ar „Nubië aan
de Nijl" lijkt
J-fubliek succes
te worden
Het treurigste
van
Maarten 't Hart
Koningskroon; de band is
versierd met een gedreven
fries van de god Horus,
haviken op een rij, die
dubbele kronen dragen;
aan de voorzijde een
ramskop, bekroond door
een maansikkel, waarop
vier hoge veren,
geflankeerd door
uraeusslangen en bezet
met gepolijste stenen van
kornalijn. 4e eeuw n. Chr.
DEN HAAG De tentoonstelling „Nubië aan de
Nijl, voorportaal van Afrika" in het Haags
Gemeentemuseum lijkt een groot publiek succes
te worden. De eerste dagen kwamen al veel
bezoekers en afgelopen zondag was het bepaald
druk. In wetenschappelijk opzicht staat het succes
al vast. Reeds vorige week werd een colloquium
gehouden, waarvoor een internationaal gezelschap
van egyptologen, die in het Franse Grenoble
congresseerden, speciaal naar Den Haag was
overgekomen. Dat wetenschappers warm zouden
lopen voor deze unieke tentoonstelling was te
voorzien. Verheugend is dat ook de gewone
museumbezoekers in groten getale komen kijken.
Het ligt namelijk niet voor de hand dat men later
ooit nog in staat zal zijn een dergelijke collectie
bijeen te zien.
Die gewone museumbezoeker zal vooral worden
aangetrokken door het mysterieuze dat dergelijke
tentoonstellingen omgeeft. Dat is gebleken bij
eerdere tentoonstellingen over oude culturen in dit
museum en bijvoorbeeld ook bij „Goden en
farao's", de tentoonstelling over Egypte, die dit
voorjaar te zien was in Museum Boymans-Van
Beuningen te Rotterdam.
Zoals we hier al schreven sluit de tentoonstelling in
het Gemeentemuseum prachtig aan bij „Goden en
farao's". Die tentoonstelling was een regelrechte
publiekstrekker met nagenoeg louter
hoogtepunten uit de Egyptische cultuur, die
overigens, zij het met minder spectaculaire
stukken, ook in ons land (in het Rijksmuseum voor
Oudheden te Leiden) goed bestudeerd kan worden
en derhalve hier redelijk bekend is.
Hier springen de verschillen in het oog met de
huidige tentoonstelling in Den Haag. „Nubië aan
de Nijl" Is veel minder spectaculair dan „Goden en
farao's", maar daar staat tegenover dat wat hier
geboden wordt tot voor kort gedeeltelijk totaal
onbekend was. Dat verklaart de interesse van de
vakmensen die uit heel Europa naar Den Haag
kwamen en die ongetwijfeld nog door vele anderen
gevolgd zullen worden. Het geeft ook het gelijk
aan van de „leken" die blijken te beseffen dat hier
iets te zien is dat niet zo oogverblindend is, maar
wel erg belangrijk.
Aardewerk
Niet zo spectaculair. Dat geldt bijvoorbeeld voor
het aardewerk. Niet iedereen zal daar op het
eerste gezicht het volkomen unieke van afzien.
Want uniek zijn ze wel, deze vaten van slechts
enkele millimeters dikte van zo'n 5000 jaar
geleden, een technische prestatie die in die tijd
nergens anders geleverd werd en die later nooit
werd overtroffen. Aardewerk neemt een
belangrijke plaats op de tentoonstelling in, want
ook latere generaties van Nubiërs toonden zich
meester op dit gebied. Na 2000 v.Chr. vallen de
ingegrifte versieringen van het aardewerk op
waarover moderne pottenbakkers enthousiast
zouden kunnen raken.
Typisch voor Nubië is het inlegwerk van ivoor in de
vorm van dieren. Ze zijn afkomstig van een
pronkbed waarop een overleden vorst zijn laatste
rustplaats vond. Dat de Nubiërs bekwame
goudsmeden waren blijkt uit een aantal sieraden
die soms heel fijn bewerkt zijn. Ook andere
metalen voorwerpen, lampen, vaatwerk,
wierookbranders tonen een grote vaardigheid in
de metaalverwerking. De argeloze bezoeker moet
zich daarbij realiseren dat hier geput werd uit een
duizenden jaren lange periode, waarbij men niet
op het eerste gezicht kan overzien of er sprake is
van voorop lopen of van afhankelijkheid van het
(noordelijke) buurland Egypte.
Die afhankelijkheid is soms gemakkelijk af te
lezen, met name in sommige beelden en reliëfs die
op iedere bezoeker als „duidelijk Egyptisch" zullen
overkomen, al kan men vaak het eigen Nubische
onderkennen, bijvoorbeeld door duidelijk negroïde
kenmerken van voorgestelde personen. Afgezien
van dit aspect kan men vaststellen dat zich onder
die beelden voortreffelijke kunstwerken bevinden.
Ruim vierduizend jaar
Te zien is niet meer of minder dan een overzicht
van de Nubische cultuur van rond 3000 voor
Christus tot in de 12e eeuw van onze jaartelling. In
die tijd heeft Nubië perioden gehad waarin Egypte
de eigen cultuur beheerste, maar ook perloden
waarin er sprake was van culturele (en
staatkundige) onafhankelijkheid. Systematisch
onderzoek heeft lang op zich laten wachten. Dat
kwam pas goed op gang toen vaststond dat door
de verhoging van de Assouandam een groot
gedeelte van het historische Nubië onder water
zou verdwijnen. De UNESCO organiseerde een
crash-programma om te redden wat te redden
viel. Honderden wetenschappers uit aller heren
landen stortten zich op het gebied om te
bestuderen, beschrijven en conserveren. Een
dergelijke reddingsactie is nooit eerder
voorgekomen. Het resultaat was imposant. De
cultuur van Nubië, een verdronken land nu, is
beter beschreven en bewaard dan menige andere
oude cultuur.
Voor die beschrijving kunnen we opnieuw
verwijzen naar de Engelstalige catalogus (f 60.-)
die ook de Haagse tentoonstelling begeleidt. Ze is
uitputtend, op de tentoonstelling zelf moeilijk te
hanteren, maar voortreffelijk als studiemateriaal
achteraf of (beter nog) te raadplegen vóór het
bezoek aan de tentoonstelling.
De swastika was in
veel oude culturen
een geluksteken en
kreeg pas in onze
eeuw zijn grimmig
karakter als
kenmerk van het
nationaal-
socialisme. Hier
komt het
hakenkruis voor op
een grafstèle van
een vrouw en een
man. Beschilderde
zandsteen, 2e-3e
eeuw n. Chr.
Beker beschilderd in rood
en purper-bruin met een
scène van een naakte man
die met een grote hond en
twee stokken twee
viervoeters voortdrijft.
Gebakken aarde, 2de eeuw
v. Chr.
Ons trof met name het levensgrote granieten
beeld van koning Senkamanisken als een
toonbeeld van tijdloze sculpturale kracht.
De tentoonstelling telt 295 nummers. Bij een
cultuur met een vrijwel ononderbroken
geschiedenis van ruim vierduizend jaar betekent
dit dat niet meer geboden kan worden dan een
vluchtige bloemlezing, waarin flinke gaten vallen
en andere zaken wat over-geaccentueerd worden.
Afgezien daarvan kan toch gesproken worden van
een voortreffelijke presentatie van een cultuur die
totnogtoe vrijwel onbekend was en die haar
voortbestaan in feite dankt aan het feit dat ze ten
dode opgeschreven leek. Na Den Haag is ze
nergens anders meer te zien. De collectie valt weer
uiteen, gaat naar de verschillende eigenaars in
Afrika, Amerika en Europa en komt in deze
samenstelling nooit meer bijeen. Tot 25 november
kan men ze in Den Haag zien. Ons advies: wacht
niet te lang. De ervaring leert dat het bezoek stijgt
naarmate de sluitingsdag nadert.
Het Gemeentemuseum heeft er alles aan gedaan
om het de bezoekers makkelijk te maken. Er Is
een duidelijke tekstbegeleiding op de expositie,
een klank-diabeeld en een beknopte catalogus In
de Nederlandse taal {f 10.-) met een aantal van de
prachtige kleurenfoto's uit de Amerikaanse
catalogus.
Voor bezoekers van buiten Den Haag is er een
speciale regeling in samenwerking met de
Nederlandse Spoorwegen. Men kan op het eigen
station een kaartje kopen. Dat geeft recht op de
reis heen en terug, een dagkaart voor de Haagse
trams en bussen, entree tot de tentoonstelling en
een kopje koffie in het museum. De prijzen
variëren uiteraard naar gelang de afstand (van
f 7.- voor Delft tot 35,25 voor Leeuwarden).
VOLKERING
jilig
ticahouder, versierd met schaak-
troon, waartussen een rijtje zuilt-
di»ut en ivoor, eind 3e, begin 4de
i. Chr.
De dood, de dood van je vader. „Zo'n
onderwerp kan gewoon niet fout", riep
.Gerard van het Reve een jaar of twintig
geleden in een van de weinige
programma's die de televisie over
literatuur maakte uit, met ongeveer
deze woorden. Het ging toen over een
passage uit een boek van Mulisch;
„Voer voor psychologen", waarvan
Reve vond dat de beschrijving van de
dood van de vader desondanks toch
fout gelopen was. „De man moest op
zijn sodemieter hebben" of zoiets riep
Reve toen, tot ontsteltenis van velen.
Hij had gelijk. Zijn woorden zijn echter
veel en veel meer toepasbaar op wat
Maarten 't Hart momenteel van dit
thema maakt.
In de roman „De Aanspreker" hoort de
hoofdpersoon, de ik, die Maart of Maarten heet,
dat-zijn vader lijdt aan kanker van de
alvleesklier, zodat hij geen half jaar meer te
leven zal hebben. Moet hem dat verteld worden
of niet? Voor het hem of de moeder of andere
familieleden verteld is, na alle aarzeling van
Maarten, is de man gestorven in het ziekenhuis.
Voor het zover is, herinneringen aan dood,
onheil, rampen. In het eerste hoofdstuk doet de
zoon op een winterdag een wandelingetje langs
de kade, komt terecht in de ijzel en hangt een
tijdje aan de kadewand, tussen leven en dood
in.
Verderop vermeldt hij een herinnering uit zijn
kinderdagen, dat hij met zijn vader mee mocht,
het kerkhof op, waar zijn vader doodgraver was.
Op het kerkhof moest een graf geruimd, een
zaak waar Maarten als kind dit keer getuige van
was. Dat is een aardig verhaal. Het stond
overigens al eerder in Maatstaf en je had er
toen geen idee van dat het een deel zou zijn van
een roman, zozeer was het een verhaal, een
werkelijkheid in zichzelf.
Naarmate dit boek zich onder Je ogen verder
openvouwt, vraag je je steeds meer af, waar het
eigenlijk allemaal om gaat. Zoals je je ook
steeds afvraagt over wie het eigenlijk gaat.
Want de hoofdpersoon is dan wel een „ik",
maar het ontbreekt aan elke vorm van
informatie over die ik. Op goed geluk neem je
maar aan dat hij in Leiden woont, omdat die
plaats een paar keer In het boek genoemd
wordt, met dezelfde slordigheid moet je maar
geloven dat de ouders van de ik In Maasland
wonen. Maarten 't Hart gaat er domweg van uit
dat zijn biografie hem reeds lang is
voorgesneld, dat bovendien iedere lezer wel
zozeer de ,,'t Hart-routine" zal hebben, dat hij
er automatisch van uitgaat dat de Ik de
bekende wetenschapper-bioloog Maarten 't
Hart is, verbonden aan de Rijksuniversiteit van
Leiden, afdeling Ratten, verder druk doende
met literatuur, cultuur, In de vorm van bijdragen
aan allerlei tijdschriften en publikaties van
romans, verhalen, essays en alle allerhande die
zoal gemaakt wordt in dit genre. De fictie in het
werk van 't Hart is immers altijd gericht rond
een ik, die werkzaam is aan de Rijksuniversiteit
van Leiden, afdeling Ratten, enz. Het vicieuze
cirkeltje is er volop.
En wat voor persoon zou Je Je bij de ik van „De
Aansprekers" eigenlijk kunnen voorstellen? De
wat vroeg reeds kalende meneer van de foto,
die zich een guitige glimlach en oogopslag voor
die 't Hart-foto aanmat? Of de man die je in
interviews allerlei onzin over zichzelf en het leed
in de wereld in het algemeen hebt zien
verkondigen? De man die je ooit In een
kantinezaaltje van een Rijswijkse school met
zijn bekende hoge stemgeluid een paar
verhalen hebt horen voorlezen?
Want met de gegevens In het verhaal kom je
niet ver. De „ik" om wie anders gaat het, toch
niet om het drama van de vader die tenslotte
toch dood gaat. Het gaat om de persoon en het
drama van de zoon. En dat, de kern van het
verhaal, blijft keurig buiten bechouwing.
Het had een prachtig verhaal moeten worden.
Het thema laat zich niet omver gooien. Reve
had daar twintig jaar geleden groot gelijk in.
Maar het blijft te veel het thema en het geloof
van de auteur dat hier succes ligt. Het geloof
dat hij zich bij dat thema alles kan veroorloven:
Neem de passages midden in het boek, waarin
de ik verslag doet van gesprekken in een PTT-
kantoor, een man achter het loket die een
bejaarde te woord staat. Daar komt een soort
humoristische sketch op papier te staan, die
André van Duin, De Mounties, Snip en Snap en
wie heb je nog meer gehad, unaniem zouden
hebben geweigerd wegens gebrek aan humor.
Naar mijn oordeel blijkt daaruit, en uit veel
andere aspecten van deze roman, dat Maarten
't Hart momenteel gespeend is van elke vorm
van zelfkritiek. Hij schrijft slordig, humorloos,
meent dat zijn lezers het allemaal wel pikken.
,Hoe kan het bijvoorbeeld dat er geel, verdroogd
gras zit onder een grafsteen die er al zo'n
negentig jaar ligt? 't Hart zou, als bioloog, daar
meer van moeten weten. En dat Is maar een
voorbeeld.
JAN VERSTAPPEN
Maarten 't Hart: „De Aansprekers, roman van
vader en zoon", Uitgeverij de Arbeiderspers.
Prijs 19.50.