Herdenkings tentoonstelling Claude Monet in Parijs Het woelige leven van de ontdekker van de impressie van het licht Posthuum werk van Willem Elsschot iff impressie van de tijd gezien en ligt daar achter; de impressie ligt op de voorgrond on is primair. Claude Monet was de eerste maar ook ra dicaalste der impressionisten. Kunsthisto rici en vooral kunstfilosofen (voor wie men zich behoort te wachten als voor de cholera en de pest) staan uiteraard klaar met verklaringen over de natuur van de kunst, die velen hunner zien als dó grote en algemene poging van de mensheid de zin van het bestaan te onderkennen. Wat hen ertoe brengt de landschapschildering te zien als de meest voor de hand liggen de vorm van de kunstenaar omdat het aangezien kan worden als een poging een symbool te formuleren. „En als symbool is het tot het uiterste geladen met elk soort weerklank en is hot een klankbord". In deze zin kan wellicht het impressionisme van Monet gevoeld worden, omdat de in drukken soms op méér dan visuele wijze tot de beschouwer door lijken te dringen en dus in dat geval méér dan een zintui glijke waarneembaarheid in zich bergen. Wat uiteraard de vraag opwerpt of een im pressie los te zien is van zintuiglijke waar neming ofwel verder dan deze gaat. De cirkel is wellicht vicieus en misschien heeft Monet zich daar ergens zelf ingeslo ten of in-geschilderd en misschien heb ben de andere impressionisten deze op gelukkige wijze weten te doorbreken (aangenomen uiteraard dat de metafoor op haar plaats is...). Sommigen menen Monet meer te moeten zien als een uitvinder, een initiator, een experimentator, die het ogenblik, die de fractie van de tijd, van de seconde zoekt vast te leggen en daarmee uiteraard een kloof schept tussen zijn werk en dat van alle voorafgaande en een aanzienlijk aan tal volgende schilders, omdat hij nimmer de zonsopgang of de nevel schilderde, doch één zonsopgang (op die bepaalde dag en dat zekere tijdstip) en één nevel sliert, die een minuut later vervlogen of verkleurd of verdicht was. Met andere woorden: in tegenstelling tot zijn voorgan gers en zoals gezegd vele latere schilders, heeft Monet generlei constante eigenschap of vorm van een realiteit of fe nomeen willen vastleggen, maar een ogenblik, de voorbijgaande, inconstante indruk. De impressie. Of de visie. En in deze laatste zin was hij een visionair, een ziener, een achtervolger van fantasieën, indrukken, schimmen. In tegenstelling tot de allermeesten, op wie deze kwalificatie van toepassing is, heeft hij, Monet, ze weten vast te leggen. Een groot aantal daarvan, de meest be langrijke, zijn in het Parijse Grand Palais te zien. Voor degene die het geduld weet op te brengen in de lange rij, die soms tot in de tuinen van de Champs Elysées slin gert, te wachten. van de mens Ctsude Monet, begrijpen dat niet altijd noodzakelijkerwijze groot waar deren is. Monet was veel minder oen schilder van de natuur (een uitlating die velen als ket terij in de oren zal klinken), dan wel een schilder van de tijd; niet zijn tijd, niet een tijdvak, een epoche. De serie doeken, waarop hij de kathedraal van Rouaan vastgelegd heeft, is een nagenoeg nauw gezet en consciëntieus zoeken naar as pecten van het element, het begrip tijd, het komen en gaan, het zich ontrollen, het voortvloeien van de tijd. De meeste van zijn schilderijen zijn immers indrukken, impressies, weergaven van een ogenblik, van een moment, een fractie van de tijd. Het licht of de nevel of de schaduw of de zon of de somberheid of grijsheid, die vaak belangrijker zijn dan het support, hun steunsel dat het landschap, de bloem of het water is. Het support wordt door de terug te keren, en de stervende mevrouw Monet werd in haar laatste dagen en uren bijgestaan door Alice Hoschedé. Alice Ho- schedé was de vrouw van een van de be wonderaars van Monet en bovendien sedert enige tijd zijn minnares, en toen zij begre pen had dat Camilla, de vrouw van de schil der, niet meer beter zou worden, had zij zonder veel scrupules haar intrek In de wo ning genomen. Als tegenprestatie verpleeg de zij de stervende echtgenote van haar be gaafde minnaar.... Naar de lommerd... Deze kwam boven water na Camilles dood om zijn vriend, dr. de Bellio te smeken na mens hem naar ,,de lommerd" te gaan om daar een medaillon van Camille terug te ko- wonderde Monet verlucht had, verloor In één slag zijn hele fortuin, hij werd failliet verklaard, kasteel en schilderijenverzame ling werden verkocht om de schuldeisers te betalen, en daarna vestigde hij zich, volko men aan lager wal geraakt, als kunstcriticus in Parijs, waar hij prijzende artikelen schreef over de man die hem zijn vrouw en kinderen afgenomen had. Ernest Hoschedé dreef de zelfverloochening ten top door te sterven, waarop Claude Monet en Hoschedé's wedu we hun onwettige staat van samenleven konden beëindigen door ijlings te trouwen. In 1882 werd Frankrijk opgeschrikt door de grote „krach" van de Union Générale, waarvan de kunstkoper Durand-Ruel grote sommen geleend had om impressionistische doeken te kopen, net op het ogenblik waar op hij zich uit zijn moeilijkheden begon te werken. Monet gaf, terwijl Durand-Ruel in de diepste ellende zat, weinig blijk van erkentelijkheid. Een andere kunsthandelaar, Georges Petit, zocht toenadering tot de impressionisten en bood Monet aanzienlijke sommen aan, en deze ging meteen op de offertes in, Durand- Ruel, die zich nagenoeg letterlijk voor de impressionisten geruïneerd had, geen blik of geen gedachte meer gunnend. Auto-gek... De financiële toestand werd beter, zelfs flo rissant: Monet kocht een automobiel, kort daarop een nieuwe van een beter merk, daarna wéér een, (auto's werden zijn grote hobby) en reisde naar Italië, de Rivièra, naar Bretagne. In deze tijd maakte hij zijn serie doeken van de kathedraal van Rouaan, die hem, nu de artistieke optiek „aangepast" was, nagenoeg van de ene dag op de andere roem en fortuin in de schoot wierp. In 1892 kocht hij een buiten in Giverny, een gehucht nabij de samenloop van Seine en Epte en stortte zich in zijn tweede hobby, die het uiteindelijk van zijn automobiel geestdrift zou winnen: tuinieren, enfin het (laten) aanleggen en (laten) onderhouden van een nagenoeg legendarische tuin. Hij werd enthousiast voor de botaniek, liet uit heel de wereld planten en zaden komen, richtte verwarmde serres in en zeven tuinlie den werkten het hele jaar door om dit bloe- menparadijs onophoudelijk in bloei te hou den. Hij liet zelfs een arm van het riviertje de Epte omleggen om door zijn tuin te laten stromen, legde een meertje aan dat hij met waterlelies liet beplanten: de vijver van de „Nymphéas". Bijna dertig jaren lang be schilderde hij tientallen doeken met deze bloemen, die in het water spiegelen naast de weerkaatsing van hoge cumulus-wolken, in alle jaargetijden, alle belichtingen, op alle uren, onder alle weersomstandigheden. De waterlelievijver werd een soort obsessie: de resultaten, deze composities van kolossale. nagenoeg gigantische afmetingen, hebben een onderkomen gevonden in het Parijse museum van de Orangerie. Geld was geen probleem meer en met Re noir is Monet een van de aanvankelijk „arme" impressionisten die tijdens hun le ven hun kunst gewaardeerd en duur betaald hebben gezien. Zijn vriendschap met de eerste minister uit die jaren, Georges Clemenceau (de „tijger") was determinerend voor de aankoop van „Les Nymphéas" voor de Orangerie. Cle menceau had daartoe besloten, maar de goedkeuring van het Bestuur van de Acade mie voor Schone Kunsten was daarvoor vereist en deze, die zich door de premier gepasseerd voelde, bleef obstructie maken. Uiteindelijk won het dictatoriale karakter van Clemenceau (dit karakter, waarvan ge zegd werd dat het ook beslissend was voor het winnen van de Eerste Wereldoorlog) het. Overigens had ook Clemenceau's hardnek kigheid Monet van zijn aankomende blind heid genezen. Beide ogen van de schilder werden met zgn. groene staar bedekt en hij kon praktisch niet meer werken. Zijn doe ken uit die tijd (vooral die van het Marmot tan-museum in Parijs) zjjn weinig méér. dan modderige troebele en vormeloze gezwellen en wolkensoorten, hetgeen ertoe bijdroeg dat Monet door sommigen als een soort voorloper van een „informele abstractie" gezien werd... Geen zwart... Clemenceau, die zelf immers arts was, pak te Monet bijna letterlijk bij zijn kraag en zijn baard en bracht hem naar een oogkllniek waar hij met succes geopereerd werd. Toen hij stervend was, reed de 86-jarlge Clemenceau per auto 700 kilometer om aan zijn zijde te zijn en hem vaarwel te zeggen. Monet stierf op Tweede Kerstdag 1926. Toen de begrafenisondernemer een zwarte wade over de lijkkist wilde leggen, rukte de oud-premier die weg, trok een bebloemd gordijn van het raam en legde dit over de kist, zeggende: „Geen zwart voor Monet!" Hij was 86 jaar geworden en het was zijn „echte" dood; in 1867 was hij, wanhopig als gevolg van materiële ellende en ook omdat zijn welgestelde tante hem zijn stipendium onthield omdat hij ongetrouwd met Alice samenleefde, van de krijtrotsen in Fécamp in zee gesprongen om zich te verdoen. Maar hij kon zwemmen en het levensinstinct had het van zijn doodsverlangen gewonnen. Nadat hij droge kleren aangetrokken en een grog gedronken had, had hij zich onmiddel lijk neergezet om zijn vriend Bazille een be delbrief te schrijven. En de brave Bazille had geld gestuurd. Deze en latere meeval lers maakten het hem mogelijk nog bijna 60 jaren op zijn natuurlijke dood te wachten. JAN DRUMMEN jt Parijse „Grand Palais" .wordt tot 5 1980 een herdenkingstentoonstelling Claude Monet, de „vader van het im- lionisme" gehouden. Oorspronkelijk de expositie in 1976 moeten plaats en ter gelegenheid van de vijftigste jag van de kunstenaar, maar de res- liewerkzaamheden in het Musée de igerie (waar de „Nymphéas" van Mo ermanent te zien zijn) maakte dit on- ilijk. image a Monet" („Hulde aan Monet") de expositie, die uit meer dan 130 en bestaat, afkomstig uit Franse mu- uit privé-verzamelingen en ook uit luitenland. Zij vormt een zeer com- overzicht van het werk van de schil- |e „ontdekker van het licht", dat tot lieuwe, baanbrekende en revolutio- tendens in de schilderkunst leidde, jrote serie foto's van Monet, zijn ge- jjn vrienden, van zijn huizen en bui- rblijven, draagt bij tot een begrijpen fIS Claude Monet was 32 jaar toen doek „Impression soleil levant" (Iet- indruk opgaande zon) schilderde, het lerij dat heel de impressionistische be- g haar naam zou geven. Het werd op velige morgen in de haven van Le geschilderd en Monet exposeerde de eerste tentoonstelling van onaf- ilijke kunstenaars in de salons van de ide fotograaf Nadar aan de Boulevard apucines in Parijs. Het was in 1874 en iroorzaakte een enorm schandaal. Er sen massale toeloop, niet om de ten- estelde werken (waaronder ook die ézanne, Degas, Pissarro, Berthe Mori- iisley en enkelo meer „geruststellen- unstenaars zoals Nottis, Lépine en Le- e bewonderen, maar om zich kostelijk useren. jbliek, dat gewend was aan de „klass schilderijen die door de ultra-conser- e leden van het „Institut" uitgekozen n, begreep niets van de schilderijen geen verhaal vertelden". Bovendien het door de kritiek aangemoedigd om Ie in de salons van Nadar tentoonges- doeken te komen lachen! aam „impressionisme" werd op 15 /an dat jaar gemeengoed nadat de be- academische schilder Vincent voor aek van Monet een soort spotdans uit- ird had, roepend: „Hoe, hoe, ik ben de impressie, het is een impressionis- Uiteraard was de term aanvankelijk oort spotnaam en het is tegenwoordig jk te begrijpen welke verbeten haat, en agressie destijds de algemeen aan- 3 kunstenaars en critici bezielden om »rken van een groep jonge kunste- belachelijk te maken, asco van deze tentoonstelling bij Na- etekends voor Monet een soort ramp; mkele anderen betekende het min of tot de bedelstaf veroordeeld te wor- ir waren niettemin uitzonderingen: Cé- en Degas waren bankierszoons, Ba- ïaillebotte, Morisot en Manet behoor- ot de gezeten burgerij en alleen Re- lisley, Pissarro, Guillemln en Monet arm. En deze behoeftigheid had een invloed op hun werk en omdat hij staat was modellen te huren, zag zich genoodzaakt landschappen te iren. Ook politieke meningsverschil- ikten hun stempel op de „welgestel- ën de „behoeftigen" onder de impres- len. ans bestonden er tussen Claude Mo an de gefortuneerde Bazille hechte i schapsbanden en het was aan deze jftte danken dat de „uitvinder" van het ■sionisme niet van honger omkwam... deb gen ie balk... (doorgaans van zijn vriend) wat geld jen had, wist Monet niets beters te dan het zo gauw en zo hoog mogelijk J3 balk te gooien. Tweemaal werd zijn in beslag genomen en zijn hele voor schilderijen werd ten gunste van zijn leisers verkocht. De totale opbrengst 0 francs (nu 15 gulden) per 50 doe- De daarvan overgebleven doeken zijn woordig miljoenen francs waard. 1874 (na verblijven in Londen en in land) begonnen de zaken beter voor e gaan. In Engeland had hij de kuns telaar Durand-Ruel ontmoet en deze, in Parijs, begon werken van hem te i. Zijn jaarlijks inkomen beliep in deze Y" 000 francs, hetgeen respectabel was. L I klaagde evenwel steen en been en ik- dat hij bittere armoede leed, terwijl in ren een arts in een van de elegante van Parijs met 7.000 tot 9.000 francs >hmv personeel erop na kon houden en "tand leefde, tijd later evenwel waren de klachten schilder gerechtvaardigd. Een diepe j^iiische crisis had Durand-Ruel ver- al zijn aankopen te stoppen en de bron van inkomen droogde snel op. had geen centime opzij gelegd. Daar bij dat zich een persoonlijk drama voltrekken. Zijn vrouw bleek, kort Doorte van hun tweede zoon, aan '^fcéslijke kanker te lijden. Haar doods- Jmoet verschrikkelijk geweest zijn en e een ware tragedie: haar man was ïêeüf5 en "laakte Qeen haast om naar huis pen, waarmee de jonge vrouw begraven had willen worden. Monet werd ook diep getroffen door de schoonheid van zijn ge storven vrouw en meteen haalde hij ezel, palet, verf en penselen en begon haar uit te beelden op haar doodsbed in een soort blauw waas: een van zijn meest ontroeren de werken dat momenteel in het Parijse Louvre te zien is. Enige tijd later vestigde Monet zich met zijn minnares en beider kinderen (acht in totaal) ten noordwesten van Parijs en financiëel begonnen de omstandigheden beter te gaan ondanks de economische crisis. Rond deze merkwaardige situatie ontwikkelde zich een tragi-komisch tafereel: Ernest Ho schedé, die zijn kasteel Rottembourg met tal van doeken van de diep door hem be vre, jeu ae raume) ven een uniëk en nimmer weerkerend ogenblik „Zwijgen kan niet verbeterd worden": de titel van een boek met allerhande werk van een auteur, die na zijn officiële literaire publikaties heeft gezwegen. Willem Elsschot, van wie het Verzameld Werk bijna 25 jaar geleden verscheen, heeft daar nimmer iets aan toegevoegd. Die elf romans en de bundel Verzen waren het oeuvre, het imposante oeuvre overigens, ai beslaat het maar één dik boekwerk. Je moet wel lef hebben om een bundel met tot dusver niet gepubliceerd, of slechts als incident gepubliceerd werk van Elsschot uit te geven onder de titel „Zwijgen kan niet verbeterd worden". Woorden van Elsschot zelf. Wat voor zin heeft het, allerlei werk van de auteur uit te geven, dat verloren zou gaan wellicht, maar dat in zijn ogen ook geen beter lot verdiende? Het boekje, samengesteld en ingeleid door A. Kets-Vree, zou uiteraard het antwoord moeten geven op de vraag of de uitgave ervan gerechtvaardigd is. Dit boekje met „ongebundelde teksten" bevat van alles. Gedichten, brieven, krantestukjes, allerlei beschouwingen. Die liegen er soms niet om, zoals blijkt uit het briefje dat hij als jury-rapport schreef over de eerste roman van Hugo Claus, „De Metsiers", dat keer op keer herdrukt is. Elsschot hierover: „Mijnheren. Ik zend U De Metsiers terug dat Ik in zijn geheel gelezen heb en dat wil wat zeggen qua zelfopoffering. Het verhaal heeft volgens mij generlij waarde en is zeer zeker niet geschikt om in boekvorm uitgegeven te worden. Het is gewild ordinair en zo rommelig dat men onmogelijk uit de personnages wijs kan worden". Aldus het oordeel van Elsschot. dat hij onder het opschrift „Vertrouwelijk" op 22 november 1949 uitbrengt. De carrière van het toenmalige wonderkind Hugo Claus heeft er in het geheel niet onder geleden, terecht trouwens, want het oordeel zegt voornamelijk iets over Elsschot en vrijwel niets over De Metsiers. Van de opgenomen poëzie lijkt heel veel terecht ongebundeld gebleven. Er zijn nogal wat impressionistische pogingen, In het voetspoor der tachtigers en de symbolisten. Karei van de Woestijne heeft nogal wat merkbare invloed gehad op de jonge Elsschot, die hier nog niet die mengeling van bitterheid en sarcasme en sentiment heeft, als we kennen uit zijn ,VVerzen" De gedichten van later datum uit „Het Cahier" vertonen meer van Elsschot zóals we hem later kennen. Het tweede gedicht uit die afdeling bevat regels als „Voortaan zult gij weten dat heel uw bestaan/ slechts dient om het manlijf zijn kindren te ontrukken/ Voor wie gij zult slaven en later zult bukken/ Met moeden schoot zult gij ten grave gaan..." Enzovoorts. Het is een erg fragmentarisch boek, deze verzameling ongebundelde teksten. Nergens raakt de auteur op dreef, steeds beëindigt hij zijn betoog of verhaal al te vroeg. Omdat het niet meer nodig heeft, of omdat hij het verder maar liet rusten De gedichten hebben niet de kracht van de „officiële", die in zijn Verzameld Werk zijn opgenomen. Je kunt je met recht de vraag stellen of Mevrouw Kets het adagium van Elsschot, dat zwijgen niet kan worden verbeterd, ter harte had moeten nemen, en het zwijgen zwijgen laten. Voor de gemiddelde Elsschot- liefhebber, die wel eens wat van hem leest, is dit boekje niet direct het einde. Voor iemand die hiermee wil kennismaken met Elsschot is het helemaal niks, omdat de schrijver te veel verborgen blijft In dit fragmentarische geheel. Als literair document is het wel een leuke aardigheid; gezien de bibliografische aantèkeningen die erin zijn opgenomen, moeten we het ook in eerste instantie als zodanig zien. Voor de deskundige dus, en voor degene, die alles van Elsschot gelezen heeft, nog meer wil weten, of lezen. JAN VERSTAPPEN Willem Elsschot: „Zwijgen kan niet verbeterd worden" - ongebundelde teksten. Samengesteld door A. Kets- Vree, uitgeverij Loeb en v.d. Velde en Baart. Prijs 32,50. Willem Elsschot

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1980 | | pagina 23