Een
burgerlijkft
vakantie
in het
zuiden
„Een burgerlijke
vakantie in hetzuii i
is de titel van het
romandebuut van I
Sterckx, een auteui
in de jaren zestig a
het toneel in de
Vlaamse schouwbi
nogal opzien baarc
doorzijn tamelijk
experimentele een
en andere spelen,
werden nogal gesp
werden verder een
gemeengoed op
toneelscholen en b
experimentele
toneelclubjes. Nadi
hoorde je jarenlang
weinig van de man,
sinds kort is hij wee
terug in de literatui
Met een roman, toe
maar. Een burgen
vakantie in het zuid
is de titel van het be
waarin een vakanti
van twee echtparer
waarvan een van di
heren de ik-persoo
wordt beschreven,
laat zich gemakkeli
raden watergebeu
tussen deze mense
40 jaar en wat oude
De oudste van de
een heer, die welisv
65 is, maar 20 jaar
jonger lijkt.
Dat viertal, een bee
aardige vriendscha
heerst tussen hen,
heeft gezamenlijke
vakantie besproken
het eiland Forment
bij Ibiza. De intimite
domweg noodzakel
gevolg van het verb
in hetzelfde vakanti
groeit heel snel. Bit
de kortste keren lop
ze metz'n vieren n
rond in en rond hun'
vakantiewoning, dij
gelukkig voor andei
nogal gèisoleerd is
de buitenwereld. Di
betekent nu niet dit
dat er allemaal
uitspattingen op se
gebied plaats v/'ndq
hoewel de ik-figuui v
zijn echtgenote da fl
de weer zijn, in dez
nieuwe ervaring vai
erotiek, natuur, vrijl1
en openheid. C
Er valt eigenlijk wei
te melden over het
verdere verloop van
boek. Er ontstaat ee
groeiende belangst
voor elkaar tussen
figuur en de andere
dame, waaruit een I
groot gevoel van ge
en geloof in een
toekomst van grote
vriendschap met zij Zl
vieren zonder jalou
of problemen kan
groeien. Dat geloof
zo'n geluk groeit wi
de ik, verder weet je
niet hoe de anderen
daarover denken, oi
ze heel welbewust t
het perspectief van
verteller van het vei
staan (en de vertellt
de ik, een van de vie
betrokkenen).
Dat is wel raar voor
toneelauteur, die to
altijd denkt vanuit e
personnage die hij l
tonele voert. Piet SI
heeft hier zo definit
gekozen voor een
personate roman
(waarin de visie van
van de betrokkenen
uitgangspunt is voo
vertellen van een
verhaal) dat daarmi
tekort gedaan word
aan zijn eigen opze
het verhaal.
Wat immers overko r
het viertal? Nadat d
en de tweede dame
elkaar dan in de
prachtige nacht
inderdaad vinden, t
de roman de lyrisch
beschrijvingen van
geluk, van het gevo
van grootsheid van
ik, elkaar steeds snt
en ook wel steeds
ongeloofwaardiger
opvolgen, sterft de
andere heer van he
viertal; in zee vindtI
de verdrinkingsdoo
Het geluk is over; d(
illusie over geluk erf V
vallen weer stuk in i
werkelijkheid.
De ironie van de ti'tfi
die ik er althans in
proef, vind ik eigen
nauwelijks of niet tl
in het boek zelf. Me
wat goede wil l<unj
opgeschroefde en
onwerkelijke
beschrijvingen van
hevige
gemoedsaandoenii
van de hoofdpersot
ironisch beschouw
maar daar is toch w
duidelijkheid over.
Ik vind het dan ook
vooral een burgerlij
boek.
JAN VERSTAPPEN
Plet Sterckx: „Een
Burgerlijke Va kant
het Zuiden". Ultgi
Manteau. Prlj» 111
Zelfportret met vilten hoed, gedaan op de manier van Rembrandt,
1860/62.
Adolphe
Monticelli:
gedreven
schilder
die
eigenzinnig
eigen
weg
Het laatste zelfportret, 1884/85.
AMSTERDAM „Voor mijzelf ben ik er zeker
van dat ik zijn werk hier voortzet, alsof ik zijn
zoon was óf zijn broer". Dit schreef Vincent
van Gogh in 1888 aan zijn broer Theo en de
man waarop hij doelde was Adolphe Monticelli,
de franse schilder die twee jaar eerder was
overleden. Monticelli was een buitenbeentje in
'de schilderkunst van zijn land. Altijd experimen
terend was hij geleidelijk tot een heel eigen
stijl gekomen, die door maar weinigen gewaar
deerd werd. In Engeland en Amerika was zijn
werk meer in trek dan in zijn eigen land. Toch
was zijn invloed groot. Vincent zou sommige
dingen nooit zo geschilderd hebben als hij
Monticelli's werk niet gekend had. Dat geldt
ook voor Cêzanne, die jarenlang met hem be
vriend was, en voor anderen. Zijn werk werd
aanvankelijk, ook in ons land, vooral door
schilders verzameld. Voor leken was hij kenne
lijk te moeilijk. Nu ligt het waarschijnlijk alle
maal wat anders. Dit kan men gaan zien in de
tentoonstelling die het Museum of Art te
Pittsburgh organiseerde en die tot 2 september
te zien is in het Rijksmuseum Vincent van
Gogh te Amsterdam.
Monticelli's leven had geen gemakkelijke start.
Zijn ouders waren niet getrouwd, omdat zijn
grootvader geen toestemming wilde geven tot
het huwelijk van zijn dochter met het kleine
ambtenaarje Thomas Monticelli. Adolphe zou la
ter een portret van zijn grootvader schilderen,
dat ook op de tentoonstelling aanwezig is (uit
het Kröller-Müller-museum). Het geeft een
streng en gesloten heer weer, die bepaald niet
gemakkelijk geweest moet zijn. Adolphe werd
op het platteland van de Provence onderge
bracht. Pas toen hij al tien was ging de oude
man overstag. Zijn ouders trouwden en Adolphe
keerde terug in zijn geboortestad Marseille. Hij
had nauwelijks enige formele scholing gehad,
sprak zelfs geen frans, maar alleen het plaatse
lijke provencaalse dialect. Hij hield aan zijn
vroege jeugd wel een enorme liefde over voor
de natuur, die hij in de Provence zo schitte
rend had leren kennen en waar hij telkens in
zijn latere leven naar terug zou keren.
Zijn aanleg voor de schilderkunst bleek pas la
ter. Een privê-school was geen succes, ook als
leerling bij een apotheker mislukte hij en het
zelfde gold voor de muziekacademie. Toen,
rond 1839, verscheen Félix Ziem op het toneel,
een jonge kunstenaar die met lesgeven geld
bijeen wilde brengen voor een reis naar Italië.
Adolphe had juist de muziekacademie verlaten
en zijn ouders wilden in arrenmoede deze gele
genheid te baat nemen. Het klikte meteen tus
sen leerling en de slechts enkele jaren oudere
leermeester. Adolphe bleek talent te hebben en
hard te willen werken en toen Ziem in 1841 in
derdaad naar Italië vertrok was Adolphe zo ver
dat hij met succes ingeschreven kon worden
aan de Académie de Dessins te Marseille. Het
werken daar bestond hoofdzakelijk in het kopië
ren van oudere meesters, maar in 1845 kwam
de academie onder leiding van Emile Loubon
en die bevorderde het direct naar de natuur
schilderen. Loubon was een groot bewonderaar
van Watteau, de befaamde rococo-schilder en
Monticelli nam die liefde gaarne over.
Fetes galantes
In de voortreffelijke (engelstalige) catalogus die
de tentoonstelling begeleidt wordt uitvoerig in
gegaan op de plaats van de rococo in de fran
se kunst. Die stijl bloeide met grootmeesters
als Watteau en Boucher in de eerste helft van
de 18e eeuw, maar werd na 1760 als 'te wuft'
door Lodewijk XV afgewezen. Ze verdween
nooit helemaal, werd onder Napoleon weer po
pulair en steeg tot grote hoogten tijdens het
Tweede Keizerlijke Napoleon III. Monticelli zou,
naast landschappen en portretten, zijn leven
lang „fêtes galantes" in rococo-trant schilderen,
feestelijke bijeenkomsten in fraaie tuinen waar
eleganten dames en heren speelziek verpoos
den.
kunst die al het andere voor hem onbelangrijk
maakte, gaven hem iets buitenissigs. Sommigen
dachten dat hij niet goed bij zijn hoofd was.
Daarbij deden verhalen de ronde dat hij alcoho
list was en vrijwel voortdurend beneveld. Monti
celli beroerde dat weinig. Dat hij voor zichzelf
de ambitie had als groot kunstenaar erkend te
worden bewijzen zijn herhaalde uitspraken dat
hij zijn tijd tientallen jaren vooruit was. Het
blijkt bijvoorbeeld ook uit het zelfportret dat hij
in 1860 schilderde en dat helemaal gedaan is
in de trant van de door hem bewonderde Rem
brandt.
In 1863 was hij weer in Parijs, waar in de ko
mende jaren tal van fêtes galantes zouden ont
staan. Zijn landgenoten hadden niet veel met
zijn werk op, maar Engelsen en ook Amerika
nen sloegen het hoger aan. In 1869 kon hij
twee schilderijen verkopen aan het museum te
Lille en het moet voor hem veel betekend heb
ben vertegenwoordigd te zijn in een van de be
langrijkste musea van zijn land. Een jaar later
was het oorlog. In 1870 bezetten de Duitsers
Parijs. Monticelli kon nog net ontsnappen. Hij
ging terug naar Marseille. Te voet.
Als een razende
De laatste jaren van zijn leven zouden ook zijn
productiefste worden. Hij schilderde als een ra
zende, zeker drie stuks per week, tweeduizend
schilderijen bij elkaar in een grondig verande
rende stijl. Gaandeweg werd zijn onderwerp to
taal onbelangrijk voor hem. Het ging erom met
de dik opgesmeerde verf-materie effecten te be
reiken die nooit eerder waren verkregen. Soms
zijn die schilderijen feesten van kleuren, maar
men kan zich voorstellen dat tijdgenoten het
hoofd schudden bij het zien van zoiets onge
woons. Hij reikte naar de abstracte kunst waar
toen nog niemand van had gehoord uiteraard
en was daarin zijn tijd inderdaad tientallen ja
ren vooruit.
Het verhaal gaat dat een 'bospad' van hem lan
ge tijd als een 'marine' geboekstaafd was en
men kan begrijpen hoe zoiets op zijn tijdgeno
ten moet zijn overgekomen. Een van de laatste
schilderijen op de tentoonstelling, Onder de bo
men aan de rand van het water (1883/85), is
een extreem voorbeeld van zijn latere kunst.
Een vrouw wast kleren in het water maar zij is,
met één verfveeg weergegeven, nauwelijks her
kenbaar. Het laatste stuk moet betrekkelijk kort
voor zijn dood ontstaan zijn. Hij was door een
beroerte getroffen en gedeeltelijk verlamd toen
hij dit zelfportret met schildersezel maakte. Een
nobel schilderij van een oud man die voor
zichzelf de zekerheid heeft dat hij een groot
schilder is, anders dan de anderen. De zeker
heid ook dat latere generaties zijn werk op
waarde zouderi schatten.
Tijdgenoten
De tentoonstelling wordt afgerond met werk
van Monticelli's tijdgenoten als Diaz, Ziem, zijn
eerste leermeester en jarenlange vriend, Cêzan
ne en anderen. Ook wordt werk getoond van
schilders die door Monticelli werden bëinvloed:
Van Gogh, Matisse, Redon, Soutine, De Vla-
mi nek.
Aan Van Goghs band met Monticelli wordt in
de catalogus extra aandacht besteed. Vincents
broer Theo kocht in 1886 in een Parijse kuns
thandel zes schilderijen van hem aan. Die zijn
in de collectie gebleven en worden nu op de
begane grond van het museum apart getoond
als opmaat voor de tentoonstelling. Een lees
hoek op de verdieping waar de tentoonstelling
wordt gehouden biedt geïnteresseerden uitvoeri
ge documentatie over de schilder, met name
ook over zijn bekendheid in ons land en in
fotokopie, alle passages uit Van Goghs brieven
die over Monticelli handelen.
VOLKERING
Adolphe ging in 1846 naar Parijs om zijn studie
te voltooien in het atelier van Paul Laroche, de
zelf nog les had gekregen van de late rococo-
schilder Jean Frédéric Schall en die onder zijn
eigen leerlingen latere beroemdheden als Millet
en Daubigny telde. Twee jaar later was hij te
rug in Marseille. Hij ging aan tentoonstellingen
deelnemen, schilderde in opdracht portretten en
religieuze stukken. Zijn stijl was aanvankelijk
duidelijk academisch, maar hij experimenteerde
steeds, zoals hij dat zijn leven lang zou doen,
met nieuwe technieken.
Diaz
In 1855 was hij opnieuw in Parijs. Hij werkte er
bij Narcisse Diaz de la Pena. Op de tentoon
stelling kan men zien welke invloed Diaz op
zijn werk had. Zijn schilderwijze veranderde. Hij
werd de colorist die zich minder bekommerde
om de voorstelling dan om de wijze waarop
kleuren en licht tegen elkaar werden gezet.
Monticelli kwam op zijn tijdgenoten over als
weinig ambitieus. Hij stelde weinig eisen aan
het leven, zolang hij maar schilderen kon. Hij-
verkocht zijn werk voor vrijwel elk bedrag dat
hem geboden werd. Zijn onzakelijke inslag, zijn
eigenzinnigheid, zijn gedrevenheid voor zijn
De ontmoeting, een van de schilderijen uit de Van Gogh-collectie.
Vier vrouwen, twee honden, 1875/77