Pluim
van
ploeg-
leider
De Tour de France,
een gekkenhuis op
luchtbanden, beheerst
in deze weken weer
de gemoederen van
wielerfanatendie
dag na dag,
gekluisterd aan radio-
en televisietoestel, de
martelgang van hun
favorieten volgen.
Wie zal in deze
moordende afvalrace
langs berg en dal
uiteindelijk in het
Pare des Princes in
Parijs als de door
gele wol geverfde
superheld tot koning
der klipgeiten
worden gekroond?
Dat is de beslissende
vraag, die in elke
nieuwe aflevering
van bet grootste
wielerspektakel op
dit ondermaanse
miljoenen bezig
houdt.
Ook Eric Sorel, zelf
een peda leur van
voorname klasse, die
met rap voetenwerk
en uitgekiend verzet
reeds menige
demarrage in zijn
voordeel heeft beslist,
is al jaren verslaafd
aan de Tour de
France. Om de
diepere zin van dit
beulenwerk te
kunnen doorgronden,
dook hij in de
annalen van dit
spektakel en bij die
speurtocht door het
walhalla van de
wielergeschiedenis,
deed hij verrassende
ontdekkingen,
waarvan hij u op
deze pagina graag
deelgenoot maakt
Door
Eric Sorel
De alom bekende en
gevreesde Spaanse
ploegleider Borselano
hier op de fiets, waar
mee de Spanjaard
Tornani onder rug
nummer 35 in de tach
tiger jaren van de vo-;
rige eeuw triomfen
vierde. Borselano was
zo onder de indruk
van de capaciteiten
van deze wielerreus,
dat hij hem later in
lijfde in zijn eigen
ploeg. Met een lading
hagel maakte hij en
kele jaren later zelf,
zij het ongewild, een
einde aan de grootse
carrière van Tornani.
4 Duizend maal frisser was de geest, die rond
negentienhonderd door de Tour-gelederen waaide.
la*- Over geld werd toen nog niet gesproken, over
jn? Dries van Agt trouwens ook niet Het was echt
w. louter sportiviteit, wat de klok sloeg. De jongens
W sprongen's morgens monter op hun
gezondheidszadels met flessen priklimonade en
d pinda 's in een grote gezinstas aan het stuur.
«„Joepie", riepen ze bij de start en als het tegen
vieren liep hielden ze er mee op. Desnoods midden
op het veld.
rt „Jongens, tot hier en niet verder", besloten dan de
liS ploegleiders en glimlachend lieten ze hun helpers
de paarden vóór de wagens uitspannen. Daarna
werden er tenten opgeslagen en de rest van de
avond bracht men door bij sport en spel.
lit Het is bekend: het immense verschil tussen vroeger
en nu zit 'm in de ploegleiders. De heren denken,
dat ze het gemaakt hebben, als ze een zonnebril
I opzetten en door een inferieur toetert je hun
1 renners tot spoed aanmanen. Maar het ontbreekt
1 hun zichtbaar aan moed en geestdrift. De meesten
hebben tegenwoordig een mentaliteit van drie delen
kauwgum met citroensmaak en vier delen
W rozewater. Slapjanussen zijn het, dagdromers en
ibamboucheurs. Dat zijn het.
w Waar vind je vandaag de dag nog een Borselano?
ro* Ga de volgauto's maar langs. Nergens zul je hem
vinden.
"J Toch zou het een zegen voor de Tour zijn, als die
W- man er nog was. Borselano, ploegleider van Spanje
in 1903. Een reus van twee meter was ie, rijkelijk
voorzien van deugdelijk baard- en snorwerk.
zi Ik word spontaan weer lyrisch als ik aan die man
a denk. De Spaanse renners vreesden Borselano
zozeer, dat ze uit louter angst elke dag alles
wonnen. De gele trui, het ploegenklassement, het
puntenklassement, de groene trui. De hele
ratteplan. U kent dat gevoel ongetwijfeld ook: in
de wach tkamer van de vrees is de mens tot zeer
01 grote dingen in staat. „Lieverme kapot rijden in
de afzink, dan een doodklap krijgen van
ij» Borselano", was reeds in 1903 een gevleugelde zin
je| geworden.
ra Om zijn woorden kracht bij te zetten had
Borselano ook nog een dunne zweep bij zich, die
hij gedurende de rit telkens over de ruggen van
zijn renners legde. Hij deed het wel voorzichtig, dat
i moet hem worden nagegeven, maar je blijft er toch
altijd iets van merken. En als ze er weer eens niks
van bakten riep hij schuimbekkend:
df Kostschooljuffers en salonjonkers zijn jullie. Tuig
van de richel, ongedierte. Ik moet een grote poep
van jullie laten". En waarachtig, er waren
momenten dat het hem nog lukte ook.
liSoms riepen de renners huilend terug: „Maar
meneer Borselano. De weg staat ook zo scheef'.
„Uitvluchten", gilde hij dan, Jaffe smoesjes. Ik zal
i jullie eens wa t la ten zien
Vervolgens tilde hij uit de laadbak van zijn rijtuig
een oude damesfiets, waarop hij als een hinde
wegschoot. Dansend ging hij de berg op, zig
zaggend als een vuurvlieg. En eenmaal op de top
brulde hij omlaag: „Nou, wat zei ik jullie, ballen
gehakt. Komt er nog wat van
Soms werd Borselano echt kwaad en dan greep hij
zijn windbuks uit het rek en schoot hij zijn renners
i kleine pluimen in het achterwerk. Ze konden dan
aan de kleur zien, hoede ploegleider over hen
i dacht. Een gele pluim betekende: „Ik zou maar
naast mijn fiets gaan lopen, als ik jou was. Dan
kom je tenminste vooruit". Rood betekende: „Ga je
startgeld terugbrengen en word maar
i banketbakker". Op zon- en feestdagen gooide hij er
ook wel eens een geel-witte tussendoor. En die
beduidde: „Mijn zegen heb je". Het systeem werkte
lange tijd uitstekend, totdat een onverlaat op één
1 der laatste Tourdagen de pluimpjes verwisselde
l voor patronen met hagel.
Tegen drie uur maakte Borselano zich weer eens
uitzonderlijk kwaad en als vanouds greep hij zijn
i buks en legde hij aan, daarbij mikkend op het
strak gespannen zitvlak van Guiseppe Tornani.
„Pief, paf, poef", riep hij nog jolig, toen hij een
1 handvol hagel in zijn renner joeg.
Tornani, die de betekenis van deze hint niet kende,
gleed geluidloos van zijn fiets en bleef voor
pampus in een droge greppel liggen.
Nog diezelfde dag reisde Borselano terug naar
r Madrid, waar hij nog jaren met zijn vrouw een
winkel in fijne vleeswaren heeft gedreven.
Sindsdien is er in de Tour geen behoorlijke
ploegleider meer geweest. Ja, Post wellicht. Maar
dat zeggen we ook waarschijnlijk, omdat hij de
enige Nederlander is in dat rijtje slampampers.
Er rijdt een
geheimzinnige renner
mee in deze Tour. Het
volk langs de weg heeft
van zijn verschijning
inmiddels al een
mysterie gemaakt. „Daar
gaat Plombal", fluisteren
ze eerbiedig, „en nog
steeds op die vreemde,
hoge fiets".
Op zo'n moment heft
Plombal glimlachend het
hoofd, voordat hij weer
als een schicht verdwijnt
in het spoor van het
peleton.
Plom bal is een groot
raadsel in het circus van
Goddet. Niemand weet,
waar hij vandaan komt
en waarheen hij op weg
is. Zijn naam komt ook
niet voor op de lijst van
deelnemers.
En toch scandeert het
volk zijn naam: Plombal,
een toverwoord, dat
dromen tot
werkelijkheid maakt.
Zelden behoort hij bij
de eerste honderd en
daardoor lijkt het, alsof
hij slechts voor speken
bonen rondsukkelt
Totdat het publiek op
een ochtend een kramp
doorzijn tanige lijf ziet
trekken. Het is de
donderslag, die de hemel
schoon veegt. Plombal
kromt de rug en zijn
benen geselen de
pedalen als voorhamers.
Een losgeslagen
goederenwagon lijkt hij
opeens, meedogenloos
voortjagend over de
kronkelwegen.
Moeiteloos snelt hij op
zulke momenten de
andere renners voorbij,
bezeten lijkt hij dan
dooreen duistere
kracht. Hinaultis
plotseling nergens meer.
Nauwelijks een kwartier
geleden leek hij nog
oppermachtig, maar in
de schim, die langs hem
stoof, heeft hij zijn
meerdere herkend:
Plombal.
De grote onbekende is
gekleed in een degelijk,
ouderwets uniform met
bijbehorende lakense
kleppet. Het is duidelijk
een pak uit de vorige
eeuw, dat op het Franse
platteland gedragen
werd door gendarmes en
postbodes. Zijn fiets is
zwartgelakt en heeft een
streng, hoog stuur met
een bel, die hij zelden
gebruikt.
En even plotseling als
hij naar voreh is
gesprongen, verdwijnt
hij weer in het niet.
Soms wordt hij
's middags nog wel in
de volgende etappeplaats
gesignaleerd, waar hij
op het dorpsplein in zijn
dooie eentje een
ereronde rijdt. Tevoren
heeft hij uitzijn
achterzak een oude,
papieren krans gehaald
en die om zijn nek
gehangen.
Plombal is een mysterie,
dat nooit ontward zou
zijn, als ik niet geheel
bij toeval in Bordeaux
een oude grijsaard, had
ontmoet, die een sonate
van Bach opzijn
blokflui t speelde en van
geen beloning wilde
weten.
„Zal de Kneet nog gaan
vlammen vroeg ik
hem.
Hij schudde zijn hoofd
en zei: „Dat is
onbelangrijk. Onthou
slechts één naam,
vriend". En zijn stem
dempend onthulde hij
fluisterend de naam:
„Plombal".
Geschrokken vroeg ik
daarop: „Hemelse
goedheid, weet u dan,
wie hij is?"
We trokken ons terug in
de berm en daar
vertelde de oude man:
„Ik ben nu bijna
honderd en dertig jaar.
En ik herinner me dan
ook zeer wel, dat in
mijn jonge jaren op ons
dorp een vrolijke snaak
met de post langs de
huizen ging. „Jozef',
noemden we hem, omdat
hij zo vaak aan de weg
timmerde. Maar in feite
heette hij Plombal en
was hij de oudste zoon
van de hoefsmid. Een
merkwaardige jongen,
die Plombal. Hij reed
altijd op een hoge fiets
met een zwart gelakt
stuur".
De grijsaard zweeg even
en stak in die pauze een
dubbelgezouten drop in
de mond, die hij tevoren
zorgvuldig met de
binnenkant van zijn
mouw had schoon
geveegd. Daarna
vervolgde hij: „Op een
dag kwamen er honderd
jonge mannen ons dorp
binnen fietsen. Misschien
waren het er zelfs wel
meer, want ze hadden
kennelijk haast en
waren in een mum van
tijd weer verdwenen.
Twee minuten hooguit
duurde hun doorkomst
en daarna keerde de
rust terug in het dorp.
De meeste mensen
gingen gewoon weer aan
het werk om zo de
vrede in hun hart te
bewaren
„Ook ik was op weg
naar de akker, toen
Plombal mij ademloos
inhaalde. „Waarzijn die
fietsers gebleven?",
vroeg hij gejaagd, „ik
heb een expressebrief
voor ene Dacroni. Hij is
van zijn moeder". Ik
schudde mijn hoofd en
zei: „Het spijt me
Plombal, maar ze zijn er
allang als de
wiedeweerga vandoor".
Dat woord had ik kort
tevoren opgepikt van
een oom van moeders
zijde, die later minister
president zou worden.
Ook een hartstochtelijk
fietser".
„Hoe lang is dat
geleden?", vroeg
Plombal.
„Laat ik eens een gok
doen zei ik, „een
kwartier misschien.
Hooguit twintig
minuten".
„Dan haal ik ze met
gemak in hijgde hij,
sprong op zijn fiets en
stoof weg. Mijn hemel,
hij reed op dat moment
harder dan een
locomotief scha t te ik en
in dit verband Ujkt het
werkwoord „denderen"
mij dan ook zeker niet
misplaatst Later hoorde
ik, dat Plombal na een
kwartier het peleton al
had achterhaald. Daarna
werkte hij zich naar
voren en van zijn
handen een toetertje
makend schreeuwde hij
alsmaar: Dacronieen
brief voor je". Helaas
vond hij de renner niet
want Dacroni was even
tevoren jammerlijk in
een ravijn gestort zonder
dat zijn horloge een
erfstuk van zijn vader,
meen ik er merkbaar
onder geleden had".
„Plombal had op dat
moment kunnen denken:
„mijn missie is daarmee
voltooid". Maar ik zei u
reeds, hij is van een
zeldzaam koppig soort.
Hij had strenge orders
van het hoofdkantoor in
Parijs en moest en zou
met alle geweld zijn
poststuk kwijt".
„Zo rijdt hij nu al jaren
door Frankrijk op zoek
naar Dacroni. Dit jaar
heeft hij in intieme
kring zijn platina
jubileum gevierd. Dat
gebeurde bij ons in het
dorp, in de herberg van
de oude Jules. En bij
die gelegenheid is ook
nog besloten om de
moeder van Dacroni
zestig centimes te
restitueren. Na al die
jaren kun je immers
moeilijk meer spreken
over een expresse-brief'.
„Gisteren heb ik
Plombal toevallig weer
gezien. Hij zat in de
kopgroep en ik hoor
hem op een gegeven
moment opgelucht
roepen: „Eindelijk heb
ik je te pakken
Dacroni". Maar het
bleek Zoetemelk te zijn,
die van achteren
inderdaad iets van
Dacroni weg heeft
Arme, arme Plombal".
Hierop zweeg de
grijsaard. Samen hebben
wij daarna nog een
kwa rtier geweend.
Snakkend naar adem op
een dampende col
hebben we gisteren de
renners langs zien
komen: als panters
sprongen de eersten
tegen de hellingen op,
hun benen beukend in
het festijn van brute
kracht. Daarna was het
lange tijd rustig; toen
kwam het grote peleton.
Kreunend strompelde
het omhoog met de
kreet „water"op de
gebarsten lippen. Vele
renners huilden als
kinderen en menige
toeschouwer wendde het
hoofd af om zijn tranen
te verbergen.
Op dat moment heb ik
gedacht: waarom in,
vredesnaam volgt de
Tourdirectie niet het
voorbeeld van hun
voorgangers uit 1912. In
dat jaar had men
immers de problemen
tussen sterke en zwakke
rijders op een even
simpele als geniale
manier opgelost.
In 1912 waren de
deelnemers aan de Tour
in groepen verdeeld,
gerekend naar de
omvang van hun
spierbundels en de
inhoud van hun
hersenpan. De
uitgesproken zwakke
rijders, de ballen gehakt
in feite, kregen een
vederlichte fiets
toegewezen, die al
vooruit vloog, als men
per ongeluk een wind
liet
Zij, die meer kaas van
het métier hadden
gegeten, reden op een
rijwiel, dat met enige
loden gewichten
verzwaard was. Deze
ballast woog zwaarder
naarmate de renner
beter was. De
Tourdirectie beschikte
over tabellen, waaruit
een en ander vrij
eenvoudig te achterhalen
was. De deelnemer, die
met de vlakke hand een
official tegen de wereld
kon slaan, kreeg een
gewicht van vier kilo.
aan zijn stuur. Wist men
een tijd waarnemer met
auto en al in een ravijn
te kieperen, dan kwam
er nog eens vier kilo
fichteropde
bagagedrager bij.
De uitgesproken sterke
rijders kregen een
bakfiets, waarvan de
zijschotten beschilderd
waren met
reclameboodschappen.
Ongelukkig was de
renner, die reeds bij
voorbaat gedoodverfd
was als winnaar van de
Tour. Want volgens het
wedstrijdreglemen t
moesten acht
journalisten en enige
baancommissarissen in
rijn bakfiets plaats
nemen. Je wist dan in
elk geval wel, datje
Zelf heb ik in 1937 met
drie journalisten in de
bakfiets van Ducroix
meegereden. We hadden
mandflessen met wijn
bij ons en de man tien
rijkelijk belegde
broodjes. Geen wonder
dus, dat het een
dolgezellige rit werd.
Daarbij hadden we het
geluk, dat Ducroix ons
wel zag ritten en hem
behoorlijk van Jet gaf.
Als een leeuw ging hij
bergop, bergaf, en als
we hem toeriepen: „Gaat
het nog een beetje,
Ducroix?", schreeuwde
hij met een rood hoofd
terug: „Jullie boffen
jongens, dat ik vandaag
een goeie rit heb. D'r
kan ons niks gebeuren
En met smaak at hij
vervolgens een broodje
warm vlees.
Ducroix won niet alleen
die dag de etappe, maar
kwam ook de volgende
twee dagen als eerste
over de finish. Toen net
de Tourdirectie nog
gauw drie officials in de
laadbak stappen.
Ducroix, purper van
ingehouden drift, klemde
de tanden op elkaar en
reed nog wel weg. Maar
er was geen beginnen
aan, want de
nieuwkomers waren met
opzet helemaal voorin
gaan ritten, zodat de
bakfiets telkens dompte
en Ducroix voor gek
enkele meters boven het
wegdek hing.
„Gaat het?", riepen ze
ook nog honend, want
van sportiviteit had geen
van hen ooit gehoord.
Halverwege de col gaf
Ducroix hijgend op. „Ik
heb te veel aan mijn
f iet» hangen riep de
ongelukkige, „ik voel er
niets voor om me op die
manier nog één trap na
te laten geven".
Even later sprak ik hem
in de bezem wagen, waar
hij inmiddels weer met
champagne op verhaal
was gekomen. „Ik heb
me daarnet door mijn
gevoelens la ten
meeslepen gaf hij
ruiterlijk toe, „maar de
etappe is wel degelijk
correct verlopen, want
ook de zwakkeren
moeten in de Tour een
faire kans krijgen
Als u dit nu weet,
wielervrienden, is het
dan zo dwaas om voor
te stellen: laten wij een
bus huren en
gezamenlijk terugrijden
naar 1912, een gezegend
jaar.