IA TIEN JAAR iMBTELIJK IVERLEG NIETS 'ERZAMELD Pleidooi voor een(Haags?) Nationaal Geluidsarchief PARLOPHON NOVEMBER 1929. oudste fonograaf uit 1877, vervaardigd door Thomas Edison. Het apparaat moest met de hand in toweging worden gebracht. Om de rol met de opname goed tot klinken te brengen, diende op het |ond8tuk (letter m) een geluidstrechter te worden geplaatst. 'opulariteit heeft steeds haar voor en tegen. Zo >k de ruime verspreiding van de muziek, vooral mdat deze zo heel snel toenam. Door dit razen- is tempo ontstond een soort geluidsconsumen- >n, die urenlang hun klankbronnen laten borre- en en doodongelukkig zijn wanneer hun muziek- ichutomaat ook maar eventjes staakt. Dat geeft t(Btuuriijk verstomping van ontvankelijkheid en vofnaak. Want de eerste eis voor het genieten en (arridergaan van muziek is: de juiste hoeveelheid. eJoor de liefhebber van mechanische muziek be- ,ldikent dat: zelfbeperking. Eén, hoogstens twee ie|Air goede muziek per dag is een maximum voor jmand die er waarlijk van genieten wil. Zoals iSttingroken nadelig is voor het lichaam, fhaadt ononderbroken luisteren ziel en geest". Ivergebracht in de hedendaagse spelling is dit jn pn letterlijk citaat uit het nummer van februari 1933 van het toen net nieuwe tijdschrift „De Schij- >llejenschouw". Merkwaardig genoeg is deze waar- )t phuwing met opgeheven vinger thans veel actue- )otir dan zevenenveertig jaar geleden toen zij werd zjegeven. Wie thans op een zeker moment muziek gaa» het algemeen of muziek van een bepaald karak- icier zou willen ontlopen, slaagt daarin lang niet al- aid, zelfs niet binnenshuis. qo» horecabedrijven, winkels, warenhuizen, winkel- jromenades, In openbare gebouwen en tijdens het erk in fabrieken, expedities en op kantoren wordt is alom muziek opgedrongen. Dikwijls is muziek )k onontkoombaar present bij sportbeoefening 1 bij recreatie in de vrije natuur, op het strand of het bos. Thuis zorgen televisie en radio er voor "1 wie alleen nieuws wil zien en horen, of zich bij- ïrbeeld tot toneel zou willen beperken, verplicht tegelijk muziek (of wat daarvoor moet doorgaan) consumeren. i verzette er zich met hand en tand tegen zijn uitvinding gebruikt zou worden voor nusement". „Het is geen stuk speelgoed", zei verontwaardigd. Dit principe belette hem ^wel niet dat hij geld stak in de vervaardi- j van deze sprekende pop waarin een klein nograafje was ingebouwd. Van dit „stuk speel- >d" werden al in 1890 200.000 exemplaren per r gemaakt en afgezet. Anders zijn het de buren wel die door open ramen of knoerthard door de dikste muren heen de mu ziek van hun voorkeur publiekelijk presenteren. In onze samenleving is er, dank zij alle vormen van apparatuur en dank zij platen, banden en muslcas- settes, bijna overal en constant muziek. Dat is be slist niet voor iedereen een continu genoegen, ook niet In het ziekenhuis. Geredeneerd van de tegenwoordige situatie uit, had de schrijver in „De Schijvenschouw" anno 1933 niet of nauwelijks recht van spreken. In zijn dagen beliep in ons land de totale omzet aan grammofoonplaten zo'n vier, vijf miljoen gulden per jaar, een bedrag dat bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog zo ongeveer was verdub beld. Ondanks de jeugd van het produkt waren de prijzen lager maar de hoeveelheid muziek die op een plaat kon worden vastgelegd was ook aan zienlijk geringer. Uiteraard woonden er destijds In ons land veel minder mensen, maar dat alles neemt niet weg dat produktie en consumptie van platen intussen geweldig zijn toegenomen, getuige het feit dat Nederland in 1978 ruim 600 miljoen gulden aan grammofoonplaten en musicassettes besteedde, en dat niet alleen al die gekochte pla ten en cassettes wer den geconsumeerd maar bovendien nog alle andere die, al dan niet gewenst, voor el keen werden afge draaid. Het is begrijpelijk dat Leo Boudewijns, die al zo'n kwart eeuw in het platenvak zit, in dit en soortgelijk materiaal alle aanleiding vond een boek te schrijven over deze betrekkelijk jonge industriële bran che, die produkten maakt welke krachtens hun natuur doorgaans nogal opdringerig zijn, een branche ook die veel en vaak lawaaierig in de publiciteit is maar waarover toch maar weinigen het naadje van de kous weten. Boudewijns was voor zijn taak, die hem als directeur van de Ne derlandse Vereniging vanProducenten en Importeurs van beeld en geluidsdragers als het ware ambtshalve toeviel, ook daarom bij uitstek gekwalificeerd omdat hij een zuiver, rustig en evenwichtig oordeel heeft over wat in deze bedrijfstak commercieel, sociaal en cultureel noodzake lijk, wenselijk en even tueel haalbaar is. In een prettig leesbare stijl schreef hij een on derhoudend en interes sant boek dat uitste kend is gedocumen teerd en heel aantrek kelijk geïllustreerd. Nationaal Geluids archief gewenst Helaas heeft Boude wijns moeten vaststellen dat de fonografische in dustrie tot nu toe geen sterk historisch besef aan de dag legde. De behoefte om vast te leggen is er altijd geweest maar de wens om dat geregistreer de ook te bewaren, bestond en bestaat lang niet overal. Wat er in de eerste dertig, veertig jaar van het fonografisch tijdperk aan platen is verschenen, is vaak moeilijk na te gaan. Er bestond kennelijk meer belangstelling voor het vastleggen van de ontwikkeling van opname- en afspeelapparatuur dan voor het conserveren van wat werd geregi streerd, hoe dat gebeurde en hoe het resultaat aan de man werd gebracht. Dat geldt niet alleen voor de activiteiten in ons land maar ook voor die daarbuiten. Met uitzonde ring van het voorbeeldige EMl-archief in het Engel se Hayes is belangrijk historisch materiaal moeilijk vindbaar en sterk verspreid, zo het al bewaard Is gebleven. Geen wonder dan ook dat Boudewijns aan het eind van zijn boek pleit voor een Nationaal Geluidsarchief. Daar wordt al zo'n jaar of tien ambtelijk overleg over gepleegd, waarbij ook be trokken zijn vertegenwoordigers van wetenschap pelijke bibliotheken, vormings- en onderwijsinstitu ten maar waarbij, vreemd genoeg, de audio-indu- strie buitenspel is gezet alsof de produkten van deze industrie geen enkele cultuurhistorische en educatieve waarde zouden vertegenwoordigen. „De situatie in Nederland is, zoals zo vaak, uniek", schrijft Boudewijns. „We kennen een Tabacolo- gisch Museum, een Museum voor Knipkunst, een Museum voor de Bloembollenteelt, een Baggermu- seum, een Gedistilleerd Museum, ja zelfs een Be lasting Museum. We bewaren alles en stellen het op gepaste tijden ten toon maar nergens houden we een centraal archief van grammofoonplaten die in ons land uitkomen en al zijn uitgekomen". Het wordt de hoogste tijd dat daarin verandering komt. Met wat goede wil behoort dat mogelijk te zijn, zeker als de audio-industrie wil meewerken maar dan zal op die industrie wel eerst een offi cieel beroep moeten worden gedaan. Nu Den Haag overweegt bij een nieuwe concertzaal voor het Residentie-Orkest een muziekcentrum te stich ten met daarbij de muziekhistorische afdeling van het Haags Gemeentemuseum en de voor ons land unieke combinatie van de Openbare Muziekbiblio theek met die van het genoemde museum, lijkt het de moeite waard na te gaan of daar ook het nood- Edo de Waart vertelt in het boek van Boudewijns uitvoerig en openhartig welke rol de grammo foonplaat in zijn artistieke carrière heeft ge speeld en hoe hij denkt dat hij zich, na een har de leerschool, in de toekomst bij opnamen zal dienen te gedragen. zakelijke Nationaal Geluidsarchief een plaats zou kunnen vinden. Maar al is dit Nationaal Geluidsarchief er dan nog niet, Boudewijns heeft in zijn boek toch heel wat curieuze historische feiten weten op te tekenen. Wist u dat HMV Italiana al in 1903 de opera „Erna- ni", die toch niet tot Verdi's beroemdste werken behoort, op liefst veertig eenzijdige schellakplaten vastlegde? Wist u dat Stokowski al in 1917 met zijn Philadelphia Orkest opnamen begon te maken, dat uit dit jaar ook de eerste jazz-opnamen date ren en in 1919 het orkest van Paul Whiteman de eerste „millionseller" leverde met „Japanese Sandman" en „Whispering"? Nog een enkel voor beeld: Columbia bood in 1930 in ons land per ad vertentie een opname op vijf dubbelzijdige platen aan van „Le Sacre du Printemps" van Strawinkski, in Parijs vastgelegd onder leiding van de compo nist zelf. In deze advertentie paradeert eveneens de in 1901 opgerichte Socièté des Instruments an ciens van Henri Casadesus. Er staan in het boek van Boudewijns treffende bij zonderheden over de platenmaatschappijen die in ons land in het verleden en in het heden actief wa ren en zijn, over de filosofieën achter hun repertoi re- en artiestenbeleid, over hun verkooppolitiek en het financiële spel dat zij speelden. De auteur ontzenuwt het sprookje dat de audio-industrie naar believen roem zou kunnen opwekken, af remmen of geheel te niet zou kunnen doen. Werkelijk grote succes sen, waar deze indu strie het van moet heb ben om de grote finan ciële risico's en de niet geringe financiële stroppen te kunnen dragen, zijn niet met zekerheid te voorspel len. Maar er is wel veel zinnigs op te merken over marketing en pro motie en de al dan niet kunstzinnige manier waarop platen en cas settes kunnen worden gepresenteerd. Het is boeiend in ge makkelijk leesbare sta tistieken te zien hoe de muziekmarkt in ons land werd opgebouwd en in welke mate in Ne derland de onderschei den muzikale genres zijn gewaardeerd. Het is voor iedere consu ment goed te weten hoe de publieksprijs van platen en cassettes tot stand komt en wat er bijvoorbeeld van ex clusief Nederlandse produkties in blnnen- en buitenland wordt verkocht. Van de com plete opname van de o- pera „Der Rosenkava- lier" van Richard Strauss door de Neder landse Opera onder Edo de Waart werden in ons land 1000 boxen verkocht en In het bui tenland 6000; het is on waarschijnlijk dat men ook maar bij benade ring uit de kosten is ge komen, althans niet in eerste aanleg.Van Leonhardts uitvoering op barok- instrumenten van Bachs Brandenburgse concer ten gingen er in Nederland 5000 en buiten onze grenzen 14000. Van Beethovens vioolconcert door Herman Krebbers waren de aantallen opmerkelijk genoeg respectievelijk 18000 en 10000, maar van een plaat van het Concertgebouworkest onder Haitink met „moeilijke" muziek van Bartók en Ko- GtVeSTICiD TE I ROWETOW Orgaan wak dem Ai&eweemea Bon» van wlftkeuers m muzjfcrinstru/a&aten IH A&OéRlAftD HST KWALITEITSMERK I Wij verzoeken van onderstaande mededeelingen en «Je Ij daarin genoemde nieuwe opnamen voor de a.s. Kerst- dagen, goede nota te willen nemen. Deze nieuwe Kerst-nummers zijn volgens het nieuwste systeem vervaardigd en zijn een aanvulling bij het reeds bestaan de zeer uitgebreide Kerst-repertoire 25 CjM* f 2.- DUBBEL BESPEELBAAR Duo Bob. Scholte B 17581 Kerstnacht Kerstmis Willy Derby B 17586 Kerstbede Vesper (Kcrkorgetsoto) Mevr. Henriette Sala, met orgel B 17584 KerstliedBern. Diamant Hosaone Granier Parlophoon-Koor, met orgel en klokken B 6834' Stille Nacht O, du frühlige B 6516 SuSzer die Glockcn nie klingen ihr Kindcriein Kommet Kerkorgel-Soli, Paul Mania B 6034 O. du frühlige Christnacht B 6838 Stille Nacht O. du frühlige Zingende Zaag met Kerkorgel B 6582 Stille Nacht Von Himmel hoch B 6583 Es ist ein Ros' entsprungen 30 C.M., f 3.— - DUBBEL BESPEELBAAR Groot Strljkorchest, niet orgel en klokken P 9426 Frühlige Weihnachtcn met koor P 9427 O. du frühlige Stille Nacht Parlophoon-Koor met Orgel, Klokken tn Symphome-Orchest P 9429 Es ist cin Ros' entsprungen Sanctus aus dem Requiem P 9305 Weilmachtsprozession Tochtcr Zion, freue dich Walter Sieber met Symplionic-Orchest, Orgel en Koor P 9425 Weihnaclitssymphonic mit Weihnachtsliedern Irmler Frauen Koor P 9203 Ora'pro Nobis Der Herr ist meine Hfrte enz., enz. Heden verschenen nieuwe opnamen van: WILLY DERBY DUO BOB. SCHOLTE SAXOPHON ORCHEST DOBBRI ARTHUR ROSEBERRY AND HISCITCATDANCEBAND JAC. VENUT1S ORCHEST FRANKIE TRUMBAUERenz., enz. De Kerstaanbieding die het merk Parlophon in november 1929 per advertentie deed. Niet alleen zijn het duo Bob Scholte, de levensliederenzanger van Willy Derby, en de destijds zo bekende „klassie ke" Haagse sopraan Hendriëtte Sala al present, maar er worden ook vier Kerstliederen in een uitvoe ring door zingende zaag en kerkorgel aangeboden. Alles op dubbel bespeelbare 25 en 30 cm platen van schellak. défy ging het om respectievelijk 600 en 14400 stuks. Liederen van Schubert en Schumann door Elly Amellng haalden in ons land niet meer dan 650 exemplaren, in het buitenland 4350. Natuurlijk zijn er ook produkties die niet in het bui tenland werden uitgebracht en waarvan de ver koop zich dus tot Nederland beperkte. Als de po pulaire Marco Bakker alleen maar aria's van Han del zingt, gaan er niet meer dan 850 platen weg. Speelt Abbie de Quant echter fluitconcerten van C. Ph. E. Bach dan is het verkoopcijfer 5000 terwijl cellosuites van de grote Back door De Machula niet verder komen dan 1300. Deze cijfers demon streren duidelijk de wisselvalligheid van succes en ook dat het toeval een factor is. Dat wordt beves tigd door het verkoopsucces dat Bert Garthoff ja ren geleden, zonder er op uit te zijn, veroorzaakte. In zijn populaire radio-rubriek „Weer of geen weer" draaide hij een stukje van de Deccaplaat „The violins of Cremona". Van deze als oncom mercieel aangeperkte lp waren er op dat ogenblik slechts 150 verkocht. Na de terloopse vermelding en de uitzending van een paar minuten werden er ruim 1300 nabesteld. Artiesten en producers De twee hoofdstukken in Boudewijns boek die ar tistiek van het meeste belang zijn, handelen over de haat-liefde verhouding tussen artiesten en pla tenmaatschappijen en over de niet te onderschat ten betekenis van de producer, al dan niet tevens sound-engineer. In beide hoofdstukken heeft Bou dewijns uitvoerige interviews opgenomen om te demonstreren dat de onoerwerpen van heel ver schillende invalshoeken uit zijn te benaderen. Edo de Waart bijvoorbeeld gelooft niet dat hij door het maken van platen een beter inzicht heeft gekregen in partituren en dat hij er een beter diri gent door is geworden. Hij kwam tot de overtui ging dat een plaat een artistieke getuigenis be hoort te zijn; het feilloos vastleggen van de parti tuur, zoals in de concertzaal zonder de mogelijk heid tot correctie nooit haalbaar is, heeft als zoda nig naar zijn mening geen zin. Wel heeft de plaat een belangrijke communicatieve functie en De Waart schaamt er zich niet voor te zeggen dat hij luistert naar platen van grote collega's, niet om ze na te apen maar om zich te realiseren hoe en waarom hij het zelf anders zou willen doen. Ook Krebbers vindt een goede plaat technisch perfecter dan de gemiddelde zaaluitvoering. Hij wijst er op dat de door hem zo bewonderde mees- terviolist Heifetz in de zaal nooit de „angstige" perfectie bereikte die hij op de plaat leek te de monstreren. Krebbers zelf bekruipt vaak „de ego ïstische, ijdele gedachte dat je eigenlijk elke maand een opname van hetzelfde werk zou moe ten kunnen maken, want alleen dan groeit de plaat met je mee; er veranderen immers constant zoveel dingen in je spel. „Hoewel hij het haat dat hij als solist alles uit het hoofd behoort te spelen, speelt hij tijdens een opname, als dat niet nodig zou zijn, toch óók uit het hoofd. Dat doet hij omdat het om slaan van de blaadjes hoorbaar wordt en ook om dat de producer je toch wel op je fouten wijst. „Want als je niet hoeft te lezen, speel je natuurlijk makkelijker", geeft hij toe. Is dat dan niet ook de reden dat het uit het hoofd spelen van solisten en zelfs het uit het hoofd dirigeren van dirigenten in zwang kwam? Het kan toch niet altijd alleen maar IJdelheid der ijdelheden zijn? Paul van Vliet, die het belang van cabaretplaten vooral daarin ziet dat zij de vluchtigheid van optre dens opheft, heeft een voorkeur voor "live-recor dings", ook bij concertmuziek. Wat ze aan techni sche perfectie missen, winnen ze aan sfeer en zeg gingskracht. Thijs van Leer beschouwt plaat en band als een wat ander medium dan een zaalop treden. „Je kunt in een opname intellectueel meer kwijt dan in een zaal", zegt hij. Eric Visser van „Flairck" (de naam van de groep Is een combina tie van vlerk en flair) ziet een plaat als een afslui ting van een artistiek hoofdstuk. „Je wilt iets vast leggen zodat je er overheen kunt en je Je verder kunt ontwikkelen", stelt hij vast. Het is jammer dat Boudewijns aan deze uitgebrei de en heel belangwekkende interviews geen vraag gesprekken met componisten heeft toegevoegd. Welke betekenis heeft voor hen een plaat van hun eigen compositie. Zijn zij er net zo teleurgesteld over als over menige eerste uitvoering die soms maar een povere indruk geeft van wat zij zich als scheppend kunstenaar hadden voorgesteld? Een geluidsopname uit de jaren '80 van de vorige eeuw. De menselijke stem werd vastgelegd op een wasrol met behulp van een buigzame slang met mondstuk. Pas later sprak, zong of speelde men bij een opname in een geluidstrechter en nog weer later werd die trechter vervangen door een micro foon. Al eerder had Emile Berliner, Amerikaan van Duitae origine, de ciiinder(waarol) vervangen door een platte plaat. Herman Krebbers bleek ook bereid op te biech ten wat de grammofoonplaat voor hem heeft ge daan. Evenmin als Edo de Waart ataat hij er kri tiekloos tegenover. Alle uitvoerende kunstenaars die Boudewijns on dervroeg, komen uit zichzelf met de producer aan, een ietwat mysterieuze figuur die zowel bewonde ring en afkeer inboézemt maar die de weergave van de compositorische en herscheppende presta ties heel wezenlijk beïnvloedt. Boudewijns voert Volker Straus ten tonele, die voor Polygram vele belangrijke klassieke opnamen begeleidt. Straus is van mening dat opnameleider en sound-engineer het beste in één persoon verenigd kunnen zijn. Naar mijn mening kan en mag de „sound" op een plaat geen realistische weergave zijn van wat er In de zaal te horen was. Het herkenbaar maken van een ensemble met een eigen karakter vereist nu eenmaal ingrepen maar die mogen niet leiden tot vervormingen. Daarom kan de producer niets an ders doen dan proberen de partituur als onwrikba re maatstaf zo dicht mogelijk te benaderen, vindt Straus. Klaas Posthuma, een free-lance producer die veel voor EMI werkt en vooral ook nauwluisterende ka mermuziek vastlegt, vertegenwoordigt een andere richting. Hij meent dat de verantwoordelijkheid ligt bij de opnameleider die aanwljzigingen geeft voor het creëren van bijvoorbeeld de klankkleur maar persoonlijk laat Posthuma het zuiver praktische werk graag aan de technicus over. Kennelijk heeft een aanwijzing als „haal die hobo even op" zoals de sound-engineer die krijgt, voor Straus een heel andere betekenis dan voor Posthuma. Ook uit de uiteenzettingen van popproducer Hans van Hemert en cabaretproducer Wim lbo blijkt hoezeer zij ver antwoordelijk zijn voor het verschil tussen plaat en zaal. Slotconclusie: het boek van Boudewijns voorziet In een dringende behoefte. Het kon volledig noch de finitief zijn want de platenwereld Is ook In ons land gelukkig volop in beweging. Het boek geeft intus sen veel eerlijke, zorgvuldig geformuleerde infor matie en loopt niet om de problemen heen, maar typeert ze in hun kern. Dat is geen geringe lof. Het is dan ook te hopen dat Boudwijns zijn bescheiden als een bundel „notities" aangeduide boek op ge zette tijden met nieuwe publikaties zal aanvullen. JOHN KASANDER Leo Boudewijns: „*n Hels kunst". Notities over de platenwereld in Nederland. Gebonden 144 bladzijden. Geïllustreerd In kleur en zwart-wlt. De Gooise uitgeverij, Bussum 39,-.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1980 | | pagina 17