fondense jaren ak dramatisch h okkendsoms wcrbijsterend Onecht kind Prins Hendrik zaak met historische consequenties VERTROUWELING WILHELMINA VERLIEST GOEDE NAAM DOOR AFFAIRE ROND PRINS HENDRIK Q' Ti innenlandLEIDSE COURANT DINSDAG 16 OKTOBER 1979 PAGINA 13 l VEL NEGEN VAN DE JONGS ;^W '~"M, ~-T „VERTROUWENSMAN WILHELMINA TEN ESCHIEDSCHRIJVING: BOEIEND BOEK ONRECHTE BELASTERD" 'Qden van kinderen, die begin 1945 üit het bevrijde Zuiden van ons land naar Enge- waren gebracht: een gelukkige vorstin. J' w <r Vernieuwing Wat Wilhelmina bezielde, was de vurige wens naar het herrijzen van een geheel „vernieuwd" Nederland (of liever: Groot- Nederland, want zij wilde zich voor het wereldforum niet in het hoekje van de „kleine" naties als bijvoorbeeld Noorwe gen laten drukken: zij telde de (toen) 70 miljoen bewoners van Nederlands-Indië graag mee). De wederopbouw van het modderland na de herwonnen vrijheid zag zij niet als „herbouw naar een oud model". Er moest een open oog zijn „voor de fouten die in de loop der jaren in ons staatsbestel waren geslopen", alsmede „het inzicht en de moed om de veranderingen aan te bren gen die nodig zijn gebleken". Zij keek uit naar ,,het nieuwe dat komt als de vijand eens uit onze landpalen zal zijn verdre ven", want „wie bevrijding zegt, zegt ook vernieuwing", aldus de koningin. Wat zij onder die „vernieuwing" heeft verstaan, is volgens De Jong „rijkelijk vaag" gebleven, maar het ging toch vooral om „doorbraak van solidariteitsgedach- ten", om eendracht in de plaats van de oude partijschappen. „Een spoedige terug keer van politieke partijen, laat staan van de vroegere politieke partijen, beschouw de zij als uitgesloten en in elk geval als hoogst onwenselijk: dan zou de „vernieu wing" geen kans krijgen". Tot die doorbraak verwachtte zij alles van de illegaliteit in bezet gebied: alleen wie verzet gepleegd of illegaal werk bedreven hadden, beschouwde zij als „vernieuwd", en weinigen vonden in Londen bij haar zozeer gehoor als diegenen die uit bezet gebied hadden weten te ontsnappen, de Engelandvaarders. Naar schatting zijn er van hen rond zestienhonderd in Engeland aangekomen: 200 rechtstreeks via de Noordzee, 400 via Zweden en 1000 via Frankrijk, Spanje en Portugal, van wie 200 langs de omweg door Zwitserland. In haar Engelse isolement groeide bij de koningin de voorstelling van bezet Neder land als een zich eendrachtig verzettend heldenvolk, waarvan Engelandvaarders en illegale werkers de echte spreekbuis waren. Aan die stem van het volk wilde zij na bevrijding alle ruimte laten tot in spraak over een vernieuwd bestel. Zij stelde zich dit aldus voor dat er eerst een kabinet moest komen van in hoofd zaak „vernieuwde" figuren uit de Neder landse samenleving, figuren die zij zelf uit zou kiezen, benoemen (en ontslaan) ,..iaar welgevallen". Met hen zou zij in een over gangstijd persoonlijk het bewind voeren. Zij vertrouwde „dat in die tijd een grondi ge grondwetswijziging voorbereid zou worden en wanneer haar als gevolg van die wijziging (die door de nieuw-gekozen Staten-Generaal met twee-derde meer derheid goedgekeurd zou moeten worden) blijvend een beslissende stem gegeven zou worden in het regeringsberaad, zou zij zich aan die verantwoordelijkheid niet onttrekken". In de overgangstijd was prins Bernhard gedacht als fungerend op perbevelhebber van land- en zeemacht. Daarvan kwam niets terecht: Eisenhower was tegen. Wat er zou gebeuren wanneer de bevrijde Nederlanders onverhoopt niet zouden blij ken te voelen voor het meer „koninklij ke" bewind dat zij zich voorstelde, was ook duidelijk: dan zou zij weer „constituti oneel vorstin worden conform de bepalin gen van de oude Grondwet". En zo is het' tenslotte ook gegaan, maar niet zonder strijd, en tot Wilhelmina's diepe teleur stelling. (Zie verder pagina 15) De zaak Van 't Sant AMSTERDAM Tot de mannen die tot veler verba zing hij was destijds in brede kring zeer omstreden bij koningin Wilhelmina in Londen geen kwaad kon doen, behoorde haar naaste medewerker Francois van 't Sant, geboortig (1883) uit Den Helder, waar zijn vader als predikant stond. Hij had voor de oorlog snel carrière gemaakt: hoofd van de Rot terdamse rivierpolitie, in 1916 hoofdcommissaris in Utrecht, in 1920 hoofdcom missaris in Den Haag. Daar kreeg hij per 1 januari 1935 eervol ontslag met behoud van pensioenrechten, maar zijn naam was in opspraak en dat is heel lang zo geble ven. Koningin Wilhelmina evenwel hield hem na zijn ontslag als hoofdcommissa ris in persoonlijke dienst; hij bleef haar vertrouwens man in Londen en werd er het eerste hoofd van de Cen trale Inlichtingendienst, ook al gold hij bij de illegaliteit als „verdacht". Op de vraag wat er nu werke lijk aan de hand was met Van 't Sant, rond wie in de dertiger jaren de persdiscussies hoog opliepen, geeft De Jong in zijn nieuwe boek nu een even uit voerig als openhartig ant woord, waarmee hij achteraf een naam zuivert van onver diende blaam, een terechte daad van historische recht vaardigheid (de Enquêtecom missie velde in 1950 nog een negatief oordeel over Van 't Sant, maar die bleef tot 1963 raadadviseur van het konink lijk huis en overleed drie jaar later, hoog onderscheiden als Grootofficier in de Huisorde van Oranje). Om hier een lang verhaal kort te maken: Van 't Sant werd destijds met name beschuldigd van oplichting. Hij werd er al lereerst van verdacht in de Eerste Wereldoorlog 25.000 pond te hebben opgestreken voor diensten, als agent aan de Britse geheime dienst bewe zen. Dat bedrag (toen een kwart miljoen) had hij echter in feite aan derden doorbe taald (agenten die o.a. ontdekt hadden dat de Duitsers explo sieven trachtten te verbergen tussen bunkerkolen die voor Engelse schepen bestemd wa ren) en hij had er als verbin dingsman tussen de Britse en de Nederlandse geheime dienst (GS III) in 1920 verant- De Haagse oud-hoofdcommissaris F. van 't Sant, vertrouwde medewerker in particuliere aangelegenheden van koningin Wil helmina. woording over afgelegd aan de GS Ill-kapitein Van Woelde- ren. Die legde de stukken voor aan de toenmalige minister van justitie, mr. Th. Heems kerk: ze werden in orde be vonden, maar dat was in 1950 noch aan de Enquêtecommis sie, noch aan Drees bekend. Opschudding Groter opschudding wekte echter de beschuldiging, dat hij de familie van de in 1927 overleden Nederlandse gezant in Brussel, jhr. Van Vreden- burch, voor 47.000 gulden zou hebben opgelicht. Dat bedrag was via Van 't Sant als zwijg geld betaald aan ene mejuf frouw „Elisabeth le Roi", die met de gezant een langdurige liaison had onderhouden en op 19 december 1924 te Parijs het leven schonk aan een zoon, Henry. De familie had betaald maar argwaan gekregen toen zij nergens bevestiging kon vinden van de gegevens die Van 't Sant haar over „Elisa beth" had verstrekt. Had zij wel ooit bestaan? De zaak kwam als „De Haagse regenten-affaire" het eerst via het NSB-blad „Volk en Vader land" in de publiciteit in 1935. Van 't Sant was toen al ontsla gen, waaraan in diep geheim bijeenkomsten van een soort ereraad (Van Sasse van Ysselt, De Savornin Lohman, Ruys de Beerenbrouck) waren vooraf gegaan. Voorzover dat geheim uitlekte werd vermoed dat de koninklijke familie er iets mee te maken had (prins Hendrik was in juli 1934 overleden), maar daarvan kwam ook niets naar buiten nadat de kwestie eenmaal de kranten had ge haald. Van 't Sant bleef bij zijn verhaal, en nadat ook een ge rechtelijk vooronderzoek, met huiszoeking en al, niets had opgeleverd, werd het dossier in juni 1938 gesloten ver klaard. Dat bevredigde nie mand, en Van 't Sant was zijn goede naam kwijt. Offer Dat offer heeft hij gebracht, onthult De Jong nu, omdat hij in de twintiger jaren door de koningin was uitgenodigd haar vertrouwensman te worden. Het ging inderdaad om prins Hendrik, de „eenvoudige, har telijke buitenman", die door zijn vrouw volledig buiten de staatszaken gehouden werd. Het viel hem moeilijk dat hij er „altijd maar voor spek en bonen" bij was, had veel be hoefte aan menselijke contac ten en ging vaak op reis. „Soms kwam het daarbij tot escapades die, als geruchten of mededelingen daaromtrent tot de koningin doordrongen, haar niet alleen diep kwetsten maar öok met een grote be zorgdheid vervulden". Wat zou er van de eerbied voor het Oranjehuis overblijven, „als ooit de gedragingen van de prins tot de buitenwereld doordrongen?" Het kwam voor dat zij „bruta le chantagebrieven" kreeg van personen „die bij de escapades van de prins betrokken waren geweest of daar kennis van hadden". In die situatie had zij dringend behoefte aan de dis cretie, tact en vasthoudend heid van een bekwame ver trouweling. Zij koos Van 't Sant, die dat vertrouwen ook ten koste van zijn eigen naam niet beschaamde. Want „Elisa beth le Roi" was de door hem verzonnen schuilnaam van een uiteraard onder die naam voor derden onvindbare dame, van wie een relatie met de prins aan die met de gezant was voorafgegaan en die door Van 't Sant naar Zuid-Afrika was geloodst. Hij heeft tenslotte in een ge sprek met De Jong op 25 juni 1956 de waarheid toch ont huld: het was de relatie met de prins en niet die met de ge zant, waaruit het kind Henry geboren werd. De manier waarop hij dat geheim ter wil le van de naam van het Oran jehuis verborgen had, bleef hem zijn leven lang achtervol gen: hij werd door de niet-in- gewijden zo onbetrouwbaar geacht, dat hij zelfs voor de verrader is gehouden die het „Englandspiel" mogelijk maakte. Van 't Sant had er part noch deel aan. Dr. L. de Jong: Het Koninkrijk der Neder landen in de Tweede Wereldoorlog Deel 9: Londen Staatsuitgeverij, prijs 67.50 Wetenschappelijke uitgave van Martinus Nijhoff, prijs 182,50 "W "W Koningin en kabinet: |jj J g £g I^Tl worsteling in Engeland (Vervolg van voorpagina) DEN HAAG In het stencil over de omstreden passage in deel negen ver meldt dr. De Jong met nadruk dat de wetenschappelijke verantwoordelijk heid voor de inhoud van de betreffende paragraaf „uitsluitend" bij hem ligt. Volgens deskundigen betekent dit dat minister Pais in het parlement niet ter verantwoording kan worden geroepen voor de inhoud van de tekst. Wel draagt de bewindsman de (staatkundi ge) verantwoordelijkheid voor het ver schijnen van het boek, waarover de Tweede of Eerste Kamer wel reken schap van hem zou kunnen verlangen. Dr. De Jong heeft de buitenechtelijke re latie van prins Hendrik vermeld, omdat volgens hem alleen daardoor de affaire rond Francois Van 't Sant goed verstaan zou kunnen worden. Deze ex-hoofdcom missaris van politie in Den Haag was ge durende de oorlog de vertrouwensman bij uitstek van koningin Wilhelmina, hoewel hij door velen, vooral door het verzet in het bezette Nederland, beschouwd werd als verrader. Deze schijnbare tegenstrij digheid is, aldus de Jong, alleen te begrij pen, als men weet dat Van 't Sant door koningin Wilhelmina voor de oorlog be last was met het afwikkelen van de chan tages, waaraan zij door de levenswandel van haar echtgenoot bloot stond. De kwestie rond „Elisabeth le Roi" kostte Van 't Sant zijn functie als hoofdcommis saris, omdat hij terwille van de koningin zijn mond over deze vrouw hield. Wat er in de jaren twintig met prins Hen drik aan de hand is geweest zegt De Jong in 1956 van Van 't Sant persoonlijk te hebben gehoord. Bovendien kreeg hij het verhaal bevestigd van Gerbrandy, die in Londen premier was van de regering in ballingschap. Op zijn persconferentie ver telde de auteur, dat men in de jaren twin tig „in min of meer brede kring" op de hoogte was van de „pikanterieën" rond prins Hendrik. „Maar in de geest van de tijd werd er niet over geschreven". De Jong erkende dat het van historisch be lang is, wanneer het bestaan blijkt van een halfbroer van de koningin. Maar voor hem als schrijver van „Het Koninkrijk" zouden die zaken er niet toe doen, tenzij er, net als in de kwestie van het huwelijk van Mussert met zijn tante, consequenties aan vast zaten, voor zaken, die naar zijn mening wel beschreven moeten worden. Waarom Van 't Sant, die tegenover nie mand ooit zijn mond zou hebben openge daan, aan De Jong wel het hele verhaal verteld heeft „Die man heeft een groot deel v^n zijn leven opgeofferd voor ko ningin Wilhelmina. Voor de oorlog moest hij opstappen als commissaris, in Londen kreeg hij te horen dat hij als verrader werd beschouwd. Na de oorlog kon hij zelfs niet direct naar ons land terugkeren, omdat men bang was voor aanslagen. Te gen het einde van zijn leven heeft hij ken nelijk de menselijke behoefte gehad niet oneervol de geschiedenis in te gaan. Ik ken in de hele vaderlandse geschiedenis na 1935 niemand die zo ten onrechte be lasterd is als Van 't Sant", aldus dr. L. de Jong op zijn persconferentie. Koningin Wilhelmina, vanuit Londen sprekend tot haar land- en rijksgenoten. De strijd lustige taal, waarin zij al kort na de capitulatie uiting gaf aan haar vertrouwen in de eind overwinning. wekte bij de meeste ministers uit het kabinet De Geer slechts wrevel op. Officieren van het Militair Gezag trachtten zich in Engeland zo goed en zo kwaad als dat ging in te leven in de omstandigheden, waaronder zij in bevrijd Nederland hun taken zouden moeten vervullen. Hier wordt een „Duitser", die zich voor Nederlander heeft uit gegeven, naar Duitsland teruggebracht. Militairen van de Irene Brigade spelen het spel dapper mee. De werkelijkheid zou anders worden. n een onzer redacteuren) [STERDAM Met het negen- deel van zijn geschiedenis van Koninkrijk der Nederlan- in de Tweede Wereldoorlog" >ft dr.L.de Jong stellig een van beste en boeiendste boeken chreven. Ook het omvangrijk- meer dan vijftienhonderd pa- a's tekst in twee banden, plus tachtig aan bijlagen en regis- i. Het onderwerp is ditmaal inden", de historie van het re- ingsbeleid van 10 mei 1940 tot ini 1944 - de invasie op de Nor- ndische kust - het verhaal der- ve van de kabinetten De Geer Gerbrandy, maar vooral dat koningin Wilhelmina. lezet Nederland, hebben we destijds zo erg veel geweten van wat de uitge- en regering in Londen deed. Welis- werd er sedertdien veel bekend uit ce boeken over details van dat beleid rooral uit de omvangrijke verslagen de Parlementaire Enquêtecommissie vijftiger jaren, maar die commissie le bijvoorbeeld maar een deel van de netsnotulen uit die tijd en achtte zich, s De Jong, „verplicht, het aandeel jde koningin aan de besluitvorming m de beschouwing te laten". Juist de i\gin echter is daarin vaak de centrale ur geweest. long nu is niet alleen in de gelukkige tandigheid geweest dat hij in februari- rt 1957 drie lange gesprekken met i) prinses Wilhelmina heeft kunnen en, waarin zij openhartig antwoord >p alle vragen die hij toen kon stellen, bovendien kreeg hij met haar goed en en dat van koningin Juliana en de malige premier dr. W. Drees, toegang laar stukken, bewaard in het archief het kabinet der koningin. Van die Nederlandse begrippen unieke situa- ïeeft deze geschiedschrijver een pas- gebruik gemaakt, en mede daardoor voor het eerst een compleet beeld taan van de zakelijke en persoonlijke loudingen en denkbeelden, die het oop van de Londense jaren in belang de mate hebben bepaald. ^jama tisch beeld is in vele opzichten dramatisch, schokkend, soms verbijsterend. Er is ionden echt geworsteld tussen de ko- Jin en het kabinet. De situatie was er naar. In de ministersploeg die in de lagen van 1940 naar Londen uitweek er leiding van de zwakke jhr. mr. D. Geer, heersten volkomen ontredde en veel defaitisme. Het gezelschap een toeschouwer de aanblik van troep natgeregende mussen", met De als „de oudste grijsaard". Moesten onder zulke leiding ons land herwin- en ons wereldrijk besturen?" Daar geen sprake van zijn, en niemand die jduidelijker zag dan koningin Wilhel- juli 1940 had zij de uitzendingen Radio Oranje (waarvan De Jong toen en met J. W. Lebon, de uitgeweken ningmeester van de Vara, de eerste vormde) geopend met een strijdlustige waarin zij haar volle vertrouwen prak „in de eindoverwinning van onze k. die niet alleen sterk staat door dit van wapenen, doch niet minder het besef dat het thans gaat om onze ?ste goederen". De regering had groot waar tegen de manhaftige toon van die praak getoond en al eerder de erger van de koningin gewekt met het door resoluut verworpen plan om de zetel i de regering van Londen naar Neder- J*ds-Indië te verplaatsen. Premier De Geer (links), „de oudste grijs- ,aard" van zijn kabinet, vóór zijn desertie uit Londen naar Berlijn. Naast hem zijn op volger, die als oorlogsleider wel uit het goede hout was gesneden. Wat de maat bij haar deed overlopen was echter het absurde plan van De Geer om een paar weken met zomervakantie naar Zwitserland te gaan, omdat hij in zijn En gelse verblijf „zo slecht sliep". Hij zag al leen van zijn voornemen af omdat hem bleek dat hij niet meer vanuit Spanje naar Zwitserland kon vliegen, maar had toen zijn krediet al definitief verspeeld: op 23 augustus werd hem door de koningin de mantel uitgeveegd en geadviseerd ontslag te nemen. Zo geschiedde: op 3 september 1940 trad vervolgens het eerste kabinet van prof. mr. Pieter Sjoerds Gerbrandy aan, ooit de „rode" advocaat uit Sneek ge heten en tot dan toe minister van justitie. (De Geer aanvaardde in het najaar een re geringsopdracht voor Indië, reisde op 5 november naar Portugal maar deserteerde daar: op 7 februari 1941 keerde hij via Berlijn naar Nederland terug, waar hij na de oorlog terecht stond). Gerbrandy Gerbrandy was als oorlogsleider uit het goede hout gesneden, en toch zou ook hij halverwege de strijd de gunst van Wilhel mina verspelen, zozeer zelfs dat zij „de man die naast haar op de brug was gaan staan, na zijn (naoorlogse) aftreden als mi- nister-president (24 juni 1945) niet één maal meer heeft willen zien". Eerst toen hij in 1961 gestorven was, gewaagde Wil helmina in een telegram aan zijn weduwe van haar „dankbare herinnering" aan het vele dat Gerbrandy „in moeilijke omstan digheden gedaan heeft". Maar tot zijn moeilijkheden droeg juist ook de koningin veel bij. Het is duidelijk dat koningin Wilhelmina in 1940 het roer van de staat zelf in han den had genomen toen zij terecht De Geer tot aftreden had gedwongen en te genover de wankelmoedigheid van een aantal ministers de vaste overtuiging van haar strijdbaarheid stelde. Zij was boven dien na 42 jaar constitutioneel regeren in een geheel nieuwe machtspositie geraakt. Er waren in Londen wel ministers, maar daar was geen parlement dat het kabinet ter verantwoording kon roepen. Koningin en ministers moesten het in Londen sa men zien te redden, maar waren ook tot elkaar veroordeeld: de koningin kon niets als geen minister aan haar besluiten wilde meewerken, maar de ministers konden evenmin vooruit als de koningin weigerde een besluit te tekenen. Over en weer deed zich die patstelling bij herhaling voor en aldus was het decor geschapen voor de ja-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1979 | | pagina 13