De glorie van het boeren erf Als de mens alles heeft, hoeft hij alleen nog maar te slikken Iltgeverij Waanders in Zwolle Left een herdruk gemaakt van En zeldzaam boek, in 1908 voor [et eerst en het laatst versche- „Het Boerenhuis in Neder land en zijn bewoners" door prof. H. Gallée. Het is een in elk op dicht kostbaar werk, en bepaald alleen om de prijs (tot 1 mei j 170,- en daarna 195,-), waar- men niet alleen een fraai verwerft maar ook een kos- elijke atlas van groot formaat |1x37 cm) waarin rond zestig los- i bladen zijn vervat waarop Gal- j een levenswerk van rond der- j jaar speuren, tekenen en foto- raferen in beeld bracht. .oosduinse boerenfamilie voor de ichuurdeur. De uitgave biedt veel meer dan haar titel belooft. Toen in 1908 de eerste druk ver scheen, was Gallée al dood. Zijn vrienden, de hoogleraren J. te Winkel en L. Bolk ver zorgden niet alleen zijn nalatenschap, maar voegden er ook opstellen van eigen hand als bijlagen aan toe, de een met een „korte karakteristiek der Noordnederlandsche tong vallen" en de ander met een uitvoerige stu die (ruim een derde van het tekstgedeelte) over „De Bevolking van Nederland in hare Anthropologische samenstelling". Bovendien nodigden zij een derde deskundige, Iman. G. J. van den Bosch, uit om een korte schets van het vaderlandse rundvee te ge ven. En uit aller gezamenlijke inspanning groeide tenslotte dit lees- en kijkwerk. dat borg staat voor vele uren boeiend genoe gen, voor een groot deel ook van nostalgi sche aard. Hier wordt immers veel beschreven en in beeld gebracht dat al lang en voorgoed is verdwenen. In de laatste decennia van de vorige eeuw kon Gallée in een meer stati sche plattelandssamenleving nog vinden wat sedertdien is overspoeld door de snelle ver anderingen ook van de agrarische gemeen schappen. Het ging hem daarbij trouwens niet alleen om boerenhuis en -erf: hij heeft ook fotomateriaal bijeengebracht over de oude vissersplaatsen langs Noord- en Zui derzee en de eilanden, over de karakteristie ke klederdrachten van vroeger en de ver sierselen die men droeg, de oorijzers en halskettingen in granaat en bloedkoraal, de knopen, ringen, gespen. Op hun beurt von den Te Winkel en Bolk ook op hun vakter rein nog duidelijker hoor- en zichtbaar wat nu veel moeilijker is na te speuren sedert de stoomwals van massa-communicatie en migratie over het land is gegaan, hoe taai overigens ook het leven van taal- en rasken merken moge wezen. Vanzelfsprekend informeert het boek over de bekende boerderijtypen als het zuivere en gemengde Friese, het halle- en het lang- geveltype, de Zeeuwse en de Limburgse hoeven, somt Te Winkel de talrijke tongval len op en Bolk de wonderlijke spreiding van lang- en rondschedels, van blond en bruin, rood en zwart haar, blauwe en bruine ogen. Bolk deed dat ruim zeventig jaar geleden op basis van een nationale enquête, waar door hij gegevens bijeen kreeg van liefst 478.976 schoolkinderen, van wie ruim 70 procent met blond haar en blauwe of grijze ogen bleek te zijn toegerust, tegenover een minderheid van brunettes, een handjevol roodharigen (11.722 zijnde 2,45 procent) en ruim 5 procent zwartgelokten. Hij mat ook schedels, heel oude zoals uit het verdron ken Reimerswaal en de Friese terpen, en meer recente, en zette de resultaten van het ene onderzoek af tegen die van het andere. EEN NOSTALGISCHE HERDRUKVAN 1908 Boerenhuis bij Leiderdorp. Aldus kwam hij tot een boeiende conclusie als bijvoorbeeld deze: „Dat men 't type van den ouden Fries" (blond, blauwe ogen, lan ge schedel) „niet bij voorkeur zoeken moet in Friesland, maar in bepaalde deelen van Z.Holland" (waarbij hij met name Katwijk en Noordwijk noemde), een paradox, die wel licht anno 1979 niet meer zou zijn op te sporen. Stellig behoort de kaart die prof. Bolk aan de atlas bijdroeg inzake „het procentsgewij- ze voorkomen van bruinoogigen in Neder land" tot de interessantste, maar rondweg imponerend zijn in feite vele tekeningen die Gallée maakte van de grote boerenhofste den uit alle delen van het land, de glorie van het boerenerf van rond een eeuw gele den. Het is niet allemaal vergane glorie en her en der ten plattelande en ook op plaat sen als het Arnhemse Openluchtmuseum en het Belgisch domein Bokrijk is nog heel wat bewaard, maar Gallée kon nog in plat tegronden, gevels en kapconstructies teke nen hoe het er allemaal heeft uitgezien, de Twentse hoeve binnen haar eekwallen, een Barnevelds erf binnen zijn sloten en dam men en hagen, het Limburgse boerenfort met z'n luifel rondom de mestvaalt, de ge weldige constructies op de Zeeuwse en Groninger klei. Er waren nog volop bedsteden in die hui zen, en vele kasten, er stonden talrijke paarden op stal en wagens in het koetshuis, er waren kaasketels, karnhuizen en stook- hutten en in het boerenpaleis woonden ook de kalveren en koeien, de varkens en scha pen onder het brede dak, met de kippen op stok bij de bedstee en de boerin op een strategische plaats in het midden: bij de wendezule waar de ketel boven het vuur hing. Ach, wie in dit boek werkelijk begint te kijken, is voor vele urén verloren. Hij zal de boerenportretten nog lang voor zich zien, de lotelingen uit Staphorst nimmer vergeten en zich tenslotte het beeld van we leer kunnen dromen, compleet met de vee zolder voor als er watersnood kwam, het „gemak" naast het varkenshok, en de pomp, de put, de kolk, de regenbak en het turfhok. De heer W. J. G. M. Waanders worde van harte bedankt. J.v.H. „Het Boerenhuis in Nederland en zijn be woners", door J. H. Gallée. Uitg.: Waan ders, Zwolle. Prijs: tot 1 mei 170,-, daar na/ 195,-. Scheveningse vrouw met muts en doek, donker. Scheveningse vrouw zonder muts. V I- Scheveningse vrouw als dame gekapt en gekleed. DEVENTER In mijn dagelijks werk als psycholoog heb ik veel te maken met elf tot twintigjarigen. Ik beleef veel plezier aan de gesprekken met hen, waarin altijd weer ineens een frisse wind kan waaien. Dikwijls verrassen jongens en meisjes me met plannen en invallen, die helemaal tegen het consumptiepatroon ingaan. Wat is het toch jammer, dat we allemaal samen in de fuik van de overdreven luxe terecht zijn gekomen! De jeugd is echter beslist niet voorgoed gebonden aan het leventje, waar in zij nu haar idealen moet staande hou den. Ik heb vertrouwen in haar; de genera tie die nu aan bod komt, is gebaat bij elke poging een probleem van onze tijd te analyseren. Ik merk trouwens hoeveel de moderne kunst jongeren te zeggen heeft en tot hun verbeelding spreekt. Op het het detail van het schilderstuk dat hierbij is afgedrukt, is een massa hapklaar voedsel uitgestald. De achtergrond op het originele is gevuld met pakken, blikken en flessen waarmee deze hapjes worden bereid. Ze zijn in een wip klaar: men hoeft maar blikjes te openen, ingrediënten bij elkaar te gooien en sausjes erover te gieten. Het knabbelen en kauwen speelt in onze samen leving een grote rol. Velen voelen zich niet meer prettig zonder iets te eten of te drin ken in de hand. Wat zal ik nu weer eens nemen, waar heb ik zin in? Wanneer dit lekkers elk moment klaar staat, worden de maaltijden half overbodig; men krijgt geen honger. Brood op straat Van leerkrachten verneem ik, dat kinderen WIJ EN ONZE OVERDAAD (3) In een vijftal artikelen belicht dr. J. A. S. van Spaendonck, directeur van de Stichting voor Schooi en Beroepskeuze in Deventer, de welvaartsuitwassen, waarvan men als het ware op elke straathoek getuige kan zijn. Vandaag aandacht voorde terugval naar „het tijdperk van proeven, kauwen en slikken". in dit opzicht erg verwend worden. Het is geen uitzondering meer, dat tieners dertig tot vijftig gulden bij zich hebben, vaak los in de zak. Veel leerlingen gooien in de lunchpauze hun pakje brood op straat en halen chips of frites. Sommigen verslinden twee, drie porties frites, en steken nog een zakje in hun tas om er stiekem van te eten tijdens de les. In een drogisterij vlakbij een Havo-VWO is het in de pauzes zo druk, dat de tieners in rijen staan te wachten om puntzakken drop en ander snoep te kopen. Ze worden met twintig tegelijk binnengela ten; telkens gaat achter zo'n groepje de deur op de knip, om diefstal te voorkomen. In een andere wijk worden de meisjes van een nijverheidsschool door een drogist op precies dezelfde wijze verwerkt. Een direc teur van een school vertelde me, dat hij bij zijn ambtsjubileum geen traktatie kon ver zinnen voor zijn jonge leerlingen. Bij hen thuis staan koeken en frisdranken voor het grijpen. „Vroeger waren eerste en tweede klassers blij met' een gevulde koek. Ik wed, dat ze elkaar er nu mee om de oren zou den gooien". Champagne Jongens van de hoogste klas van een athe neum. die in een discobar een taart en champagne laten aanrukken, is wel het ui terste onder de voorbeelden die men mij gaf. Leerkrachten wijzen erop, dat er nog veel jongens en meisjes zijn, die weinig zakgeld krijgen en uitgeven; vooral op het platteland heerst vaak een andere mentali teit. Toch is de snoepzucht wijd verbreid. Als ik vraag hoeveel leerlingen tot de regel matige snoepers behoren, is een ruwe schatting meestal: ongeveer een vijfde tot een vierde van de schoolbevolking. Je ziet het overal om je heen. Ook voor volwassenen kan het niet op. Het is bekend, dat kantines van sportverenigingen enorme omzetten maken. Er zijn feestavonden in wijkgebo'jwen, waar vooraf wordt gewaar schuwd: kalm ai n met de hapjes, elk week end rukt de ambulance enkele malen uit, Detail van het schilderstuk „Voed- sellandschap" (Gudmundson, 1964). omdat mensen zich overeten en hun maag moet worden leeggepompt. Ik vernam van verschillende kanten, dat soms op kantoren een pot drop op tafel staat, waar de meis jes uit graaien, en die ze dan om beurten met een kilo bijvullen. Valt er verband te leggen tussen deze ver wenning van de jeugd en een ander ver schijnsel. waarover de laatste jaren in on derwijskringen veel wordt gediscussieerd, het gebrek aan concentratie? Een toene mend aantal tieners volgt de lessen onver schillig en met tegenzin, en kan geen ener gie meer opbrengen voor het huiswerk. Jon gere kinderen zijn nog ontvankelijk voor het enthousiasme van de leerkracht, vlugger be reid dan de wat ouderen in de klas actief mee te doen. Maar ook op de basisscholen klaagt men algemeen, dat het tegenwoordig zo moeilijk is de aandacht van leerlingen langer dan tien minuten te binden. Concentratieverlies Ook vindt men onder vier- tot twaalfjarigen nog een andere vorm van concentratiever lies: niet of maar kortdurend kunnen spelen. Moeders, bij wie vaak kinderen uit de buurt komen spelen, valt het op. dat die verveeld reageren op suggesties. „Wil je dit doen?". „Nee". „Dat dan?" „Ook niet". Ze hebben nergens zin in of krijgen jn de aanvangsfa se al genoeg van een activiteit. De oorzaken van de verarming van het kinderspel zouden een uitvoerig wetenschapelijk onderzoek waard zijn. Zeker hangt deze ontwikkeling samen met de gewenning aan simpele ge nietingen. Om iets te presteren moet men een plan maken, zich iets kunnen ontzeggen, pleziert jes uitstellen. Niet alleen voor het volgen van lessen wordt inspanning vereist. Wan neer een spel boven het simpelste niveau uitkomt, moet er moeite voor worden ge daan. Winkeltje spelen betekent overal van daan spulletjes opscharrelen, ze mooi rang schikken en van zelfgemaakte prijskaartjes voorzien. Het lukt pas een vlieger de lucht in te krijgen als het papier ervan goed ge spannen wordt, de constructie evenwichtig is, en de staart juist lang en zwaar genoeg wordt gemaakt. Aan zulke voorbereidingen kunnen kinderen veel plezier beleven; wel kosten ze tijd. De jeugd leeft echter in een maatschappij, waarin men gewoon is dadelijk zijn zin te krijgen en zich op aangename wijze laat prikkelen, zonder er iets voor te hoeven doen. Kinderen liggen voor de televisie naar spt nnende cowboyfilms te kijken, draaien plaatjes. Als een verlangen bevredigd wordt zodra het opkomt, verzwakt de drang zich in te spannen om een doel te bereiken. Dom genoegen Met een detail van zijn schilderij lijkt Gud mundson erop te wijzen, dat een pakje pin da's openscheuren en het lekkers in de mond steken een nogal dom genoegen is. Ergens tussen de in massa geproduceerde hapjes is een kiekje van een stel koks ver dwaald. Ze zijn klein en onbeduidend in de stortvloed van modern luxe-eten, alsof de kunstenaar wil zeggen: het geknabbel staat ver af van een diner, de schepping van een artiest, die jarenlang geëxperimenteerd heeft met het opmaken van schotels en het berei den van bijzondere sauzen, prestaties die evenveel vakbekwaamheid vragen als hout voor een kastpaneel snijden. De hapjes in harde plastickleuren zeggen, dat men ook op het gebied van eten het zich zo gemak kelijk mogelijk maakt. De koks op de foto maken met hun schotels een gebaar alsof ze die de chipsliefhebber in zijn gezicht wil len gooien. Het hierbij afgedrukte schilderij ademt een sfeer van vadsig leven, verslaving aan orale bevrediging van lage intensiteit. De hapjes symboliseren een cultuur, die een eindstadi um heeft bereikt. Godsdienst en politieke denkbeelden hebben op velen geen of wei nig invloed meer; zonder duidelijke idealen leven ze van de ene dag in de andere. Ech ter ook wat betreft de verwerving van duur zame consumptiegoederen zijn er voor om vangrijke groepen Nederlanders geen grote doeleinden meer om na te streven. Toen de welvaart begon wilde iedereen een mooi huis, een moderne keuken, een auto, een bankstel en vaste vloerbedekking. Nu bezit men dit alles en komt men, in Freudiaanse termen, tot collectieve regressie, een geza menlijke terugval naar gedrag dat past bij een- en tweejarigen, proeven, kauwen en slikken. DR. J. A. S. VAN SPAENDONCK

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1979 | | pagina 19