Achter Oldenzaal wenkt Walhalla aan de Hase HERMANN, DE TODDEN EN JANTJE VAN LEIDEN K MUNSTER Hij is al lang dood, Jantje van Leiden, maar langs een van die wonderlijke kronkelwegen der historie leeft in een bekend gezegde juist zijn naam nog altijd voort, precies zoals ook de Minderbroeder Johannes Brugman in „praten als Brugman" al meer dan vijf eeuwen omwille van zijn sermoenen onsterfelijk is gebleken. Jan Beukelszoon van Leiden was een mooiprater, iemand van het „loos verciersel", het smoesje dus, „vleyende redenen" vanuit een „schalck en gheveynst" gemoed. Enorme indruk moet zijn korte leven op zijn tijdgenoten hebben gemaakt: hij was 27 toen hij op 22 januari 1536 op de Prinzipalmarkt voor het raadhuis te Münster met hete tangen werd gefolterd en tenslotte met een gloeiende dolk doorstoken, samen met Bernt Knipperdolling en Bernard Krechting. Het driemanschap had zojuist het plaatselijk koninkrijk van de Wederdopers achter de rug, anderhalf jaar schrikbewind, met Jan als koning van het „Nieuwe Sion". Driemaal in de week sprak hij recht, een gouden keten om de hals, en deed de koppen rollen in de belegerde, hongerende stad, waar men muizen at en oude schoenen, die eerst in de week werden gezet. Veelwijverij behoorde ook tot de gebruiken en de zestien mooiste dames waren voor Jan, voorop Divera van Haarlem, ook wel Gertrud van Utrecht genaamd. De lijken van Beukelszoon, Knipperdolling en Krechting werden rechtop in ijzeren kooien hoog aan de toren van de Lambertuskerk tentoongesteld. Jan het hoogst, en die kooien hangen daar nog, want Münster heeft zich er niet met een Jantje van Leiden vanaf gemaakt. Natuurlijk gaat niemand nog uitsluitend naar die stad om er die rare kooien te bekijken, maar je kunt die ook niet over het hoofd zien. tenzij gebukt onder de kwaal, die in het vermaarde eethuis van Pinkus Müller aan de Kreuzstraat op een balk aldus beschreven staat: ,,Wer Alltad den Kopp laot hangen, de kann kine Duiven fangen". Westfalen De medaille van de Töddenweg. De Todden trekkende linnenkooplui die uiteindelijk ook bij ons de grens over kwamen hebben de Töddenweg gemarkeerd, die van Oldenzaal naar het Walhalla in Osnabrück voert. Van Münster en Osnabrück uit, reed in oktober 1648 de Westfaalse Vredesruiter door Europa. Munster dus, niet alleen dichtbij maar ook aardig, zoals heel Westfalen, rijk vakantiegebied, waarover de monnik Werner Rolevinck al in 1474 zijn loflied schreef: „De laude antiquae Saconiae. nunc Westfaliae dictae". Westfalen heet daarin nagenoeg cirkelvormig, met een doorsnede „van vijf dagreizen in het westen grenzende aan Rijn en IJssel, in het oosten aan Saksen, in het zuiden aan Thüringen en Hessen, in het noorden aan Friesland en de zee. Nu heeft Heinrich Witte, de geestdriftige Verkehrsdirektor van Osnabrück, nagemeten dat zijn stad aan de Hase juist het middelpunt van die cirkel is. Zulks behoort tot de mooiste verhalen die hij met zoveel verve en eruditie weet te vertellen en de bedoeling is even duidelijk als terecht: je mag Osnabrück niet overslaan, Tecklenburg, het romantische stadje in het Teutoburger Wald. De Legge boven de poort in Tecklenburg, waar in vroeger eeuwen miljoenen ellen lin nen hun kwaliteitsmerk kregen. Rheine naar Leopoldstal, duizendvoudig met een witte H gemarkeerd, de Hermannsweg. Een heel eind, maar ook een klein stukje is al mooi. Over de Dörenther Klippen bijvoorbeeld (waar een klimcursus wordt gegeven tegen echte rotsen op en waar ook de veelbezochte zomerrodelbaan van Ibbenbüren dichtbij is), via het Hockendes Weib en Brochterbeck naar het aantrekkelijke hooggelegen stadje Tecklenburg. Daar kun je niet alleen op een zomeravond in de grafelijke slotruïne al sinds 1924 romantisch genieten van wat de pot aan operette schaft, maar laat Günther Droste je tussen de historische huizen rond de markt ook de poort met de befaamde „Legge" zien, waar eeuwenlang de kwaliteit van het grove linnen wérd gekeurd, op de omliggende boerderijen uit hennep geweven. Linnen was het grote exportartikel van de streek: in de jaren 1780-86 kregen op de Legge bijna vier miljoen ellen (van 66 centimeter) het keurmerk, en dat was 826.593 daalders waard. Bij de Todden De kooplui die met dat linnen bij ons de grens overkwamen, heetten van oudsher de Todden, Tiötten of Tüötten, en vanuit het noordelijk deel van het Tecklenburger land bliezen zij een krachtige partij mee in de Nederlandse textiel- en kledinghandel. Want hier, met name in Mettingen, Hopsten en Recke, ligt het stamland van de Brenninkmeyers, de Lampes, Koster, Voss, Schulte, Cloppenburg, Stockmann, Schweigmann en noem maar op, rond zestig namen. Zij en hun voorgangers, als de Hannekemaaijers (rond 1650) en de Fyndoekspoepen (rond 1800) hebben hun eigen museum bij Gasthof Telsemeyer in Mettingen, waar de Brenninkmeyers nog altijd de belangrijkste familie zijn en rond de laatste rustplaats van C. en A„ de stamvaders Clemens (1818-1902) en Augustis (1819-1892), tot op heden ook nazaten uit Nederland ten grave worden gedragen. De naam is ook inheems in het nabije Hopsten, dat schitterend van sfeer ligt te wezen rond zijn blanke barokkerkje. waar (weldra twaalf eeuwen geleden) Karei de Grote de Saksenkoning Wittekind versloeg en een bisdom stichtte. Want er is, net als in Münster, veel moois te zien, en de steden hebben ook allebei in hun stadhuis een Vredeszaal, die aan 1648 herinnert, de ene vrijwel een spiegelbeeld van de andere. Onze vrede van Münster immers, die een einde maakte aan de Tachtigjarige Oorlog, was maar een stukje van de puzzel die in datzelfde jaar ook een bloedige dertigjarige krijg met de Westfaalse-vrede besloot. Vijf jaar lang hebben daarover in beide steden (en ten dele ook halverwege in Lengerich) in totaal 166 gezanten met reusachtig gevolg (alleen al de Fransen waren er met duizend koppen) afwisselend geredekaveld en feestgevierd, tot ze tenslotte hun nieuwe Europese knippatroon, ook wat de verhouding Rome- Reformatie betreft, gereed hadden. Hermannen Varus Westfalen vandaag is het Münsterland en het Teutoburger Wald met zijn zeven streken: het Osnabrücker en het Tecklenburger land. Lippe- Detmold en Ravensberg, het gebied rond Corvey, het Egge- en tenslotte het Wiehen-Weser bergland. Er is aan natuur- en stads- en historisch fraais veel meer te zien dan hier zelfs maar valt op te noemen. Paderborn hoort er bij en Bielefeld, Minden, Lemgo. De Steinhager wordt er gestookt en voortreffelijke ham op beukehout gerookt, nadat het varken eerst met eikels is opgefokt. En zelfs in de bossen ritselt de historie. Teutoburg klinkt oud, maar vele eeuwen lang was die naam in onbruik, gewoon vergeten. Pas in 1513 ontdekte een monnik van de beroemde abdij van Corvey in de Annalen van Tacitus dat de Romeinse stadhouder en veldheer Quintilius Varus in het jaar 9 na Christus in het „saltus teutoburgiensis" met drie legioenen in de hinderlaag was gelopen die hem door een jonge Cherusken- koning was bereid. Arminius heette die Germaan bij Tacitus, Hermann heet-ie nu. De legioenen werden in de pan gehakt, twintig- tot dertigduizend doden, maar waar het door Tacitus genoemde bos lag wist nog niemand. Anderhalve eeuw later werd echter de plek bepaald: in de buurt van Detmold vond men een flinke heuvel, 386 meter hoog, die vanouds de Teut werd genoemd, met een burcht er bovenop, en dat maakte het verhaal rond: Teutoburg. In 1836 begon daar een artiest uit Beieren, Ernst von Bandel, vorm te geven aan zijn droom, de oprichting van een nationaal Hermannsdenkmal. Van droom naar daad kostte hem bijna veertig jaar: op 16 augustus 1875 kwam keizer Wilhelm I de koperen kolos onthullen, die op zijn bevel een halve slag was gedraaid. Want het door Hermann geheven zwaard (zeven meter, 550 kilo, de punt 53,44 meter boven de grond) moest dreigend in de richting van „Erbfeind Frankreich" wijzen. Daarover wordt nu anders gedacht, maar de inmiddels groen uitgeslagen Arminius op zijn tempelzuilem is trekpleister gebleven; auto's en bussen in file de heuvel op en er spoedig ook weer af, want je bent er gauw uitgekeken. Desondanks twee miljoen bezoekers per jaar, die de kassa's doen rinkelen van bierpompen en worstloketten, souvenirkiosken en parkeerwachters, en dat allemaal nog op de verkeerde plaats ook. Want Varus ging niet hier op de berg ten onder, maar veertig kilometer naar het oosten in de moerassen van de Emmer bij Lügde. Aardig is nu dat ook de wandelaar aan zijn trekken kan komen, want er loopt een voetpad over de heuvels van het hele Teutoburger Wald van noordwest naar zuidoost, bijna 160 kilometer van Het raadhuis van Osnabrück, de twaalf eeuwen oude stad van Karei de Grote aar Hase. In Bad Iburg is „Freudenthal" nog altijd een goede naam voor het oude jachthuis van bisschop Philip-Sigismund. Het spreekt vanzelf dat de wandelfrohe Tecklenburgers ook een Töddenweg hebben gemarkeerd, die sedert 1974 al bij het station in Oldenzaal begint en na 111 kilometer wandelen in oostelijke richting eindigt op de markt van Osnabrück in letterlijk het Walhalla, zijnde een klein hotel van die naam in een huis uit 1690. En nu we toch aan het lopen zijn: je kunt van het Walhalla nog 95 kilometer langs de Wittekindsweg naar de Porta Westfalica aan de Weser, zoals je van Oldenzaal over het Hanzepad naar Deventer kunt en vandaar weer over de Hessenweg naar Amersfoort. Maar waarom te voet door Westfalen, als er ook zoveel toeristische autoroutes zijn uitgezet? Omdat vooral het uitstappen telkens weer de moeite waard is, al was het maar „für einen Bummel" door een Fachwerkstadtchen. De grote Benno Dat er van camping via boerderij tot hotel talrijke goede plekjes tot overnachten zijn. behoeft uiteraard geen bijzonder betoog. Dat het Duits Reis informatiebureau te Amsterdam. Spui 24 (020- 241293) het startpunt is voor algemene inlichtingen, evenmin. Maar er past nog een blik op de kaart waar de badplaatsen liggen, de grote en de kleine, de jonge en de reeds befaamde, te kust en te keur van Lippspringe tot Oeynhausen, van Meinberg tot Salzuflen, Laer en Rothenfelde, maar ook het kleine Essen van Fritz Monter en het nieuwe Iburg van Heinz Köhne. Oud Iburg is er trouwe ook, zes eeuwen residi van de bisschoppen v< Osnabrück die er in e kasteel-klooster-comp op de berg woonden bouwheer Benno II het 1080 had neergezet. E groot man, die bisscho die ook de machtige d van Spiers bouwde en tegelijk zo klein van sti was, dat hij op de syn< van Brixen onder een a kroop en daar de hele achter een kleed bleef zitten, omdat hij wel bi vergadering wilde zijn, maar niet meepraten o stemmen. Ook in Cano -was hij er bij, toen eim - januari 1077 keizer Hei IV buiten bibberend in boetehemd de knie bo voor paus Gregorius V De bisschoppen wonen overigens al drie eeuw niet meer op de berg. laatste was van de evangelische kant, keurvorst Ernst August van Hannover en hier hem een dochter geboi Sophie-Charlotte, de toekomstige eerste koningin van Pruisen. Vandaag is Bad Iburg erkend (1953) Kneipp- Kurort en tjouwt vlijtig voort aan de bijpassei etablissementen van kuurpark en klinieken. Hermannsweg komt er voorbij, in het bos ligt Malepartus en in het o|r**7>- jachthuis Freudenthal v Philip-Sigismund van Wolffenbüttel is het bij forel goed peinzen ove dingen die voorbij ga; die moeten blijven, zoa J het onvolprezen Westfa C KLs VV^ 'af T0

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1979 | | pagina 22