Venlo vierde Kerstmis 1944 in de schuilkelder De leugen van het bevrijde Zuid-Nederland Kerstmis 35 jaar geleden: Nederland boven de rivieren ligt in de ijzige greep van de honger, de kou en „de mof", die zich heeft vastgezogen op het vermagerde lijf van Holland. De hongerwinter is begonnen, het grote sterven van Amsterdam en de kleine dood van uitgeputte zwervertjes langs boerenwagen. Vanaf de eerste decemberdagen liggen de fronten vastgevroren langs de grote rivieren. Maar het zuiden is vrij: daar is brood, daar wapperen vlaggen en vanuit een juichend Eindhoven spreekt de vrije radio Holland moed in, dag na dag. Holland zegt de radio is niet vergeten. Na deze sombere tijden zegt de radio komt de vrijheid. De vrije regering zegt de radio doet al het mogelijke om het lijden zo draaglijk mogelijk te maken. Holland is niet vergeten. Amsterdam, houd moed! De dag komt zegt de radio waarop de tirannie verdreven zal zijn en waarop de vrijheid van het zuiden zich zal meedelen aan Holland. Kerstmis 1944: het zuiden is bevrijd, zo zal dat later in de geschiedenisboeken staan. Maar het is niet waar. Ten oosten van de Limburgse Maas strekt zich tussen Roermond en Gennep een reep onbevrijd vergeten zuiden uit, ingeklemd tussen rivier en grens, een goede zeventig kilometer lang, amper vijf kilometer breed. In die strook ligt Venlo, of wat daar van over is na tientallen bombardementen en beschietingen. Alleen de kelders zijn nog heel: daarin huizen tussen de twintig- en dertigduizend burgers, wachtend op de bevrijders, die een paar honderd meter westwaarts ingegraven liggen achter die onoverkomelijke rivier. Het zuiden heet bevrijd, maar in Venlo blijven de mof, de honger en de dood heer en meester; Grüne Polizei en Fallschirmjager houden er hun razzia's onder de puinhopen van de stad, er is geen voedsel, er is amper stroom. De kelders zijn koud en het water voor de duizenden moet voornamelijk komen uit de pompen die het toevallig nog doen. Dag en nacht slaan granaten de puinhopen verder uiteen; ingestorte gevels en bomkraters hebben de straten onbegaanbaar en onzichtbaar gemaakt. Kerstmis 1944: in de kelders van Venlo lezen paters nachtmissen voor de Limburgers die toevallig niet bevrijd zijn, maar die de hoop niet verloren hebben. Als het gedaan is, wil men bij een enkele radio de stem van Eindhoven horen. Maar de stem van Eindhoven richt zich alleen naar Holland, vanuit dat zuiden dat bevrijd is. Geen woord over Venlo. Het grote vergeten van het Limburgse Tijden is begonnen, de leugen van het „vrije zuiden" is onuitgesproken geboren. Pas twee maanden na die Kerstmis zal de vergeten strook bevrijd worden. Eerst zal het keldervolk nog door de mof naar buiten worden gedreven, de sneeuw in, voor een lijdensweg naar het noorden. Eerst zullen de keldermensen, wanneer er een pauze is in het granaatvuur, hun doden moeten begraven in de verwilderde achtertuinen. Als de bevrijding eindelijk komt, op de eerste maart, weet dat buiten de strook eigenlijk niemand: alle aandacht richt zich op Holland, op Amsterdam. Pas wanneer de eerste nood in Holland gelenigd is, drie maanden later, klinkt de stem van het vergeten stukje zuiden door via radio „Herrijzend Nederland". In de vrije zomer van 1945 vraagt Noord-Limburg dan niet eens om dekens, die komen toch niet, maar gewoon om stro, opdat de vrouwen in de noodziekenhuizen niet op de plankenvloer hoeven te bevallen. Terwijl Amsterdam zich herstelt, vraagt Noord-Limburg vergeefs om hulp: in alle ziekenhuizen tussen Venlo en Mook heeft men in juli 1945 precies de beschikking over één babyweegschaal. Twee jaar na de bevrijding wacht de strook land nog steeds op de dekens die een jaar eerder zijn beloofd. Vijftigduizend Limburgers hebben schurft. Drie jaar na de bevrijding wonen er nog steeds boerengezinnen in kippenhokken. Maar dat alles was op de Kerst in 1944 nog toekomst. Dit is het verhaal van die december 1944, zoals een gewone Venlonaar zich dat herinnert en dat hij alleen maar vertellen wil om de bevrjjdingsleugen uit de wereld te helpen: de leugen van het bevrijde zuiden. ,,Op 3 december waren de Amerikanen aan dp Maas, op de westelijke oever, ze konden er zó overheen trekken, de stad in, maar ze deden het niet. We zaten die dag in de kelder en zei den: morgen zijn we vrij; we luisterden naar het granaatvuur. Die dag, op 3 december, sloegen ejke minuut drie granaten in de stad in, het kan ook elke seconde geweest zijn, het maakt geen verschil, het heeft buiten Limburg nooit iemand iets kunnen schelen. De volgende dag gebeurde er niets, alleen dat granaat vuur hield aan. Je begreep niet wat ze nog kapot wilden schieten, want er wês buiten die kelders niets meer". „Maar die volgende dag wisten ze in Holland wel dat het zuiden bevrijd was. Dat er langs de Maas tienduizenden mensen in kelders huisden, wist niemand. Misschien is dat het ergste van alles geweest: dat je vergeten was, vergeten door de bevrijders en vergeten door de rest van het land. Als je het mij vraagt, is dat nooit meer helemaal goed gekomen. Als ze na de bevrijding ons maar te hulp gekomen waren, was er misschien niets aan de hand ge weest, maar ze kwamen niet. Pas maanden later, toen Amsterdam al over de ellende heen begon te raken, zei den ze in Holland: verrek, zit daar ook nog wat?" „En „daar", dat was dan Limburg, waar de mensen in kippenhokken woonden, geen broek aan het lijf hadden en amper een dak boven het hoofd. Gewoon vergeten. Niet helemaal: eerlijk is eerlijk; de koningin is geweest en prinses Juliana, en minister Huysmans beloofde dat er dekens zouden komen, maar dat was wel al in oktober 1946, twee jaar later dus. Dat van die minister klopt pre cies, ik heb dat opgezocht, anders zou je het niet willen geloven. Twee jaar na de bevrijding beloofde die man eindelijk dekens voor Noord-Limburg. Drie maanden later waren ze er nog niet". „En nu vraag je je af wat dat met Kerstmis 1944 te ma ken heeft. Alles en niets: ik vertel het er maar bij, om je duidelijk te maken hoe vergeten dat stukje Nederland ei genlijk was en het vergeten zijn was het ergste van alles: het kon niemand een barst schelen, het zuiden was be vrijd en dat lees je nu nog overal, maar het was niet waar. De mof zat nog in Venlo en de Amerikanen legden er hun granaatvuur overheen, maandenlang". „Ik herinner mij een paar dagen voor Kerstmis, dat de Grüne Polizei door de kelders trok om iedere man die ze te pakken konden krijgen, in te zetten voor „Schanzar- beit". Niet in alle kelders overigens, want een deel van de kelderstad was leeggejaagd, daar was het „Sperrgebiet", het directe front eigenlijk. Daar kon je de Amerikanen met het blote oog zien, maar ze kwamen niet". „Er was bijna geen voedsel, er was bijna geen water en elke dag waren er doden. Soms moest je die begraven in de achtertuin, maar als het even kon bracht je ze wpg naar het mortuarium, dat amper tweehonderd meter van de Maas lag, dicht bij het ziekenhuis, waar in de kelders alles gewoon doorging. Daar waren de gewonden, maar dat wisten ze aan de andere kant niet eens. Het kon ze geen barst schelen, geloof ik". „Dat was het ergste: dat het niemand iets kon schelen. Heel af en toe kwam er eten: waterpap of zo en waar die vandaan kwam, wist je eigenlijk niet want er waren geen transportmiddelen. Ik heb het voor je opgezocht, anders zou je het riiet willen geloven: er waren in heel Venlo en in Roermond bij elkaar in die oorlogswinter twee auto's. Paarden waren er ook niet, maar daar hoorde je op de radio niks over. Er waren wel doden". „Maar je wilt het verhaal van Kerstmis horen: we hadden toen al drie weken vergeefs gewacht op de bevrijding en eigenlijk wisten we wel dat het nog lang duren zou. hoopten alleen dat het op Kerstmis rustig zou zijn en herinner me dat het een stille dag was. In de kelders k pen we bijeen; dat was heel gemakkelijk, je hoefde er meer voor naar buiten. We hadden de keldermuren do gebroken, zie je, zodat je van de ene in de andere keld komen kon en in die kelders waren altaartjes gebouv» waar paters de nachtmis kwamen lezen". „Vrede op aarde en zo... Soms kwamen er moffen staan, knapen die van het Maasfront kwamen lopen r een baard van twee weken. Die mochten dan even uitn ten in het achterland, tien minuten gaans van de rivier, lang het geen Grünen waren, hoefde je er geen an voor te hebben. Die frontkerels waren zo week als bo omdat het Weihnachten was; ze stonken naar jenever ze stonden te snotteren als kleine kinderen. Ze hadd eten bij zich, gegapt uit de eerste frontlijn en zo lang naar jenever stonken hadden ze het over de „Schei krieg", maar als ze uitgesnotterd waren wisten ze w het laatste nieuws van het Ardennenoffensief, en dan er wel een idioot tussen die zei dat ze de Amerikanen i zouden pakken. Sieg heil... en het was zeker de laat Kerst van de Krieg". „Ze hadden jam bij zich en in de kelder deelden ze da van uit: ieder een hap van dezelfde lepel. Ik herinner dat we op die Kerst in onze kelder een weckfles met k sen opengemaakt hebben: ieder kreeg er drie, de mof ook, want het was Weihnachten. Die mis in de kelder, i was het enige waar je je aan vast kon houden in die gen. Als je nu door de stad loopt, zie je hier en daar een gevel nog wel een gedenksteen: „Hier werd het Misoffer opgedragen", en dan de datum erbij. Maar moet er wel op letten, anders zie je het niet eens. He eigenlijk vergeten, het heeft buiten de mensen hier eig lijk nooit iemand iets kunnen schelen, dat is het bitter van alles". „Wisten we zelf trouwens wat er gaande was en wat nog te wachten stond? Je dacht dat het niet erger k maar drie weken na die Kerst begonnen de moffen kelders leeg te drijven; toen had het gesneeuwd, m dat kon ze geen bliksem schelen. Het was „Ri Mensch" en daarmee begon de verdrijving. Evacui heette dat met een fatsoenlijk woord; dagen te voet di Duitsland of een week in een onverwarmde goederenti vanuit Kaldenkirchen. Vraag me niet naar data of cijfi de doden liggen in Assen en in Leeuwarden, of erg onderweg. Ik weet niet of ze ooit officieel geteld zijn. schien is er wel een lijst van, maar dat kan nu niemi meer iets schelen". „In Holland wisten ze het niet eens, die hadden daar i hun eigen ellende genoeg, maar toen het voorbij toen hadden ze er iets aan kunnen doen. En de radio I af en toe kunnen zeggen dat ze in Venlo en in Roerm< ook moed moesten houden, maar dat heb ik nooit hoord. Het zuiden was bevrijd. Een verhaaltje! Weel dat er nu nog mensen zijn die nooit helemaal bevrijd zi Gewoon vergeten. Maar jij hebt je verhaal over Kerstr Vijfendertig jaar geleden. Toen het zuiden bevrijd v behalve dat Stukje Limburg. Vergeten. Misschien is ook beter zo. Maar bitter is het wel". VENLO „Ik wil je", zegt de man in Venlo, „de geschiedenis van die Kerstmis hier in 1944 wel vertellen, al zou ik niet weten waar het goed voor is. De doden haal ik er niet mee terug en het is al lemaal al zo lang gele den, dat de herinnerin gen ineenlopen tot een beeld dat misschien de werkelijkheid niet pre cies weergeeft. Vraag me niet naar cijfers of data, want op een en kele na weet ik ze niet meer. Ze zijn ook niet belangrijk voor het ver haal. Ik geloof dat het buiten Limburg eigen lijk nooit iemand iets heeft kunnen schelen wat er hier in die oor logswinter gebeurd is; de meesten weten het niet eens. Kijk, als je de verhalen over de oor logswinter hoort en als je er de boeken op na slaat, dan kom je elke keer die term „het be vrijde zuiden" tegen, maar dat is gelogen; oostelijk Limburg tus sen Roermond en Gen nep was niet bevrijd, dat lag gewoon verge ten in de frontlijn. Dat was eigenlijk ook geen Nederland meer, want in september, toen de bevrijding zo dichtbij leek, werd die strook gewoon ingelijfd bij de Gau Düsseldorf. In no vember 1944 bestond Venlo misschien niet eens meer; er waren dertien bombardemen ten geweest en op 4 en 5 november brandde alles af wat er nog overeind stond. Alleen de kelders, die waren er nog en daar ging je wachten op de bevrij ding, het kon nog maar een paar dagen du ren".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1979 | | pagina 30