal in moeilijke tijden wel omge smolten zijn. Oude techniek Kant, of in elk geval textiel dat er op lijkt, is al erg oud. Het is gevonden in oude Egyptische graven en er zijn oude voorbeelden bekend uit het Verre Oosten en uit de Romeinse tijd. De bakermat van de naaldkant is Italië (Venetië vooral). De kloskant kwam vanouds uit Vlaanderen. In de 17e eeuw „importeerde" Frankrijk kantwerksters uit zowel Italië als Vlaanderen. Minister Colbert wilde erdoor een eigen Franse kantindustrie opzetten, wat won derwel gelukte en Argentan en Alengon tot de voornaamste kantcentra maakte. Voor gebruik in ons land werd kant meestal geïm porteerd. Ze werd vervolgens op hier vervaardigde kleding aangezet, soms slechts losjes aangespeld om verwisseling mogelijk te maken. Sommige met kant versierde kledingstukken albes bijvoor beeld, die vaak gewassen moesten worden zijn erg zeldzaam geworden. Het Catharijneconvent kan ze overigens uit eigen bezit tonen. Het mu seum behoefde voor deze tentoonstelling slechts spaarzaam een beroep te doen op andere verza melingen, bijvoorbeeld voor de „educatieve" vitri met passiewerktuigen. Broderie application de Bruxelles, 2de helft 19e Boudewijn Cats, gravure door P. van Holsteyn. De Aposto lisch Vicaris draagt onder zijn schoudermantel een geplis- seerde rochet met kantwerk Nostalgie Er is nóg een pop in de tentoonstelling opgeno men. Een mis-lezénde priester in vol ornaat voor een altaar dat rijk versierd is met rood fluweel met goud-borduursel en kant. Scène die nostalgische gevoelens wekken kan bij mensen die het allemaal nog hebben meegemaakt. Want, nadat in de 19e eeuw al binnenkerks een weinig gevolgen hebben de strijd tegen kant was aangebonden, lijkt de ver sobering in de liturgie sinds de jaren zestig een definitief einde van kant in de kerk te betekenen. Gelukkig is er museaal nog veel voorhanden. Zo dat ook latere geslachten van dit fenomeen kun nen kennisnemen, een fenomeen dat óók bij onze cultuur behoort. De generatie van nu kan bij deze tentoonstelling die kennis op erg prettige wijze op-» doen. De tentoonstelling wordt begeleid met een geïllu streerde catalogus die op beknopte wijze veel ver telt over kant in het algemeen en kerkelijke kant in het bijzonder. U kunt er veel te weten komen over Vènise au lacet, Point de France, Application de Bruxelles en andere kanten en ook duidelijk wor den ingelicht over de verschillende liturgische ge waden en andere voorwerpen. Een tentoonstelling die veler belangstelling verdient en die wellicht kan leiden tot grotere bekendheid van dit unieke mu seum. VOLKERING linnen op het altaar; corporale, palla en kelk kleedje.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1980 | | pagina 25