Jonkheer Francois Henri van Kinschot (80 jaar) heeft Leiden niet meer verlaten Endegeest stoot dienst woningen af De spits van de St. Jacobskapel PSP-raadslid wil soepeler beleid voor woonschepen ONDERHOUD IS NIET TE BETALEN HSTAD/ REGIO LEIDSE COURANT WOENSDAG 31 OKTOBER 1979 PAGINA 5 TERUGZIEN MET GROOT PLEZIER' OP VIJFTIG JAAR AMBT J. M. van Dorhout Mees, een grootse eerste burgeres, die De Gijselaar naar de kroon zou kunnen steken. Als het op 't verzorgen van het „gemeen" aankomt. Ik breng de geïnteresseerde lezer nu in herinnering, dat Francois Henri van Kin schot uit een militaire fami lie stamt - jazeker, daarbij hoort de krakerige stem - en op 23 oktober 1899 in Amersfoort werd geboren als zoon van een cavalerie - officier die het later tot ge neraal - majoor zou bren gen. Van Kinschot zelf: „Ik was de laatste mannelijke telg uit het geslacht Van Kinschot, dat oorspronke lijk uit Turnhout stamde en daar nog in de 13e eeuw verbleef. Het zou met mij zijn uitgestorven, ware ik niet in 1923 met mijn bruid - een dochter van de burge meester van Zuidlaren - ge trouwd. Zij schonk mij vier zonen. Ik heb nu negen kleinkinderen, waarvan zes jongens, zodat van een uit stervend geslacht geen spra ke meer is". Het was een traditie, dat de Van Kinschots hun juridi sche studie voltooiden aan de universiteit in Leiden. „Ik was de 24ste in die rij. Toen ik in september '22 was afgestudeerd ging ik als volontair ter secretarie naar de gemeente Sassenheim. In 1929 werd ik burgemeester van Zuidlaren. Het was daar een goede tijd". Uit zijn Alkmaarse periode her innert de nu tachtigjarige zich nog levendig dat „wij erin slaagden om Alkmaar, dat in 1885 zijn garnizoen had verloren, weer tot gar nizoensplaats te maken, doordat hier het 2e regi ment luchtdoelartillerie werd gelegerd". Op 10 mei '40 kreeg de kaasstad te ma ken met 20. 000 geëvacueer de Amersfoorters: „mijn vrouw hield in de raadzaal tot tienmaal toe een speech tot de burgerij om deze mensen snel op te nemen. Er waren ook krankzinni gen bij die ik in Castricum wist onder te brengen. i Toen hij op 16 juni 1946 werd geïnstalleerd als bur gemeester van de gemeente Leiden, citeerde jonkheer meester Francois Henri van Kinschot een spreuk die op het Alkmaarse stadhuis te rug te vinden is. Met de hem zo typerende krakerige stem, die hem ook zijn hele verdere leven ongebroken heeft toebehoord, zei hij (in een vrije versie): „Wanneer het gemeen u roept, verzorg het als uw eigen..." Afge zien van de vraag of het ge meen, zowel in Alkmaar als in Leiden, Francois Henri werkelijk heeft geroepen, is het verder niet komen vast te staan of hij het ook „als zijn eigen" heeft verzorgd. Wel heeft de jonkheer, na een tijdje eerste burger van Zuid - Laren te zijn ge weest, in beide steden de voorzittershamer in de raad gehanteerd. In Leiden soms met volle overgave, zoals die keer dat hij, bij plannen om het Rapenburg te dem pen, in opperste veront waardiging uitriep: „Niet dan over mijn lijk Mis schien, dat wij nu weer staan aan de vooravond van het „opengooien" van de Lange Mare, maar in elk geval wil ik de oudere Leid- se gemeentenaren berich ten, dat de oude heer Van Kinschot, gekromd maar zelden geheel rustend, vori ge week zijn tachtigste ver jaardag heeft gevierd in zijn verzorgingsflat „Crones- tein" aan de Leidse zoom, met uitzicht op de plaats waar ooit de schans Lam men een laatste houvast bood aan de Spanjolen alvo rens zij op 2 oktober 1574 het hazenpad kozen. Oud - magistraat van Alk maar en Leiden. Twee ste den die veel „gemeen" heb ben, buiten het gemeen dat zij herbergen. Zowel de ene stad als de andere draagt de geur van kaas: Leiden in naam en Alkmaar op het toeristische vlak. Beide heb ben kerken die niet aan een forse toren zijn toegekomen en alleen maar met dakrui tertjes naar de sferen der voorzienigheid prikken. Alle twee ook waren Hol landse haarden van verzet waarop de Spanjaarden eeu wen terug zich pijnlijk ver keken en daarna maar de zaak lieten „ontzetten". Dat sprak de jonkheer wel aan, al heeft hij daarom niet naar de posten gesollici teerd. De tachtigste verjaardag van de oud - burgemeester mag voor ons aanleiding zijn, een biografie aan deze figuur te wijden, zoals dat ook in Alkmaar is gebeurd. Ondanks het feit, dat Fran cois Henri daar al sinds '46 weg is. „Maar hij bleef Alk maar in zijn hart dragen", hebben sommige Alkmaar- ders eens van hemzelf ge hoord. En dan vraag je je af, of Leiden, waar hij 18 jaar „met groot plezier" heeft gewerkt, in een terugblik mag achterblijven. Nee, zeg ik dan. Want De Gijselaar mag de „enige Leienaar" zijn geweest, Van Kinschot was ook een tiep. Al begon in Alkmaar ooit de Victorie, toch heeft ook Leiden het met die niet gauw te verge ten Van Kinschot moeten stellen. En hij is deze stad trouw gebleven; woont er nog steeds, samen met die Jhr mr F.H. van Kinschot. hartelijke vrouw van hem: de Duitsers gearriveerd wa ren begon het meteen al. De volgende dag moest ik on middellijk naar de hbs ko men waarin een SS - for matie was gelegerd. Een korporaal bracht mij in de kelder naar de urinoirs. Hij zei, dat ze niet doorliepen, 't Was je reinste wraakactie. Ik zei, dat wij in Nederland voor dergelijke gevallen niet de burgemeester, maar de technische dienst lieten komen.." In november '41 was er een redelijke Ortskommandant die Van Kinschot vertelde: „Uw dagen als burgemees ter zijn geteld. Ze hebben al drie keer geprobeerd u er uit te trappen, maar ik wens geen andere burgemeester van Alkmaar". Maar de commissaris van politie met zijn NSB - gezindheid lag dwars. „Omstreeks Kerst mis werd ik gewaarschuwd, dat mijn ontslag onont koombaar was, want ik was „immer treu an die Köni- gin". In januari '42 werd ik ontslagen, omdat ik niet bij een eenpansmaaltijd was verschenen. Het ontslag ge schiedde met terugwerken de kracht, zodat ik salaris moest terugbetalen". Een tijd van vluchten en onder duiken brak aan, want Van Kinschot had gehoord, dat afgezette burgemeesters als gijzelaars opgehaald zouden worden. Hij was op tijd weg, toen de SD aan zijn huis kwam. In Eerbeek en El- speet leefde hij een paar jaar als „Kees van den Berg uit Den Haag". „Op 8 mei maakte ik mijn rentree in Alkmaar op een brandwee rauto, geflankeerd door brandweercommandant Frits Ringers en een trouwe hoofdinspecteur van politie, W. C. Rijpma". In 1946 besloot Francois Henri van Kinschot te solli citeren naar het burgemees terschap van een grotere stad. „Er was een vacature in Apeldoorn. Ook Leiden kwam vrij. Maar mijn vrouw zei: „Leiden of niets". En zo geschiedde. De Leidse benoeming heeft Van Kinschot „zeer ver heugd". In Leiden heeft hij gewerkt van 16 juni 1946 tot 1 november 1964. Niet an ders dan „met groot ple zier", in een doorgetrokken lijn vanuit Zuidlaren. Uit Alkmaar nam hij commissa ris van politie Juijen Dreeuws - de verzetsman - en chef financiën A. Ver hoeven mee, samen met hun bekwaamheden. In '56 werd Van Kinschot getrof fen door een hartaanval waarvan hij herstelde. „Als oprecht protestant - ik had een christelijk - histori sche inslag en was lid van de Waalse gemeente - voel de ik mij zeer vereerd toen ik door dp paus werd be noemd tot commandeur in de Orde van de H. Gregori- us de Grote, uit erkentelijk heid dat ik de Lodewijks- kerk heb laten herstellen. Inderdaad ben ik één van de zeer weinige protestan ten die deze onderscheiding werd verleend. Aan Neder landse onderscheidingen ontving ik het ridderkruis in de Orde van de Neder landse Leeuw en ik werd officier in de Orde van Oranje Nassau". Het is nu stil om Francois Henri heen geworden, maar nog steeds kan men het oud - burge- meesterlijke paar (de jonk heer met een grote bood schappentas bij zich) z'h Leidse gangen zien maken. Wat minder kwiek dan in de ambtsperiode, maar nog altijd in voor een flinke wandeling. De trouwe fiets is in de box blijven staan. Dat was geen koninklijk be sluit. LEIDEN Het Leidse gemeentebestuur heeft gistermiddag van de commissie ex artikel 61 van het psychiatrisch zie kenhuis Endegeest groen licht gekregen om veertien van de zestien dienstwoningen af te stoten. Het gemeentebestuur ziet zich als eigenaar van het psychiatrisch ziekenhuis hier toe gedwongen omdat het niet in staat is de dienstwoningen naar behoren te onderhouden. Voor het onderhoud van de woningen kan de gemeente Leiden namelijk geen post op de begroting van Endegeest opvoeren. Een dergelijke post wordt door het ministerie van Volksgezond heid onherroepelijk geschrapt. Het is de gemeente niet mogelijk onderhoud te plegen uit de huuropbrengsten. Na wat heen en weer gepraat ging de commissie akkoord met het voorstel de woningen af te stoten. De woningen zullen aller eerst aan de huidige bewoners te koop worden aangeboden. Het bedrag dat wordt ontvangen bij verkoop van de veertien wonin gen zal worden besteed aan het opknappen van de resterende twee woningen die wel als dienstwoning aangehouden worden. Een eventueel daarna nog resterend bedrag wordt hoogstwaar schijnlijk in het fonds van bijzondere voorzieningen voor Ende geest gestopt. LEIDEN Het PSP-raads lid J. van der Putten vindt dat het gemeentebestuur woonbootbewoners positie ver moet benaderen dan het op dit moment doet. Het PSP-raadslid stelt dit naar aanleiding van een wegslee- pincident dat vrijdag 19 ok tober heeft plaatsgehad in de Boshuizerwetering. Zonder dat zij hiervan van te voren in kennis werden ge steld zijn de bewoners van een klipper op die dag weggesleept in de richting van Amsterdam. Het werd de bewoners niet toegestaan de klipper te verla ten om een advocaat of hun werkgever, de universiteit, te verwittigen van het gebeuren. Ook op het aanbod om op ei gen kracht de Leidse wateren te verlaten werd door de sleepbootkapiteins en de zes a acht politie-agenten niet inge gaan, volgens de informatie van het PSP-raadslid. De heer Van der Putten vraagt het college of het niet in strijd met de" gemeentewet heeft gehandeld door op deze manier op te treden. Hij vraagt het college onder meer of het een dergelijk machtsvertoon als in het onderhavige geval is tentoongespreid gerechtvaar digd is. Het PSP-raadslid vindt dat het gemeentebestuur ten aanzien van woonschepen met een ei gen vaarvermogen, die alleen vanwege de verzekeringseisen al kwalitatief goed moeten zijn en die vanwege hun karakter ristieke vormgeving bij kun nen dragen aan het stadsbeeld, een afzonderlijk beleid moet voeren door bijvoorbeeld het afgeven van vergunningen voor een bepaalde termijn. Met name gezien de woning nood in Leiden, zou het ge meentebestuur het, volgens de heer Van der Putten moeten toejuichen wanneer Leide- naars hun eigen huisvesting meenemen, via een woonschip in plaats van een beroep te doen op het Leidse woningbes tand. )e toren van de St. Jacobskapel (de d ödewijkskerk) staat centraal in deze h lerde aflevering van de historie-be- chrijving van Leidse kerken. Vorige er»eek werd de geschiedenis van de ka- gI iel behandeld. Overigens wordt de ka- e[iel niet meer gebruikt door kerkgan- .j ers, maar bezochten textielhandelaren t eze tot „Saaihal" gepromoveerde uimte. Deze „Saaihal diende ver- raaid te worden, vaftdaar het plan 'oor een mooiere toren met klok en ca- illon. He torenspits was al in 1588 ontwor- ien, want op 1 december van dat jaar lesprak het stadsbestuur het „patroon an het Raemtoornken", dat de stad- timmerman getekend had. Het plan erdween in een bureaula (het was >en precies hetzelfde als tegenwoor- 1) en bij de grote schoonmaak anno '2 kwam dat plan weer op tafel. Ij kennelijk was de situatie zodanig ver- iderd, dat de Raamtoren geen spits eer nodig had. In het kader van de rootse verfraaiingsplannen van de aaihal kon dat oude plan opnieuw ienst gaan doen. 'p 'ussen december 1592 en juli 1593 leve-- en drie houtverkopers vele leveran- es. In diezelfde periode werkt stad- immerman Pieter Anthoniszoon met en knechts aan de uitvoering van zijn Jgen ontwerp. Pas in juni 1593 wordt hout geleverd voor een bouwsteiger. 'anneer het torentje al klaar had ge- ten zoals sommige schrijvers ons willen doen geloven waarom dan al die arbeid van zoveel handen? In sep tember 1593 wordt de „mey" op de to ren geplaatst. Daarna kunnen de schil ders en vergulders aan het werk gaan, want de torenspits wordt keurig in de kleuren gezet. Tot in de laatste maand van 1594 komen we daaromtrent in de stadsrekeningen betalingen tegen. Wanneer de spits er is, zijn er weer een flink paar jaren verstreken en is de „mode veranderd. Het plan voor een uurklok met wijzerplaten is een beetje ouderwets. Een klok is best, maar om het geheel wat te verfraaien is een ca rillonnetje gewenst. In de serie „grepen uit de Leidse muziekgeschiedenis' is aan die beiaard al aandacht besteed, maar omwille van een compleet kerk ten. Op 11 februari 1594 biedt de Me- chelse uurwerkmaker Jan Engelszoon een uurwerk aan, dat gemaakt was voor een grote abdij op de grens van het huidige België met Frankrijk. Door de onzekere tijdsomstandigheden durf de men het daar niet meer te plaatsen, zodat Jan Engels, het nu elders te koop aanbiedt. Het werk bood mogelijkhe den tot een voorslag op het hele en het halve uur. Alleen al door de T-vorm van het werk was het voor Leiden niet interessant om op het aanbod in te gaan. Toch is het kontakt met Jan En- gelsz. niet zonder gevolgen gebleven. Op 4 november 1594 schrijft de Mechel- se klokgieter Pieter de Ghein, dat hij met het stadsbestuur wil komen praten. Het is niet onwaarschijnlijk, dat tussen de uurwerkmaker uit Mechelen en zijn stadgenoot, de klokgieter, verbindingen hebben bestaan. Het is opmerkelijk dat het stadsbestuur op 1 januari 1595 (de toren is in decem ber 1594 opgeleverd) de beiaardier van het stadhuis belast met het versteken van de beiaardtrommel van de Saaihal. Een taak, die resulteert in voorlopig niet hoeven werken, want er is nog he lemaal geen carillon of speeltrommel in de toren aanwezig. Kennelijk dacht men in 1595, dat er heel spoedig een klokkenspel zou komen. Alles wees .erop, dat het gesprek tussen de stadsse cretaris en de Gheyn, de klokgieter op 3 maart 1595 dat nog klankloze varken tje wel even zou wassen. In dat gesprek werd duidelijk gemaakt, dat de prijs voor cimbalen beduidend hoger zou zijn dan voor klokken. We zullen daar om bij het woord „cimbalen" niet moe ten denken aan kleine kombellen, maar aan klokken met een hogere le gering dan bij klokken doorgaans ge bruikelijk was. Of Pieter de Ghein tijdens dit gesprek de aandacht heeft gevestigd op een uurwerk met voorslag, dat in Middel burg bij De Gheins contactman in de Noordelijke Nederlanden, Pieter van naar Zeeland reizen om te informeren. Het werd een vergeefse reis, want er was wel een uurwerk, maar geen voor slag te koop. Met heel veel vertraging kwam er toch een uurwerk met voor slag, ook al moest het tot 1598 duren voordat alles op z'n plaats hing. Grote delen van het zestiende eeuwse klok- mechaniek staan tegenwoordig nog in de toren van de kerk te dromen van betere tijden en te hopen op herstel. Inmiddels had men ook iets gedaan aan het interieur van de oude Kapel. Het stadsbestuur had in maart 1589 besloten om in de kerkruimte zolders en tussen muren te laten timmeren, met het ge volg, dat het inwendige in verdiepin gen en vertrekken werd opgedeeld; men bleef vertimmeren, zodat het ge heel op den duur nogal hokkerig werd. Op de eerste verdieping lag aan de kant van het Steenschuur het belang rijkste vertrek van de Saaihal: de Se creetkamer. Daar vergaderden iedere woensdag de ieder jaar door het stads bestuur benoemde gouverneurs van de Neringhe met twee schepenen, die als „superintendanten" oppertoezicht hiel den. In 1594 kwamen deze heren tot de con clusie, dat hun vergaderruimte niet de meest vriendelijke entourage bood voor het uitoefenen van hun werkzaamhe den. Men zou graag wat schilderijen aan de wand zien hangen. Desgevraagd kregen de heren op 8 december 1594 van het stadsbestuur toestemming om een of meer schilderijen te laten maken door meester Issak van Swanenburgh, zelf schepen in de stad. Het werden drie grote stukken, die in 1596 voltooid werden. Later kwamen er nog vier bij, waardoor om met Jan Orlers in zijn geschiedschrijving van de stad te spa ken „de Secreetkamer rontomme verciert met veele schoone Schilderye" was. Zes van die schilderijen zijn tegen woordig te zien in de Lakenhal. Het voert een beetje te ver om hier te be schrijven wat er allemaal op te zien is. Gaat u zelf maar kijken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1979 | | pagina 5