0
4
Sparen is
levens
noodzaak
voor
economie
-£«idóe@cHi/UMit-
t
Het nieuwe
sparen
heet
'gezellig
beleggen'
:W
VAN DE GRIJPGRAGE
VINGERS VAN DE FISCUS
ZIJN DE NAGELS GEKNIPT..
.«gas»
DEN HAAG Laten we eerlijk zijn: heel wat
mensen zien niets meer in sparen. De
redenering is dan, dat het knap lang kan
duren voordat je een interessant bedrag bij
elkaar hebt, terwijl intussen de waarde van
het gespaarde geld sneller daalt dan de
gekweekte rente en de fiscus ook nog eens
zijn gretige vingers naar die rente uitsteekt.
Neen, zegt men vervolgens, je kunt beter
lenen, dan heb je het geld meteen, je betaalt
terug met in waarde gedaald geld, je kunt
voor de te betalen rente de belastingdienst
nog een poot uitdraaien ook en je spaart in
feite ook, zij het achteraf. Die redenering lijkt
op het eerste gezicht wel sluitend. Het is
echter maar goed, dat niet iedereen haar
aanhangt, want hoe zou je bijvoorbeeld
kunnen lenen als er niemand spaart....?
Niet ten onrechte zegt dr. Wim Duisenberg,
oud-minister van financiën en thans zelf
bankman: „Sparen is een levensnoodzaak voor
de economie. Wij hebben onze welvaart te
danken aan de spaarzin van onze ouders en
voorouders. En zo moeten wij de pijlers slaan
voor de welvaart van ons nageslacht. Vooral in
deze tijd, want het bedrijfsleven heeft door de
slechte economische situatie zelf niet veel
kunnen sparen voor vernieuwing en uitbreiding.
Het heeft meer dan ooit het spaargeld van
anderen nodig".
Mooi gepraat, zegt dan de weerbarstige
Nederlander, dat verhaal over het scheppen van
werkgelegenheid en zo via mijn besparingen,
maar wat koop ik er persoonlijk voor met die
inflatie en de op de uitkijk staande fiscus? Tot
voor kort ging die verzuchting wel op. Maar er is
verandering ingetreden. In de eerste plaats is
de inflatie, de geldontwaarding dus, aanzienlijk
gedaald terwijl de rentestand interessante
hoogten heeft bereikt. Men kan dus gerust
stellen, dat men meer rente krijgt dan het
gespaarde geld in waarde daalt. Men wordt van
het sparen dus bepaald wel (wat) rijker. En
vervolgens de fiscus? Het is een feit, dat de
belastingdienst gekweekte rente als een stuk
inkomen ziet voor de inkomstenbelasting.
Maar er zijn plannen om die inkomstenbron
wat milder te beoordelen. Minister Frans
Andriessen van Financiën: „Kleine spaarders
zijn doorgaans aangewezen op spaarvormen
tegen een rente, die in het recente verleden
niet hoger was dan de geldontwaarding.
Grotere spaarders hebben wat meer
mogelijhkheden tot het beleggen, ook dus op
andere manieren dan een spaarbankboekje. De
inflatie eist van de kleine spaarders de
zwaarste tol." Daarom wilde de minister
volgend jaar de eerste zevenhonderd gulden
gekweekte rente vrijstellen van
belastingheffing, waardoor rente van
spaargelden onder de tienduizend gulden als
regel volledig onder de vrijstelling zou vallen.
Intussen is gebleken, dat de Tweede Kamer er
eerst nog eens over wil praten. Het is daarom
mogelijk, dat voor 1980 de vrijstelling net als
nu beperkt blijft tot de eerste tweehonderd
gulden rente en dat pas in 1981 de nagels van
de grijpgrage fiscale vingers verder worden
geknipt.
Er wordt trouwens ook nu nog flink gespaard.
Onlangs kwam het spaartegoed nog nooit
vertoond boven de honderd miljard uit.
Rekenmeesters van het Centraal Bureau voor
de Statistiek voegen bij zo'n cijfer meteen: dat
is 7200 gulden per hoofd van de bevolking, 35
maal zoveel als zo'n veertig jaar geleden en
bijna drie maal zoveel als in 1970 toen het
spaartegoed nog 34,9 miljard bedroeg. Wel een
aanzienlijke, voortdurende stijging dus, maar
die nadere specificatie per hoofd der bevolking
heeft iets bedrieglijks. Want niet alleen de
gezinnen dragen aan dat spaartegoed bij, zelfs
niet in de eerste plaats.
Als bijvoorbeeld een onderneming wat geld
over heeft zonder een onmiddellijke
bestemming en dat geld dus maar op de bank
zet, draagt dat ook bij aan het spaartegoed. En
in deze onzekere tijden wil een bedrijf nog wel
eens de kat uit de boom kijken voordat geld
wordt uitgegeven. En ook de overheid zet wel
eens wat op de bank. Volgens Duisenberg
wordt er dit jaar circa 37 miljard gespaard en
daarvan komt 70 procent van particulieren. Nog
niet zo lang geleden was dat 50 procent, ook al
een signaal dat het 't bedrijfsleven niet zo voor
de wind gaat.
Ook de particulieren sparen dus, de jeugd
incluis want er zijn nu een kleine 950.000
zilvervlootspaarders, die anderhalf miljard op
hun gezamenlijke boekjes hebben staan ofwel
gemiddeld 1500 gulden per persoon. Een ander
cijfer: gezinnen geven gemiddeld 85 procent
van hun inkomen uit en sparen 15 procent.
Maar dat moet ook weer nader verklaard
worden, want sparen blijft een ruim begrip. Dat
gezinssparen heeft voor het merendeel
betrekking op zogenaamd contractueel sparen,
dat is ten behoeve van pensioen en
levensverzekering. De verhouding tussen
contractueel en vrij sparen is ongeveer 2 staat
tot 1.
Dus toch maar liever sparen dan geld lenen?
Lenen heeft het voordeel, dat men direct over
een bepaalde som kan beschikken en dus iets
kan aanschaffen, dat in een verder verschiet ligt
als men eerst de kostprijs bij elkaar moet
sparen. Maar daarvoor betaalt men dan wel een
aanzienlijke rente. Een deel ervan kan men wel
terugkrijgen via de belastingen (al duurt dat
doorgaans wel een tijdje), maar dan nog is het
•niet goedkoop.
Ir. Pierre Lardinois, oud-minister van landbouw,
oud-EG-commissaris en thans topbankier, zegt
er dit van: „Er is een tijd geweest, dat er niet
over een keuze werd gedacht. Toen er nog geen
AOW of welvaartsvaste sociale uitkeringen
waren moest je wel wat opzij leggen voor kwade
dagen, ledereen kon door ziekte of andere
oorzaken zonder inkomsten komen te zitten. En
anders moest je wel denken aan de
toekomstige aanschaf van een kostuum, een
jurk, een fiets, want de lonen waren laag en de
mensen konden zich niet veel permitteren".
,,Nu is de situatie heel anders. Het leven is wel
duur, maar we zijn tamelijk zeker van onze
inkomens en de koopkracht is aanzienlijk
toegenomen. Wat vroeger luxe heette ligt nu
meer binnen handbereik. Aanvankelijk werd
daarvoor nog gespaard, later werd ze gekocht
met geleend geld, dat moest worden afbetaald.
We kunnen het ons veroorloven om ons in de
schuld te steken, als ze althans niet te hoog is".
„Als bankman ben ik niet tegen lenen, het hoort
tot mijn zaken doen. Toch ben ik vóór sparen.
Er komt in vrijwel elk leven wel eens een
moment, waarop je wat geld nodig hebt. Dat
hoeft niet een noodlottoestand te zijn, het kan
ook gaan om een extra uitgave voor plezier,
kortom iets onverwachts. Dan is een reservepot
iets fijns. Een buffer van eigen, dus niet geleend
geld. Het is fijn zo'n reservoir met volledige
bestedingsvrijheid achter de hand te hebben.
Lenen kan, maar als je tegen het plafond van de
terugbetalingscapaciteit zit en je hebt dan
plotseling een extra uitgave te doen loop je
vast. Bovendien betekent een lening een vaste
last, waar je niet omheen kunt, terwijl je kunt
sparen als het je schikt. Ik ben dus voor beide:
verantwoord sparen en verantwoord lenen.
Sparen heeft wel degelijk zin omdat het goed is
wat achter de hand te hebben".
SLAPENDE
RIJK WORDEN
BESTAAT NIET..
DEN HAAG
Sigarettenvloei,
overlijdens
advertenties,
zakdoeken,
vingerhoedjes,
ooievaartjes,
jeneverflessen,
merklappen,
bierblikjes. Het
lijkt een vrij
willekeurige
opsomming,
maar zoals vaak,
bedriegt de
schijn ook hier.
Deze en
ongetwijfeld nog
vele duizenden
artdere artikelen
namelijk,
vormen een
soms populair,
en soms in
beperkte kring
favoriet
verzamelobject.
Op de keper
beschouwt is er
eigenlijk geen
mens die er niet
aan mee doet,
want het begin
van een
verzameling is al
even moeilijk
zichtbaar als het
einde. Koop een
onbijtservies en
er is al sprake
van een verzameling. Schaf alle liederen van Schubert aan en
je hebt een verzameling of koop badschuim, shampoo,
deodorant en scheerzeep van het zelfde merk en ook dan
ontstaat er een verzameling.
Interessanter wordt het natuurlijk als bij de aanschaf van een
groep verwante artikelen bewust op een aantal kenmerken wordt
gelet. Een verzameling van alle romans van Simon Vestdijk is
leuk, maar nog veel leuker is het als van elke roman de eerste
druk in de kast staat. Dan krijgt zo'n verzameling opeens een
„meerwaarde" en is de stap gezet naar een terrein dat heel dicht
tegen het verzamelen aan hangt: de verzamelaar is dan opeens
belegger geworden.
In heel veel gevallen is dat een proces dat zich ongemerkt
voltrekt. Zoals gezegd, het is al heel moeilijk aan te geven
wanneer nu precies de kiel wordt gelegd voor iets dat tot een
verzameling kan uitgroeien, nog moeilijker is het echter om na te
gaan wanneer een verzameling „beleggingswaarde" krijgt.
Dat kan heel plotseling gebeuren. Ervaring leert dat voor
composities die onder de leiding van een bepaalde dirigent op
de plaat zijn gezet, de belangstelling groeit bij het overlijden van
die dirigent. Een soortgelijke belangstelling doet zich op veel
meer terreinen voor, eigenlijk altijd als er sprake is van-een
zekere „schaarste"of „dreigende schaarste".
In de economie neemt „schaarste" een elementaire plaats in,
maar niet alleen daar: schaarste is tevens het belangrijkste
uitgangspunt voor iedere verzamelaar. De echte verzamelaar
heeft er helemaal geen behoefte aan om zijn activiteiten te
richten op artikelen die in een veelvoud bestaan. Waar het hem
om gaat is juist dat onopgemerkte artikel, dat (nog) maar
beperkt te krijgen is. De echte verzamelaar probeert ook de
grenzen van de beperking voortdurend te verleggen. Geen zee
gaat hem te hoog om nieuwe exemplaren aan zijn verzameling
toe te voegen.
De economie leert ons tevens dat alles wat schaars is, ook duur
betaald wordt. Een goede verzameling heeft daarom altijd
beleggingswaarde.
Dat nu is leuk om nog eens goed onder ogen te zien, zeker in
een tijd waarin de opvatting dat geld moet rollen sterk terrein
heeft gewonnen van de zin om te sparen. Dat de cijfers uitwijzen
dat mensen een veel minder groot deel van hun inkomen sparen
dan vroeger, wil nog helemaal niet zeggen dat niemand meer „de
zin" van sparen inziet. Integendeel: veel wijst erop dat er zeker
behoefte bestaat aan een „appeltje voor de dorst". Bij
sommigen gaat dat om een dorst die op korte termijn gelest
moet worden (vakantie, nieuwe auto etc.) bij anderen (mensen
zonder pensioen) gaat het om de dorst in de verre toekomst.
Geld tegen een vaste rente op de bank zetten wordt gezien de
tot voor kort hoge inflatiecijfers als weinig zinvol beschouwd,
geld beleggen daarentegen geniet een groeiende populariteit.
Nu is beleggen een woord dat vele leken afschrikt. Gedacht
wordt meteen aan het beleggen in aandelen. Dat is tijdrovend,
ingewikkeld en er kleven vele risico's aan, zo wil het hardnekkige
vooroordeel. Wie bereid is dat vooroordeel ter discussie te
stellen moet zeker het boek „Gezellig Beleggen" lezen. Het is
geschreven door Erik Albarda, die het voor een deel baseerde
op zijn beleggingscolumn in het maandblad Avenue, verre van
een blad voor financieel-deskundigen. Albarda heeft dat goed
begrepen en toont zich in zijn bijdragen wars van moeilijk jargon.
Zijn boek maakt twee dingen duidelijk: beleggen in aandelen is
lang niet zo moeilijk of gevaarlijk als veel mensen denken,
iedereen kan het, er zijn alleen een paar gulden regels die in de
gaten gehouden moeten worden. Daarnaast gaat Albarda diep in
op de beleggingswaarde van verzamelen, waar we het zo juist
over hadden.
Albarda bespreekt achtereenvolgens het bekende beleggen in
munten en postzegels. Hij laat zien hoe met een minimum aan
inspanning binnen enkele jaren een maximum aan winst geboekt
kan worden. Hoewel ook op dit gebied het ei van Columbus geen
wijdverbreide bekendheid geniet, laten we dit terrein hier even
onbesproken en richten ons op wat minder voor de hand
liggende beleggingen. Want wat te denken van jeneverflessen. In 1
Amerika zijn er liefst twee miljoen flessenverzamelaars, in
Nederland zijn flessen een nauwelijks begeerd verzamelobject.
Toch worden er hier al prijzen van vijfhonderd gulden voor
neergeteld, maar wie weet dat in Amerika voor een lege
jeneverfles al eens 30.000 dollar is betaald, bekijkt in het vervolg
elke afwijkende fles toch met andere ogen. Hetzelfde geldt voor
bierblikjes. Aan de overkant van de oceaan is het een rage. Een
verzameling van vijfhonderd bierblikjes levert daar al 10.000
dollar op. En echt: er zijn meer verschillende bierblikjes dan u
denkt.
Albarda gaat daar uitvoerig op in. Niet alleen op de kunst om te
kunnen voorzien welk artikel mogelijk töt een favoriet en
daardoor, waardevol beleggingsobject kan uitgroeien, maar ook
op het feit dat het artikel in het ene land „waardeloos" is en in
het andere juist „waardevol". Een enthousiast
verzamelaar/belegger kan met dat gegeven zijn voordeel doen.
Wie het met veel humor geschreven „Gezellig beleggen" leest,
moet tot de conclusie komen, dat het hier helemaal niet om
„enge zaken" gaat. Met speculeren (ten onrechte wordt dat altijd
als een synoniem van beleggen gezien) heeft het boekje dan ook
niets uitstaande. „U moet wel beleggen" schrijft Albarda, „want
als u helemaal niets doet, wordt u steeds armer, Zoiets als
slapende rijk worden bestaat niet. Slapende wordt u alleen maar
armer. Om rijk te worden zult u heel wat moeten doen. Nu wilt u
misschien niet rijk worden in de traditionele zin van het woord,
maar ook als u gewoon wat geld spaart voor een droomreis, voor
uw kinderen, of zomaar om iets achter de hand te hebben, zult u
een actief vermogensbeleid moeten voeren. U wilt toch dat het
bedrag dat u spaart in elk geval niet minder wordt?", aldus
Albarda.
Wie dat wil kan bij hem zeer goed terecht, maar ook de leek die
geïnteresseerd is in de werking van de handel in effecten vindt in
„Gezellig belegen" een uiterst heldere uitleg.
(„Gezellig Beleggen" door Erik Albarda, uitgeverij Bert Bakker,
f 17,50).
Aan de samenstelling
van
.Sparen en Beleggen"
werkten mee:
Ton van Brussel
Gerard Cronè
Klaas Goïnga
Wim Hugens
J. B. Kelholt
Willem Scheer
Jo Smits
Piet Snoeren