Een
eerbied-J
waardigs
oude i
dame di<<
nog
aardig
bij
de tijd isj
„De Waanzin
aan
de Macht"
(Wie
,;J"
ANDERHALVE
EEUW
TOONKUNST
Het feestgebouw dat Rotterdam liet plaatsen voor rieur en het buitenaanzichttijdens het gedenkwaardi-
het zilveren jubileum van de Maatschappij. Het inte- ge muziekfeest van 1854.
AMSTERDAM De naam doet al
vermoeden dat de jarige niet meer 20 pril
is: Maatschappij tot bevordering der
Toonkunst. Inderdaad viert deze oude dame
op 19 april haar 150ste verjaardag. Zij is de
oudste vereniging van muziekliefhebbers in
ons land maar zij bemoeide zich ook graag
en veel met de professionele
muziekbeoefening. In haar jeugd en in de
bloei van haar leven timmerde zij veel aan
de weg en speelde dikwijls een uitdagende
pioniersrol. Nu is zij veel bezadigder
geworden. Het werk waartoe zij het initiatief
nam omdat zij vond dat het gedaan moest
worden, werd haar (wat ook van de eerste
dag af haar bedoeling was!) door hogere en
lagere overheden uit handen genomen.
Mevrouw de Maatschappij woont nu in een
paar vertrekken van een verlaten
schoolgebouw, een nogal haveloze
behuizing in 19e eeuws Amsterdam. Toch
weet zij nog heel goed wat zij aan haar
stand verplicht is. Nog steeds spreekt zij
van haar „wetten" (in plaats van statuten),
van haar „handelingen" (in plaats van
notulen), van haar „punten van
beschrijving" (in plaats van agenda's voor
vergaderingen). Desondanks is zij heel wel
bij de pinken en bij de tijd. Zij subsidieert
uitvoeringen van muziek van nieuwlichters
als Daan Manneke en Klaas de Vries en
zelfs van zoiets revolutionairs als Berliner
Requiem van Kurt Weill. Het gaat dan om
uitvoeringen van een van haar meer dan
vijftig afdelingen die er vrijwel allemaal een
of meer koren op na houden, en een zestal
zelfs een orkest. Alles bij elkaar zijn er nu
zo'n vijfduizend werkende amateurs en zo'n
vierhonderd beroepsmusici, de laatsten
ingeschreven in het toonkunstenaarsregister.
Commissie
Mevrouw heeft indertijd wat moeite gehad
met de geboorte. In 1813 was het
Nederlandse volk „ontwaakt uit de Franse
nacht" waarin Napoleon en zijn broer ons
hadden gehuld. Van hogerhand, ook door
de koning en zijn familie, werd het
„herboren volksbewustzijn" met kracht
aangemoedigd, wat al had geresulteerd in
een Maatschappij tot Nut van het Algemeen.
In 1820 besloot die maatschappij een
commissie in het leven te roepen om
maatregelen voor te stellen „waardoor de
smaak voor zang- en toonkunst kan worden
opgewekt en verspreid".
Het lukte nog niet zo dadelijk en pogingen
werden als uitzichtloos opgegeven, tot in
1825 een „geestdrifteling" in Aken een
-c.
Jn, »-4".
•C' .iau-d.
iff:
sJrTÏ*rn f rjs rü .JTj
7/
'■fïll
'v SSr-'r
r Iffe-V«'jf V' iLijl
~k';: i
o.Sr JL.W.
JL,-; <t.C.
Nederrijns Muziekfeest bijwoonde en niet
rustte aleer ook in ons land zulke
evenementen mogelijk zouden zijn.
Van de grond
Van boven naar beneden de handschriften van Mendelssohn, Liszt en
Schumann. Zij leverden hun bijdragen tot het Album Amicorum van
Vermeulen, die ook veel buitenlandse onderscheidingen kreeg.
De „geestdrifteling" was de Rotterdamse
gymnasiumleraar A. C. G. Vermeulen, zelf
amateur-componist, die na het overwinnen
van veel onverschilligheid en zelfs
tegenwerking de maatschappij die nu
gewoon „Toonkunst" heet, van de grond
wist te krijgen. Om zijn geesteskind tegen
de nog telkens dreigende ondergang te
behoeden, wist hij veler medewerking te
mobiliseren, onder meer van dr. J. P. Heije,
de Amsterdamse arts die nog altijd bekend
is van schoolliedjes als dat over de
zilvervloot van Piet Hein.
Behalve op de voornamelijk amateuristische
muziekbeoefening in plaatselijke afdelingen,
concentreerde Toonkunst zich in het begin
op landelijke muziekfeesten als algemeen
propagandamiddel. Het eerste had in 1834
plaats in de Haagse Grote Kerk waar de
koninklijke familie, alle diplomaten en
dientengevolge veel andere
hoogwaardigheidsbekleders twee lange
concerten bijwoonden van oratoria van
Spohr en Schicht, ouvertures van Lübeck
en Van Bree, grote werken van Mozart en
Beethoven. Tijdens deze concerten woedde
buiten een noodweer, wat voor de tot het
christendom bekeerde joodse doctor
Capadose een aanleiding was zich met een
vlammend protest te richten tegen „het
misbruik van Gods huis voor wereldse
vermaken". Afgezien van het feit dat de
uitgevoerde muziek bepaald niet zo werelds
was, had Den Haag helemaal geen andere
concertzaal zodat men later een beroep
moest doen op de koning om de gotische
zaal beschikbaar te stellen.
Hoogtepunt
Na nog andere muziekfeesten, onder meer
in de Amsterdamse Lutherse Kerk. kwam er
een hoogtepunt waarover nog jaren zou
worden nagepraat. Bij het zilveren jubileum
van de maatschappij liet het altijd al
voortvarende Rotterdam een houten gebouw
optrekken met 3830 zitplaatsen en een
podium voor 173 instrumentalisten en 590
zangers. Haydn's Jahreszeiten, Beethovens
negende symphonie met slotkoor, een bonte
reeks losse virtuozennummers gaven de
bezoekers waarvoor hun geld maar het
merkwaardigste, de smaak van de tijd nog
eens extra typerende programmanummer
was Handels oratorium „Israël in Egypt",
dat Verhulst nota bene helemaal opnieuw
had géinstrumenteerd en waarbij hij de
orgelpartij maar meteen in de orkestratie
had opgenomen. Een verslaggever
constateerde dat „hierdoor de waarde van
het werk ontegenzeglijk was verhoogd".
Gaat u zitten!
Ook heeft Toonkunst direct al stappen
ondernomen om de vaderlandse
componeerkunst op hoger niveau te
brengen, mede door het uitschrijven van
componeerwedstrijden. Met werken als „Het
Graf eener Geliefde" en „Wals la Van
Speyck" leverden die echter ook voor de
organisatoren geen bevredigende resultaten
op. Er werden kosten noch moeiten
gespaard Nederlandse werken als missen
van Van Bree en Bertelman, een symfonie
van Fémy, een Tantum Ergo van Verhulst,
een Te Deum van Hanssens in fraaie
muziekdruk uit te geven maar met dat al
keerden bloeitijdperken van Obrecht of
Sweelinck niet terug.
Natuurlijk is het onmogelijk hier de
bewogen levenswandel van de oude
mevrouw Toonkunst op de voet te volgen
en op te sommen waar zij zich allemaal
mee heeft bemoeid, de ene keer met
verstrekkender gevolg dan de andere keer.
Heel boeiende lectuur is overigens de pil
van een gedenkboek, verschenen bij haar
eeuwfeest, en het wat bescheidener maar
De Rotterdamse gymnasiumleraar A. C. G. Vermeulen (17Ó8-1872). Aan
hem is het te danken dat de Maatschappij tot bevordering der Toonkunst
werd opgericht en in ons muziekleven een grote, in veel opzichten
beslissende rol is gaan spelen.
nog altijd zeer gedetailleerde gedenkboek
bij het 125-jarig bestaan.
Derde gedenkboek
Voor het komende feest is een derde
gedenkboek op komst waarin de
tegenwoordige voorzitter Wouter Paap de
bemoeienissen van Toonkunst met het
muziekonderwijs vastlegt. Die bemoeienissen
waren zeer omvangrijk: er zijn Toonkunst
conservatoria en dito muziekscholen
geweest die nu een andere structuur
hebben, er waren aanzetten tot
organistenopleidingen en het was Toonkunst
dat in 1928 zorgde voor een eerste leerstoel
in muziektheorie en muziekgeschiedenis aan
de Utrechtse universiteit. Smijers en Reeser
waren Toonkunst-hoogleraren. Nog altijd is
er een commissie voor koorvernieuwing en
voor elementaire scholing van koorzangers.
Ook zijn er stipendia voor aankomende
beroepsmusici die hun opleiding in binnen-
of buitenland moeten afronden.
In het nieuwe gedenkboek zal ook aandacht
worden besteed aan de wijze waarop
Toonkunst publicaties van en over muziek
hielp verspreiden. De belangrijke
vérenigingsbibliotheek is enkele jaren
geleden in een afzonderlijke stichting
ondergebracht. De wetenschappelijke
afdeling (Toonkunst richtte al in 1869 de
Vereniging voor Nederlandse
Muziekgeschiedenis op) is nu geïntegreerd
in de Amsterdamse Openbare
Muziekbibliotheek maar de koorbibliotheek
bleef zelfstandig en daar kunnen niet alleen
Toonkunst-koren een beroep op doen.
Vieren
Hoe gaat Toonkunst nu verder haar
jubileum vieren? De historische èn de
actuele betekenis van de vereniging wordt
erkend door de uitgifte van twee
zomerpostzegels die er verband mee
houden. Op die met frankeerwaarden van 40
en 45 cent staan een zingend koor en een
stukje uit een partituur. U zult ze niet
kunnen herkennen maar het is het
Amsterdamse Toonkunstkoor en een
fragment uit de „Psalmentrilogie" (de
psalmen 64.121 en 126), een speciaal voor
het jubileumconcert van 25 mei geschreven
werk van Jurriaan Andriessen voor bariton
(Robert Holl), orkest (Amsterdamse
Philharmonie) en koor (Toonkunst
Amsterdam onder Jan Eelkema). Hoewel het
Haagse Toonkunst-koor op de aan het
concert voorafgaande receptie optreedt en
zaterdagmiddag 26 mei nog een andere
bijdrage aan het muziekfeest heeft, is er
ook een Haagse bijdrage aan het i
jubileumconcert. De Johan Wager)(,
Stichting heeft namelijk indertijd a
Monnikendam opdracht gegeven i
te schrijven voor de inwijding van
gerestaureerde Nieuwe Kerk. Dit 03
door allerlei vervelende omstandig.,
nooit uitgevoerd. Het wordt nu doe]
Toonkunst Utrecht en Arnhem ono
Hillen ten doop gehouden. Het
jubileumprogramma wordt verderf
gecompleteerd met een nieuw koo
Dirk Hol op tekst van Jan Prins: „E
Holland is de bruid", uit te voeren
Toonkunst Dordrecht.
Op de matinee van zaterdag 26 m«
het Amsterdamse Concertgebou'
vier nieuwe koorwerken gepresen
opdracht van Buma gecomponeer
Toonkunst-dirigenten Jan Felderh
Kingma, Piet Post en Jacques Rul<
ligt voor de hand dat de afdelinger
Toonkunst in de plaatsen van hun
ook voor en na aan het jubileum v<
moedervereniging artistieke aand
schenken. Men hoopt verder dat 0
ons land waar een beiaard beschil
in de loop van dit jaar een compos
Wouter Paap zal gaan klinken: de
„Klokkenfeestmuziek voorToonki
zojuist is gereed gekomen.
NIEUWE REEKS
„ANATHEMAé"
VAN RUDY KOUSBROEK
De vierde bundel in de reeks
„Anathema's" van Rudy Kousbroek
behandelt, ondanks een zeer weids scala
van onderwerpen, eigenlijk maar één enkel
thema. De titels van de afdelingen waarin
de opstellen in het boek zijn gerangschikt
liegen er niet om: „Nederland Intiem"; „De
Waanzin aan de Macht"; „Verspreide
Ergernissen"; „Verzamelde Ergernissen";
„Muziek in het Gekkenhuis"; „De Ster aan
de Macht" en „Encore". Daaruit valt al te
vermoeden dat Kousbroek niet zo
optimistisch is over wat hij in Nederland
ziet gebeuren.
Op verschillende momenten in deze
opstellen haalt hij een t.v.-reportage aan,
waarin een aantal Tweede Kamerleden werd
geïnterviewd. Zij maakten deel uit van de
Kamercommissie voor Kunst. Welnu, hun
belangstelling voor cultuuruitingen bleek in
die interviews in het geheel afwezig. Ze
lazen geen boek, behalve voor het naar bed
gaan een succes-detective, konden geen
namen noemen van auteurs, kunstenaars,
kwamen niet in musea, in schouwburgen.
Noem maar op. Zoals Kousbroek het zelf
plastisch zegt: „De details zal ik u
besparen, maar het resultaat was - ja, nou
ja, verbluffend: Alsof Wina Born zou
bekennen dat zij zelf voor eigen gebruik
eigenlijk het liefst bami-ballen at uit de
muur, of een wijnproever die voor zichzelf
bij een jachtschotel de voorkeur geeft aan
yoki-drink". Deze twee verachtelijke
Nederlandse vormen van spijs en drank
gebruikt Kousbroek overigens vaker ter
aanduiding van wat hij gebrek aan cultuur
zou willen noemen.
Er is een prachtig opstel, ooit gepubliceerd
op 1 april in een landelijk dagblad. „Naar
een nieuwe Etymologie" heeft het en
Kousbroek brengt onder de kop „Nota
Wetenschappelijke Taairenovatie" een
volkomen uit de lucht gegrepen verhaal
over plannen van de overheidscommissie
voor spellingsvereenvoudiging. Dat verhaal
zou zijn uitgelekt. Het blijkt dat de plannen
behelzen dat het Nederlandse alfabet wordt
teruggebracht tot 13 lettertekens.
Hoofdmotief voor deze vereenvoudiging:
„Het Nederlands heeft zich meer en meer
ontwikkeld tot een elitaire, de-
emanciperende taal, die de minder
bevoorrechte lagen van de bevolking altijd
belet heeft zich volledig te ontplooien"
De redenering die Kousbroek uit de
verzonnen nota overneemt is uitermate
consequent. Uitgangspunt is dat alles wat
moeilijk, ingewikkeld, meer dan het
alledaagse of banale Is, maar geëlimineerd
moet worden, in deze cultuur van
cultuurverwijdering. Het verhaal over die
spellingsvereenvoudiging is zo absurd, dat
je je niet kunt voorstellen dat er iemand in
deze 1 aprilgrap gevlogen kan zijn. Het is
wel het geval. Er zijn toch mensen die
geloofd hebben dat volgens de plannen
voor de spelling de eerste zin uit de bijbel
zou worden geschreven als: „YM HET
PEHYM SHYP HUT TE HEMEL EM TE
ARTE". Geen kleine letters meer. de n is
vervangen door de m geen verdubbeling
van letters om „lange" klinkers aan te
geven, de d en t zijn ook samengevoegd in
een t. Het is voor Kousbroek natuurlijk
koren op zijn molen dat een aantal mensen
in dit onzin-verhaal geloofde en dat liet
merken door te reageren.
Zorg om de cultuur die verloren gemaakt
wordt, in het onderwijs, in de media, in de
literatuur en de waardering daarvoor, in de
film. Naar aanleiding van de verfilming van
„Max Havelaar" komt al zijn woede en
wanhoop naar boven: „Is Nederland soms
een middelbare school? Soms krijg ik het
gevoel dat ik de enige ben die last heeft
van zoiets als nationale trots".
De gramschap is in volle mate aanwezig in
de „Dankrede", uitgesproken bij de
ontvangst van de P.C. Hooftprijs. D
die hij zelf liever een „noodkreet" 1
opgenomen in de laatste afdeling 1
„Anathema's 4". Daarin vat hij zijn
de teloorgang van de cultuur in ee
stellingen samen: „Luiheid. De op\
kunst zonder moeite of voorafgaat
training toegankelijk moet zijn, zo<
visie ook het maken van kunst gee
inspanning mag vergen, anders is
„spontaan". „En: „Het onderwijs,
daarmee staat laat zich enigszins i
met het feit dat een aantal middelt
scholieren niet lang geleden een b
„Vrij Nederland" stuurden met een
woorden die zij in verschillende arl
hadden aangetroffen en die ze niet
begrijpen. De toon van de brief wa
wel, beschuldigend. Ze kookten va
verontwaardiging".
Nee, van het onderwijs in Nederlan
Kousbroek ook al geen hoge pet o|
staan van het literatuuronderwijs: I
reeks „Anathema's" wemelt het va
daarop.
JAN VE
Rudy Kousbroek: „De Waanzin ai
Macht, Anathema's 4". Uitgave
Amsterdam. Prijs 22.50.