„Gaaf" beeld van graven en gravinnen van het Hollandse Huis en serie over eidse kerken ~r H LEIDS KERKE- PAD ;tad/regio LEIDSE COURANT DONDERDAG 18 OKTOBER 1979 PAGINA 5 Bestaand portret van Floris V. Omtrent de Muider Berg, anno 1296, 27 juni. Een groep mannen te paard. Eén ruiter, met op de rug gebon den handen, op weg naar zijn einde, na een gevan- genschap van vijf dagen óp het Muiderslot. Gerard van Velsen, laaghartig edelman, kan zijn al eerder geuit dreigement nu volvoeren. Drie aanvallers: één van voren, twee van achteren (op een gerede afstand, want woesteling Gheraet - die eerder b'ij God gezworen had., dat hij met z'n zwaard Floris' hoofd zou klieven tot diens tanden, als „die van Naerden zouden komen om hem té bevrijden" - zwaait zijn met beide 'handen han terend slagzwaard zo ver vaarlijk dat ze niet dichter bij kunnen komen). Van voren op zijn slachtoffer in rijdend tracht Van Velsen hem de schedel te kloven. Dit mislukt, want Floris, de gevangene, kan op dit mo ment no'g juist achterover buigen waarbij hij van zijn paard valt, waardoor deze de schedel missende slag links onder in de buik te recht komt en levens nog net de rechter binnen - en kel verwondt. Floris valt onzacht op de grond - op zijn linker bik mogen we wel zeggen - waarbij aan de achterzijde van het bekken een infractie - fractuur ont staat. De aanvallers zijn, om hem te bereiken, wel ge dwongen zelf af te stijgen. Het einde is daar. Zij hebben hem Floris, vervolgens vermoord in een walkant van een sloot. Flo ris' hoofd lag bij de defini tieve slagen op een onder laag met een hoek van on geveer 45 graden. De derde grote slag trof Floris pas in de schedel, bij de vierde bleef het zwaard in de wond steken zodat de aan vallende Van Velsen het moest loswrikken. De ande re aanvallers hakten op de benen in. Aan het skelet waren 21 wonden terug te JARENLANG DIEPGAAND ONDERZOEK VAN DR. BERNHARD DIJKSTRA NAAR „DE WERKELIJKE IDENTITEIT" Schedels van leden van het Hollandse Huis met hun aanverwanten van .1133 - 1299. Bovenste rij van links naar rechts: Henric van Gelre, Aleid van Gelre, Symon of Godfried met de Bult. Floris de Zwarte, Robert Florisbroer, Aleidis, nr. 106 (niet verwant), Willem (..Onderste rij van links naar rechts* Floris V, Floris, broer van Willem I of Dirk VII, Petronella, Willem, broer van Floris IV en Ada, Baldwinus, broer van Willem I, Floris IV, Ada, Jan I. vinden. Het hele drama vol trok zich in luttele minuten. De „Naerders" die kwamen toesnellen om hun graaf, „der keerlen God", te ont zetten, waren te laat. Het is alsof een ooggetuige, verborgen achter een struik, er gisteren nog bij 'aanwezig is geweest' de moord op graaf Floris V. Hij werd bijna 42 jaar. „Glave van Hollaridt, Zeelandt ende Vrieslandt". Waar schijnlijk de' meest bekend geworden moord in de va derlandse geschiedenis. Hier bijna gruwelijk be schreven, maar in feite een, tegen het einde der 20ste eeuw, consciëntieus gere construeerd voorval. De graven en gravinnen en aanverwanten van het Hol landse Huis zijn niet dood, zij „leven" weer. Een beetje lijkt het er wel op, dankzij de inspanningen en inventi viteit van dr. Bernhard K. S. Dijkstra, die de stoffelijke resten van zeventien leden van het Hollandse graven huis - en daaraan geparen-' teerden - (in 1949 en 1951 opgegraven op het terrein van de voormalige abdij kerk in Rijnsburg, Zuid - Holland) aan een diepgaand onderzoek heeft onderwor pen. Een jarenlange 'arbeid. Niets was Dijkstra te veel om te kunnen aantonen, dal het hier werkelijk ging om leden van het Hollandse Huis, geveld door moordwa pen of ziekte. Hij bediende zich daarbij van computers, van bloedgroep - röntgen en C14 onderzoek, maar maakte ook gebruik van zijn specialistische medische kennis. Op mijn omwegen door stad en land kom ik graag mensen tegen. Elke morgen tussen tien en elf uur kunt u mij telefonisch vertel len wie u graag in deze rubriek zou willen tegenkomen. Het nummer van mijn geduldi ge telefoon is 071-122244; u kunt dan naar toestel 18 vragen. Na het opmaken van een inventarislijst, werden de afzonderlijke skeletresten onderzocht en gemeten. Hét geslacht en de leeftijd wer den bepaald; ook werd na gegaan of pathologische processen of aangeboren aD wijkingen konden worden vastgesteld. In het bijzonder werd gelet op aanwijzingen voor een moord. Door ver gelijking met de aldus ver kregen gegevens met gege vens uit de historie werd getracht, uit te maken wel ke leden van hel Huis hier begraven hebben gelegen. Het bleek doenlijk, de moord op Floris de Zwarte, Floris IV en JHoris V t& re construeren. Een mogelijke vergiftiging van de jonge Jan 1 kon niet worden aan getoond. Met zekerheid werden. geT- dentificeerd: Floris dê Zwarte (broer van' Dirk VI); Flobert Florisbroeder (broer van Floris III); Petronella van Saksen, 'gemalin vap Floris II; Willem, br.oer van Floris IV en Ada; Baldwi nus, broer van Willem I en Dirk VII; Aleidis, verloofde van Henric van Gelre; Wil lem I; Aleid van Gelre, ge malin van Willem I; Ada, abdis van Rijnsburg; Floris IV; Floris V en Jan' I. Niet één van hen werd veel ou der dan 55 jaar, alleen Pe tronella moet ouder zijn ge worden dan 59. De tombe, waarin de Florissen, Wil- lems, Dirken, Ada, Aleid en de anderen tenslotte wer den bijgezet, werd in jüli '75 in tegenwoordigheid van koningin Juliana in Rijns burg, op de grond waar eens de abdij stond (een toren resteert nog) ingewijd. Hét nu gepubliceerde on derzoek toont aan hoe de exacte wetenschappen de geschiedeniswetenschap kunnen assisteren en com pleteren. Ook hebben wij een beeld gekregen van dé „oudst bekende regeerders van Nederland", die sinds de 16e eeuw dermate yerge- teh waren, dat zij onder een afvalhoop achter pen kerk moesten worden terugge: vonden. Hun rustplaats is vandaag ,aan geduid met een waardig monument. De auteur is tot de cónclusig gekomen, dat „bij een der gelijk onderzoek wel eeri enkel vraagpunt overblijft". Willem, Florisbroeder, voogd van J-Iolland, zou in 1238 in een steekspel het le ven hébben gelaten. „Aan het skelet is daarvan geen spoor terug te vinden", zegt- Dijkstra, -die het meest in teressante; vraagpunt vindt „wie skeletrrümmer 102 is geweest". „Alle gegevens overziende zou ik er het meest; toe neigen hen? ten slotte toch voor Godeva'rt met de' Bult te houden". De totaalindruk van de reeks skeletten, die Dijkstra ten onderzoek kreeg, is dat dit een groep krachtig ge bouwde mensen betreft, hetgeen ook geldt voor de vrouwen, die zelfs manne lijke trekken vertonen. De mannen zijn zeer gespierd geweest, blijkens de forse kammen die er op hun ge beente zijn terug te vinden. Opvallend zijn de forse ka ken, die een afspiegeling zijn van het feit dat zij over sterke, goed ontwikkelde kauwspieren moeten heb ben beschikt.Zij moesten zich hébben gevoed met moeilijk te kauwen voedsel, moeilijker dan van hun tijd genoten uit het klooster. Het brood was volkoren brood, vaak oud en hard om te kauwen. Vers vlees was in die tijd zeldzaam. De ge wone bevolking kreeg het alleen in de slachttijd. Ge durende het verdere jaar slechts gezouten, gerookt <of gedroogd. Hetzelfde gold woor de vis, die ini gedroog de toestand ter tafel kwam. Het broodmeel was vaak met klei. gemengd...'' Bij de gebitten van de Hol landse graven vond Dijkstra de combinatie van tand steen en een grote maté van al'slijping vpn het gebit. Dir •moet zuiver veroorzaakt zijn door het dieet zelf, mo gelijk meegeholpen door een slechte tandhygiéne. „Ik kan mij voorstellen", al dus de auteur, „dat de gra ven van de jacht, waarvan zij liefhebbers waren, veel wild ert gevogelte gegeten zullen hebben; -meer dan de kloosterlingen. Mogelijk heeft het met - de- tanden - van - de - bottenknagen van» het vlees op den duur een dergelijke afslijpende invloed". Aan de schedels valt ook de forse ontwikke ling van het deel vlak bo ven de ogen, de glabella, op. Hetzelfde geldt voor de kin - ontwikkeling. De ogen hebben in het algemeen vrij ver uiteen gestaan. Als leek kun je je het nau welijks voorstellen, maar Dijkstra heeft ook aange toond, dat Floris de Zwarte honden moet hebben gehad: „in het dijbeen van Floris werden sporen van een echinococcus, de blaasworm van de hondenlintworm, gevonden". En dan over ab dis Ada, gestorven in 1257 „dat de vrouwen niet alleen lichamelijk een wat manne lijke habitus hebben gehad, blijkt uit de pareerfractuur, die we bij de abdis aantrof fen: zij stond kennelijk haar mannetje. Wat de medische hulp in Jie -tijd aangaat kunnen we zowel uit de ge nezing van Ada's pareer fractuur, als uit die van de polsfractuur -van Floris V constateren, dat men zeker Recenstructietekening rond schedel van Floris V. sen van vroeger er nu pre cies hebben uitgezien". Ook in het geval van de Hol landse graven. Dijkstra vond het eveneens verleide lijk te proberen naar aanlei ding van schedelfoto's een portretreconstructie van de begravenen te maken, „maar een werkelijke indi vidualisatie kan men niet bereiken". Niettemin bleek, dat dc reconstructie van nr. 99. Jan I, langs -deze weg aanleiding gaf tot het beeld van een jongen, die werke lijk voor zijn 15 jaren te jong was. Er is nog een an dere methode, namelijk het inpassen van de schedel in een bestaand portret. Dit heeft Dijkstra toegepast bij de schedel van Floris V en een oud portret (muurschil dering) uit het Carmelie- tenklooster in Haarlem: „ogen, mond en neus blij ken precies te passen", al dus Dijkstra, die aanneemt, dat de schildering in dat klooster Floris inderdaad naar hetleven heeft afge beeld. Zo is met 'dit meer dan grondige onderzoek gegaan naar de diepste diepfen die er met v.ele eeuwen oude skeletten te bereiken zijn. Graven en gravinnen zijn weer lijfelijk en schier le vensecht voor ogen te stel len. Ze zijn door Dijkstra, met behulp van een bijna ondoenlijk lijkende re- search, ten voeten uit gete kend. We krijgen voorstel lingen die soms betrouw baarder zijn dan de geschie denisboekjes ze ons voor houden. Eigen - aardige ty pes; immers de Hollandse graven waren door huwe lijk met veel buitenlandse vorstenhuizen verbonden en als zodanig waarschijn lijk „Europeser" dan de •ge middelde; „Hollander" waarover zij regeerden. Zij scheidden van deze wereld niet zelden na geweld. Dooi de aard der verwondingen was het mogelijk uit te ma ken met welke wapens deze waren toegebracht. In en kele gevallen was het dui delijk, dat men met „moord" te doen had. Alles bijeen genomen een opmer kelijk werk,waarvoor dr. Dijkstra zich alle moeite heeft betracht. Velen zullen er naar hartelust in kunnen grasduinen. ..Graven en gravinnen van het Hollandse Huis"; onder zoek van de stoffelijke res ten. opgegraven op het ter rein van de voormalige ab dijkerk te Rijnsburg in 1949 en 1951. Door dr. B. K. S. Dijkstra, honorair medewerker van het Albert Egges van Giffen Instituut voor Prae - en Protohistorie van de Uni versiteit van Amsterdam en adviseur van de Stichting Gedenkteken Graven van het Hollandse Huis te Rijns burg. 192 pagina's, gebonden, rijk geïllustreerd; prijs 29. 50. Uitgave De Walburg Pers. Zutfen enig begrip gehad moet hebben van het ..zetten" van breuken. Ook het kie-i zen-trekken móet blijkens de bevindingen aan deze skeletten al in de 12e en 13e eeuw te Rijnsburg veelvul dig beoefend zijn". Jan I was de laatste telg van het Huis. Hij stierf in 129,9 op 15 - jarige leeftijd. Jan was toen al (zonder ef fect) getrouwd met ene Eli sabeth' van Engeland. Bij deze knaap, met een aange- 'boren afwijking (te klein voor zijn leeftijd en zeer smal gebouwd, enige „ge ëchte" zoon van Floris V), moest rekening worden ge houden met de mogelijk- heid van vergifting. Moge lijk zou „de graaf van He negouwen" zijn neefje heb ben willen vergiftigen. Dijkstra is erachter aan ge- gaan en er werd heel wat aan botboringen gedaan. „Het hoofdver^chijnsel van het lijden van Jan I was een acute bloeddiarrhee met he vige pijn, die hem van de adem beroofde en hem in enkele dagen ten grave sleepte. Andere alarmeren de verschijnselen worden niet vermeld". Allerlei plantaardige giffen, werden bij het onderzoek betrok ken. Er bleef enige reden om kan de mogelijkheid van een vergiftiging met arseni cum te denken, maar alle proeven op botslijpsel ein digden met een negatieve uitkomst: „het is ons dus niet gelukt een arsenicum vergiftiging aan te tonen. De werkelijke doodsoorzaak van Jan, de eerste en de laatste, is derhalve niet ach terhaald", aldus dr. Dijk stra. En daar komt Jan van Avesnes, de graaf van He negouwen, goed mee weg. Natuurlijk heeft men altijd al willen weten hoe „men- y, tfs het eerste artikel van een nieuw 't beschrijven serie; een serie wande- p gen langs Leidse kerken en haar r storie. Geen hinkstapsprongen, maar b delingen met veel passen op één 3i ijjte hij een kerk of een kapel. Ge- oon gaan zien wat de meesten niet -ten kunnen of niet zien willen uit de schiedenis van zo'n kerkgebouw. We finnen met de Lodewijkskerk aan t Steenschuur. schrijft 25 april 1477 wanneer de ste- 'ijke overheid bepaalt, dat het aan de li Jacobbroederschap zal worden toege- *.n-om een gasthuis in te richten „in der yzin ge, die 't voorszegde Broederscip j ende hebben an die Steenschuyr". De i stoor van de Pieterskerk geeft tussen dei I M genoemde datum en 2 augustus zijn 'iaan het verzoek om in het gastenhuis nkapel. te mogen inrichten. Op 2 augus- c belooft dc broederschap om aan de 'toor van de Pieterskerk ieder jaar in het octaaf van Pasen een bedrag van vier Hollandse ponden uit te zullen betalen als dank voor de verleende toestemming om iedere dag in de kapel een gelezenMis te mogen opdragen en op wijdingsdag die Mis te laten zingen. In geen enkel docu ment wordt die wijdingsdag genoemd, 'maar het is niet te gewaagd om aan te ne men. die wijdingsdag op de feestdag van Jacobus de Meerdere, de Apostel (=25 juli) te stellen. De broederschap heeft een tweetal huizen op het Steenschuur aangekocht tussen 1475 en 1477 van de weduwe van 'Werm- bout Corneliszoon. In die huizen komen gasthuis en kapel. We kunnen ons de vraag stellen* waarom die kapel er kwam. Konden de Jacobsbroeders niet in de pa rochiekerk zelf een altaar ter ere van sint Jacob oprichtenDat zou inderdaad moge lijk zijn geweest, ware het niet, dat er in de Pieterskerk al een Jacobusaltaar aan wezig was. We zullen het later bij de wan deling in de Pieterskerk nog wel zien staan in de kooromgang.1 Waarom maakte men dan geen gebruik van dat altaar? In de Middeleeuwen hadden pelgrims naar verschillende bedevaartsplaatsen in hun eigen land een plaatselijke vereniging. We kunnen dat vergelijken met de gilden van de handwerkslieden. Zo'n geestelijk gilde heette broederschap wanneer er alleen mannen lid van waren en zuster- en broe derschap wanneer er ook dames lid van konden zijn. In Leiden waren-er bijvoor beeld de broederschappen van ,,de Romei nen" (voor de pelgrims naar de graven van Petrus en Paulus). „de heren van het Kruis" Jerusalemvaarders) en ook de broederschap van sint Jacob voor de he ren, die in Compostella waren geweest. De Romeinen hadden een eigen altaar in de Pieterskerk, de Kruisheren een kapel aan de tegenwoordige Kaiserstraat. De Ja-• cobsbroeders moesten een beetje hun stand ophouden en konden niet zo maar aanleunen tegen een al bestaand altaar. Tijdens hun reis naar Spanje hadden ze kennis gemaakt met gastenhuizen in an dere steden. In die gastenhuizen konden pelgrims overnachten en in sommige ook de Mis horen. In' 1477 richtten een aantal Leidse Compostellapelgrims in Com postella zou sint Jacob begraven zijn zo'n herbergaccommodatie in, een hotel zonder tapvergunning met een kapelletje ernaast. Een gasthuis van Sint Jacob is geen ziekenhuis, zoals het Elisabethgas- thuis bijvoorbeeld. Het is een doorgang shuis voor pelgrims naar Spanje. In de jaren na 1477 hebben een aantal schrijvers wel eens getwijfeld aan het patronaat van de Spaanse Jacobus; zij stelden, dat zo dicht bij de Volders- gracht Langebrug) lag het von den zij meer voor de hand om de pa troon van de wevers, Jacobus de Min dere, de eer van het patronaat te gun nen. Het is leuk bedacht, maar de we vers vereerden hun patroonheilige aan het Jacobus de Mindere-altaar in de Pancraskerk. Niet kerkelijke bronnen komen te hulp. In de stad is zéker sinds 1443 een „Sint Jacobsraemgraft" bekend. Die gracht loopt zo meldt ons de stadsgeschiedschrijver Jan Or- Iers in de zeventiende eeuw in de wijk „Compostellen". Die wijk omvat de hele Jacobsgracht van Steenschuur tot Jan van Houtkade. Het beeld van burgemeester Van der Werff staat op een gedempt stuk Jacobsgracht! De wijk vernoemen naar de stad waar Ja cobus de Meerdere wanneer je zijn eol- lega-apostel er vereert, is in de Middel eeuwen in ieder geval ondenkbaar. We houden het maar op de Spaanse Jaco bus. Hoe het ook zij: sinds 1477 is er een kapel ter ere van Sint Jacob aan het Steen schuur. De broederschap verviel snel. Met veel inspanning is in 1538 de nog bestaan de voorgevel tegen de kapel aangebouwd, maar in 1547 is het faillissement nabij. De broeders verkopen hun onroerend goed aan de Huiszittenmeesters van de Pieters kerk het armbestuur). Twintig jaar la ter verkopen de armmeesters het geheel aan de stad, omdat ze eigenlijk niet weten wat ze met de optrek aan moeten. De stad bestemt het gebouw vóór de lakennering; achtereenvolgens wordt de kapel Saaihal, Eoy-, fustein- en baaihal; er zal aan be gaafden tekenles gegeven gaan worden en men zal er hpt zilver keuren. Het kerke lijk karakter vervalt. De beroemde 3 ok- toberharing wordt er in 1574 opgeslagen en wanneer dé grote stadsklok voor het stadhuis in de stad aankomt, is de kapel een tijdlang opslagplaats voor die klok. Voordat het echter zo ver zou komen alle maal, maakte de stad van de kapel maar een korenopslagplaats.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1979 | | pagina 5