ean Dulieu: „Strips en kunstwerken"
Dubieuze
pausgrappen
Ervaringen met
uitgevers
De tekenaar/schrijver met Paulus en Eucalypta,
te koop bij Clemar.
aan zijn werktafel; hier ontstonden 35.000 tekeningen.
kJtAAG Bij Galerie Clemar aan de Laan
jfeerdervoort 79 in Den Haag ligt tot 1 maart
ayan Jean Dulieu, die schetsen, illustraties
:0jps exposeert met Hans Kresse. De galerie
leïn beheer ongeveer 50 tekeningen van Du-
lie representatief zijn voor al het werk, dat
3-istrator en schrijver na 1945 maakte. Jean
e,i, die ruim een jaar geleden van Soest naar
verhuisde: „ik heb geen flauw idee hoe-
tkeningen ik heb gemaakt, het moet een
berg zijn. Allemaal tekeningen met Paulus
skabouter in de hoofdrol. Ik geef toe, dat
nc een tamelijk saai kereltje is, maar dat is
h. Ik heb Paulus altijd nodig gehad als rus-
ntrum, die niet te veel bokkesprongen
De figuren om Paulus heen, zorgen voor
inturen. De belangstelling voor die'avontu-
emt de laatste tijd overigens weer toe, ze
de veertigers, die de tijd van de hoorspe-
1 kind hebben meegemaakt. Ik krijg brie-
in deze mensen1'. Aldus Jean Dulieu, in
irant dagelijks met Paulus de Boskabouter
|en.
M)ulieu begon meteen na de oorlog aan zijn
■Paulus de Boskabouter", waarvan hij alleen
Meningen had. Hij bood deze de redactie van
m ije Volk in Amsterdam aan, die vroeg of hij
n tekst bij had. „Jawel", loog Dulieu, „die
thuis. Vergeten mee te nemen". Aan het
k ook die tekst maar op te sturen, voldeed
vrijwel onmiddellijk. De avond van zijn be
an Amsterdam schreef hij teksten bij de te
en „Ik had dat nooit eerder gedaan", be-
1 hij later en zo werd de man, die tot de
violist was in het Concertgebouworkest, te
en schrijver. Zijn Paulus overleefde alle ha-
2 momenten in het leven van de nu 58-jarige
die niet altijd met zo veel plezier achter de
ifel plaats nam, Paulus eigenhandig verfilm-
orspelen schreef en de scenario's van Pau-
jpenfilms maakte.
iel grove berekening levert het gegeven op,
ilieu sinds 1946 driehonderd strips per jaar
i, dat zijn duizend tekeningen; totaal moet
halve 35.000 tekeningen hebben gemaakt.
)ulieu knikt vermoeid: „En daarvan zijn er
jfhonderd gestolen".
hem allerminst. „Omdat Paulus aan de saaie kant
is, zou ik ook saai zijn. Misschien is dat ook wel zo;
ik heb eigenlijk een heel gewone kantoorbaan, al
heb ik er nog steeds plezier in. Meestal. Maar al
m'n bijfiguren zijn geënt op levende mensen en als
ik uit Zwitserland terugkom, waar ik onlangs veer
tien dagen ben geweest, dan kun je een paar
maandén later Paulus in de Alpen verwachten. Ik
ga, nu ik in Arnhem woon, veel naar Burgers Die
renpark, waar ik niet raak uitgekeken op de apen.
Dus zal Paulus straks tussen de apen te zien zijn.
Nee, die apen komen niet naar Paulus. Ik denk,
dat Eucalypta hem naar de rimboe tovert. Daar
kan Ik m'n aapjes kwijt".
Achter pijp, brilleglazen en puntbaardje schuilt een
rusteloze fantasie, die zelden of nooit tot grote op
winding aanleiding geeft. Dulieu heeft daar zelf
schuld aan en als hij morgen kan aantonen dat de
wereld hol is, zal hij dat afdoen met een kunstzin
nig, maar weinig spectaculair schetsje. Voor Dulieu
geen schaterlach, maar een pretvonkje achter bril-
leglas. „Toen ik een tweedehands brommer kocht,
nog zo'n echt rijwiel met hulpmotor, fietste ik de
Alpen over, richting Assisi, dat nu een toeristen
plaatsje is geworden. Toen nog niet. Ik werd daar
zo gefascineerd door die stad, dat ik een roman
schreef over Franciscus van Assisi, m'n enige ro
man overigens. Ik begrijp nóg niet, hoe ik met dat
ding de Alpen over kwam. Overigens ging ik niet
zo maar. Om die brommer uit te proberen, reed ik
er eerst mee naar het noordelijkste punt van De
nemarken; toen ik terugkwam kon ik zeggen, dat
het ding 't deed".
Met dezelfde instelling werd Dulieu amateur-arche
oloog. „Ik heb bij Harderwijk in 1968 eigenhandig
een nederzetting uit de Trechterbekercultuur ge
deeltelijk blootgelegd; die opgraving staat officieel
op mijn naam. Maar deskundigen hebben mijn
werk voortgezet, omdat ik er verder geen tijd voor
had. Ik moest weer achter m'n Paulus aan".
Jean Dulieu wil de vergelijking met Marten Toon
der best volgen: „Ja, maar die man kreeg een hele
staf personeel. Die had hele studio's. Ik ben m'n
eigen staf personeel, ik kan niet goed met anderen
samenwerken en ik hoef niet meer dan Paulus en,
vergeet dat niet, al die andere figuren. Zoals de
vaste, Oehoeboeroe, Salomo de raaf, Gregorius de
das, Eucalypta en Krakras. En professor Punt,
hoewel ik hem niet vaak kan gebruiken. Ik had ook
figuren als Dorus Bezem en Bertus Pot, maar die
bleken niet levensvatbaar, die heb ik weggeschre
ven".
„Overigens betekent het werken voor kranten een
beperking; vroeger maakte ik de strips twee keer
zo groot, tot ik te vaak merkte, dat door de tech
niek lijntjes wegvielen; soms ontstonden er zelfs
hele witte plekken. Ik maak de strips nu op het for
maat, zoals ze in de krant verschijnen. Dan weet ik
zeker, dat er technisch niets mis kan gaan. Maar in
krantestrips vervalt professor Punt; ik kan die man
met z'n uitvindingen niet in een zo klein vierkantje
frommelen".
Evenmin voor gefrommel in kleine vierkantjes ko
men in aanmerking de schitterende kleurenplaten
van de Eikelmannetjes. Die verschijnen in fraaie
boekwerken, waarmee Dulieu meer uit de voeten
kan. Ook deze platen in kleur zijn bij Clemar te
koop. Dulieu: „Maar sommige daarvan zijn te mooi
om te verkopen".
Daarbij komt, dat Dulieu heel langzaam toch rede
lijk prijsbewust is geworden. „Ik heb geen pensi
oen, ik heb vier maanden werk in voorraad en m'n
AOW stelt natuurlijk niet zo heel veel voor". Dulieu
heeft zijn werkterrein afgebakend, weet dat hij er
nimmer de staatsprijs voor de literatuur mee zal
verdienen en heeft daar vrede mee. „Maar het
blijft doorwerken. Natuurlijk kan ik het gebied
waarin Paulus en de bijfiguren voorkomen, zo uit
tekenen; ik heb wel eens overwogen een grote
plattegrond te maken, want langzamerhand weet
ik precies hoe en waar alle figuren leven. Echt gek
ke dingen gebeuren er nooit; ik bedoel, dat ik niet
aan modeverschijnselen meedoe. Je zult niet mee
maken. dat van Paulus een onechte zoon wordt
ontdekt. Het ergste dat ik ooit deed, was de keer
waarin ik Paulus in een tijdmachine stopte. Paulus
stapte uit de tijdmachine en kwam terecht bij zijn
vader, die in dezelfde boom leefde als Paulus nu.
Paulus en z'n vader hebben toen een geweldige
ruzie gehad over de vraag van wie de boom nu ei
genlijk was..."
Jean Dulieu verzint nog jaren verder, neemt af en
toe vakantie en moet daarna dagen wennen om de
tekenslag van Paulus te pakken te krijgen. Dulieu:
„Nou doe ik het toch al jaren. Maar elke keer na
een vakantie moet ik weer leren hoe je met één
slag dat armpje eraan krijgt. Maar zit dat weer,
dan gaat het heel vlug. Ik heb laden vol met schet
sen en het leek me handig, om al die schetsen te
bewaren, voor als ik een figuur nodig had in een
bepaalde houding. Dan had ik het voor het uitzoe
ken, dacht ik. Maar als ik ga zoeken, kan ik niks
vinden; dat zoeken alleen al kost me een half uur
en éls ik dan iets heb, denk ik: nou, je had vlugger
iets nieuws kunnen tekenen".
FRITS BROMBERG
De bezoekjes Van Dulieu aan het dierenpark in
Arnhem blijven voor Paulus niet zonder gevol
gen. Er kwamen al tal van aap-schetsen van.
35jaar
Paulus
de
Boskabouter
De grote hoeveelheid tekeningen bracht Dulieu er
toe, uit eigen werk te verkopen. „Ik heb ze bijna
allemaal in huis. Ik kan ze natuurlijk bewaren.
Maar voor wie? Er hoeft maar één brand uit te
breken en ze zijn verloren. En ik ben niet de enige
in de familie, die tekent. Grootvader Johan Braa-
kensiek tekende en nu is mijn zoon ook al bezig.
Dat is totaal nogal wat, hoor. En al dat werk komt
op zolder te liggen, het stapelt zich maar op en
niemand heeft er verder wat aan. Er zijn een paar
tekeningen, waaraan ik erg ben gehecht en die
niet te koop zijn. De meeste zijn dat natuurlijk wel;
gewone strips, schetsen, maar ook platen uit de
Eikelmannetjés. Vooral die vind ik zelf echte kunst
werken".
De tekenaar bij een
Eikelman-
illustratie. „Er zijn
echte kunstwerken
bij".
Saai?
Jean Dulieu is ermee op de hoogte, dat hij door
collega's als enigszins onpraktisch en afzijdig van
de werkelijkheid wordt afgeschilderd. Het deert
Van 1380 tot 1459 leefde In Italië een zekere
Pogglo de Florentijn, die niet zomaar iemand
was, getuige het feit dat men hem noemt In
hoedanigheden als vertaler, filosoof, archeo
loog, theoloog, taalkundige en etnograaf en nog
veel meer. Een man die In de kerk een vooraan
staande plaats innam. Hij had toegang tot het
pauselijk palels, was aanwezig tijdens het lange
concilie van Konstanz, dat wel als „lichtzinnig"
wordt bestempeld door historici.
De man was secretaris van de Curie onder acht
pausen en later was hij kanselier van Florence.
Hij schreef traktaten over velerlei serieuze on
derwerpen. Maar als schrijver werd hij vooral
bekend om een veel minder serieus onderwerp.
Toen hij een tijdlang gedwongen was bulten de
stad te verblijven wegens een pestepidemie (de
vergelijking met de „Decamarone" van Bocca-
clo is onontkoombaar) schreef hij „Facetiae, Li
ber Facetlonarum". Of „Boek van Boertighe
den". Het is sinds kort opnieuw uitgebracht in
de Nederlandse vertaling van Gerrit Komrij on
der de aan duidelijkheid niets aan het toeval
overlatende titel: „Priesters, vrouwen, dokters
en andere monsters". Twaalf Jaar geleden ver
scheen deze vertaling al onder een andere titel
„Groot Grollenboek" hoogst ongelukkig als
titel van zo'n geschrift. Je vraagt je wel af of de
huidige titel wel zo'n juist beeld geeft van wat
het boek kenmerkt.
De Inhoud bestaat uit een reeks van voorname
lijk vrij korte vertellingen, vaak niet meer dan
twintig of dertig regels, soms zelfs korter. In to
taal gaat het om 273 eigenaardige historiën,
meestal wordt In de titel al aangeduid waar het
om zal gaan: „Geestig verzoek van een impo
tente grijsaard" of „Over een koopman die ter
aanprijzing van zijn vrouw verzekerde dat zij
nog nooit een scheet gelaten had" of „Zoutelo
ze opmerking van Florentijnse gezanten", of
„Over een oude hoer die uit bedelen ging".
Zo zijn er meer verhalen, 273 totaal dus, met al
lemaal dit soort titels en adequate gebeurtenis
sen daarin verhaald. Het is een merkwaardig
cultuurhistorisch verschijnsel, waaruit overigens
weer eens blijkt dat de menselijke natuur niets
te veel of niets vreemd is.
Bovendien Is het zo aardig te vernemen hoe
deze verhalen tot stand kwamen, althans waar
het verzamelpunt ervan was. Komrij wijst erop
dat veel scheldwoorden, die momenteel in Italië
gebruikt worden zijn uitgevonden door de hu
manisten „In hun roemruchte, verbeten penne-
gevechten". Deze verhalen, met meestal dezelf
de sexuele, boertige, erotische inhoud, waarin
de domheid van de mens steeds centraal staat,
werden volgens de verhalen verteld („gniffe
lend") In het zogenaamde „bigiale", het laster-
kablnet of de leugenkeuken in het pauselijk pa
leis. Na gedane arbeid, die uiteraard heel se
rieus was, kwamen daar de hoogwaardigheids
bekleders bijeen voor pikante conversatie, en
kennelijk ook grollen en grappen van deze kwa
liteit.
Niks nieuws onder de zon dus. Logisch dat de
motieven van deze verhalen buiten de religie
staan, ook al komen er volop monniken en an
dere kerkelijke functionarissen In voor. Maar
dat komt, omdat zij deel uitmaakten van de cul
tuur van de late middeleeuwen en de toestan
den die hier plaatsvinden en beschreven wor
den, ook hun deel waren.
Het Is in het verleden een populair boek ge
weest. Voor 1500 bestonden er al 26 drukken.
Eigenlijk moet je nu vaststellen dat de verhalen
niet die schokwerking geven, niet die humor
hebben, om meer te zijn dan een tijdsbeeld. De
vertaling van Gerrit Komrij voegt daar ons eigen
tijdsbeeld aan toe: hedendaagse woorden voor
platvloerse en onontkoombare handelingen die
te maken hebben met het lichaam en ae wer
kingen daarvan, worden volop gebruikt.
JAN VERSTAPPEN
Poggio de Florentijn: „Priesters, Vrouwen,
Dokters en andere Monsters", bewerking
Gerrit Komrij. Uitgave De Arbeiderspers. Prijs
21,50.
Veertig jaar schrijft Ab Visser nu al: een van
onze begaafde schrijvers die zich nooit op een
onderwerp of een bepaald genre heeft toege
spitst. Hij schrijft essays en romans, weten
schappelijke verhandelingen en detectives, thril
lers en korte verhalen. Dat betekent niet dat de
kwaliteit er onder lijdt: hij behoort terecht tot
onze literatoren. Maar dan wel een die zich
nooit vastpint en elk boek of boekje van hem is
een verrassing. Het houdt tevens in dat hij nooit
In een bepaalde categorie onder te brengen is
en dat kan voor een schrijver funest zijn.
De lezer weet van tevoren niet wat hem nu weer
te wachten staat. Dat Is ook een handicap In de
strijd om een boek uitgegeven te krijgen en
daarvan weet Ab Visser mee te praten. Hij heeft
contact met ontelbare uitgevers gehad en zoals
vrijwel Iedere schrijver wej eens aan den lijve
heeft ondervonden: het waren lang niet altijd
aangename. Uitgevers, de enkele uitzonderin
gen daargelaten, zijn zakenmensen die boeken
op de markt brengen om verkocht te worden.
Er mag nu en dan eens een stuk Idealisme ge
pleegd worden, de winkel dient draaiende te
worden gehouden. Veel uitgevers varen dus op
veilig, niet gehinderd door de aloude weten
schap dat vele malen in de literatuurgeschiede
nis is gebleken dat ook uitgevers geen feilbaar
Instinct hebben voor wat het publiek wil en zelfs
evenmin voor wat literaire waarde heeft. Er zijn
klassieke gevallen van grote uitgevers die ma
nuscripten weigerden welke later wereldlitera
tuur werden. Daddy Longlegs werd geweigerd,
James Joyce leurde negen Jaar met zijn Dubli-
ners, het Achterhuis van Anne Frank Is eerst
langs twintig weigerende uitgevers gegaan.
Pearl Buck versleet voor The Good Earth eerst
36 uitgevers, Agatha Christies eerste roman
werd door zes uitgevers afgewezen en zo zijn er
ontelbare voorbeelden. Ook Ab Visser heeft het
dikwijls ondervonden en hij rapporteert daar
over In zijn nieuwste werkje „Wat moet ik er
mee?", door Manteau uitgegeven nadat het
door een groot aantal uitgevers was gewei
gerd...
Visser geeft eerst drie voorbeelden van de Idea
le uitgever (tactvol, enthousiast en loyaal) en
verhaalt vervolgens zijn eigen ondervindingen.
Hij doet dat met de nodige zelfspot maar spaart
het venijn voor de door hem aangevallenen ook
niet.
Een merkwaardig boekje dus, in zekere zin zelfs
moedig om te schrijven. Het boeit doorlopend
en geeft de lezer een onthullend kijkje achter de
facade van de uitgevershuizen. Een essay dat
zich laat lezen als een spannend verhaal, zet de
loyale uitgever op de flap. En hij heeft gelijk:
het is uitermate amusant en interessant. Ën bo
vendien alleraardigst uitgegeven.
Jan Louwen
Ab Visser: „Wat moei ik ermee?". Uitgeverij
Elsevier Manteau, Amsterdam. Prijs 7,90.