Leidse
lurant
at weer
rhuizen
Zeventigjarige
barst
opnieuw uit
een krappe jas
JöciX'i»5fKG»..r.
LEIDEN De dit jaar zeventig jaar bestaande
Leidse Courant is aan verkassen toe. Althans zeer
vitale onderdelen van deze uitgave anno 1909 het
jaar ook waarin Juliana van Oranje-Nassau haar
eerste kreetjes slaakte als daar zijn: acquisitie,
advertentiën, abonnementen en de mensen die
dagelijks in stad en regio het actuele nieuws aan de
kook brengen, binnen het kader van de redactie. We
verhuizen naar ons zesde pand, gelegen aan de
Leidse Apothekersdijk en tot voor kort het
onderkomen van notaris Karstens, die nog wel wat
anders heeft gepresteerd dan het grootbrengen van
een zoon als Gerben, die de wielrennerij verkoos
boven de papieren notariële rompslomp. Aan het
Kort Rapenburg stond uw nieuwsvoorziening met de
„voeten in het water" (een bijkomstigheid, die jaren
terug leidde tot een rubriek van die naam), maar nu
schijnen de schaapjes dermate op het droge te zijn,
dat er naar iets royalers moest worden uitgezien.
Het begint zelfs comfortabel te worden: uw krant is
weer een „herenhuis" waardig.
Vijftig jaar geleden, in 1929, leek een „vaste burcht"
te worden bezet. Dat was aan de Papengracht
een naamgeving die al herinnerde aan horden van
monniken en oud-rooms gedruis waar de
toenmalige Haarlemse bisschop, mgr. Aengenent,
tevens episcopaal roerder in de „Leidse Courant"-
pap, wijdende en bemoedigende woorden sprak.
Daar heeft het allround-concern tot november 1971
zich draaiende weten te houden. Inmiddels was al
via positiebepaling en fusering een veilige haven
bereikt. Dat was in de tijd, dat twee sterker waren
dan één en nog wat later waren „een heleboel nog
weer veel sterker dan twee". Zo ging dat, maar we
zijn de Leidse Courant gebleven en de wat bleke
gelaatstrekken zijn in de loop der jaren weer
blozend geworden. Dat mogen we nu dan vieren
Zes jaar later, in 1920, was de ontwikkeling van dien
aard, dat een ruimere behuizing nodig was. Dat
werd Rapenburg 10, waar de Katholieke Volksbond
zat. De hele L.C.-toestand trok in de grote
vergaderzaal, die de Volksbond niet meer nodig had.
Een leuk werkmilieu, waar de hele technische
uitrusting, de administratieve en redactionele
mensen in pasten. Maar de Heer der heerscharen
sloeg toe, door middel van een brand die in
december 1927 het hele pand goeddeels in de as
legde. Althans de Heer liet het begaan. Iemand was
de avond tevoren waarschijnlijk onvoorzichtig
omgesprongen met vuur in de boven de krant
gevestigde tekenschool. Baas in eigen huis was je
toen nog niet als krant.
Als redder in de nood diende zich grootmoedig
de pers van het Leidsch Dagblad aan. De L.C. kon
blijven verschijnen. Op de rampdag zelf. stond zelfs
de magistraat van Leiden pal: burgemeester Van der
Sande Bakhuyzen werd in de krant nadrukkelijk
bedankt voor zijn eigenhandige assistentie bij het
redden van het archief uit de vlammenzee. Ruim een
jaar werd een noodlokaliteit aan de Hogewoerd
betrokken en op 26 maart '29 brak de gloriedag
voor het bedrijf aan, aan de Papengracht, waar een
hal ontstond voor het technisch bedrijf. Men kocht
machines en een pers die horen en zien deden
vergaan als ze stonden te draaien. Dat was in de
Rapenburg 10 (1920 -1927)
Kort Rapenburg 2 (1971 1979)
TON PIETERS
tijd dat 8. Lans directeur was en Th. Wilmer
hoofdredacteur. De Leidsche Courant van die dagen
was volwassen geworden en er werden „gedurfde
beslissingen" genomen door het bestuur.
Nou, we hebben het weer eens een keer onder ogen
gezien. Let by gones be by gones for ever. Jammer,
maar ik weet het niet beter uit te drukken. O ja,
toch: gedane zaken nemen geen keer. Ook dat is
niet helemaal waar; maar wat voorbij is, is ook goed
voorbij. Laten we het maar houden op die oude koe
in de krant van de vorige verhuizing: Krant in een
ander pand. Enfin, we zitten met elkaar te popelen
om voor u de boer op te gaan. Om u bezig te
houden in de vrije uurtjes. Om u te waarschuwen;
te herinneren en te beloven. Te informeren vooral.
Om te vermaken ook, maar bovenal die informatie;
want wat doe je vandaag de dag zonder? Vroeger
zei men weieens: ik kan het allemaal niet meer
verwerken. Tegenwoordig weten we wel beter.
Zonder die verwerking ben je nergens meer; het
computertijdperk is er niet voor niks. Als we nóg
eens gaan verhuizen, houden we u van teen en
tander op de hoogte. Er zijn nog panden genoeg en
er is nog heel wat te „verwerken". Maar of het er
echt leuker op zou worden, dat weet ik werkelijk
niet.
Sleenschuur 15 (1914 -1920)
'ipengracht32 (1929-1971)
met het in gebruik nemen van een nieuwe
huisvesting, die in allerlei toonaarden wijst op een
bereikte steviger basis.
Mag ik u nog even meenemen naar het begin? Een
enkele keer zal ik tranen van ontroering moeten
bestrijden, want het is all§s bij elkaar toch wel erg
mooi geweest. Dat Kort Rapenburg kunnen we
onderwijl wel vergeten, ofschoon er nog maar
weinig krantenredacties zullen zijn, die zo'n bijna
onnoemelijk knus en begeesterend onderkomen
hebben gekend. Op de trappen lukte het je
nauwelijks elkaar te passeren en met de centrale
verwarming kon je letterlijk „alle kanten" uit. Het
was óf om te stikken van de hitte, óf „je verging
er", zoals ik wel heb horen verluiden. Dat was dan
van de kou. Vertrouwelijke gesprekken, een
onderhoud onder vier ogen, zeg maar, werden
gehouden op de één of andere overloop in het
trappenhuis. Bijzondere relaties werden ontvangen
beneden het niveau van de Nieuwe Rijn in een
keukenachtig optrekje en er werden ook ernstige
gesprekken gehouden, bijvoorbeeld met sollicitanten,
vlak daarbij. Dat was een vertrek waar doorgaans
fietsen op slot stonden en waar fotografen aan en
af renden, op weg naar de Doka ofwel „donkere
kamer", want „anyhow the show must go on". Over
de overstromingen zal ik' het maar niet hebben en
ook niet over de opmars der schoonmaaksters, van
beneden naar boven; zeker niet als de „staf" zich
down town begaf. Kortom, het was een
reuzenbelevenis, daar aan het Kort Rapenburg. Dat
komt nooit weerom. Soms zou je willen, dat je klein
kon blijven.
Dat gaat natuurlijk niet, met die progressieve
ramingen en calculaties die opzwepend werken. We
gaan ons en dan zeg ik dat als redactielid
waardiger gedragen. Met het oog gericht op een
zonnige toekomst. Maar o, wat zal ik die uit hun
voegen geraakte stukken baksteen missen. In 1909,
op die eerste oktober, begon het allemaal. De eerste
vestiging van de krant aan de Oude Singel 54. Een
typisch Hollanas gevalletje, waar ene meneer Klompé
zat als eerste directeur en journalist Aleven die
meteen hoofdredacteur was. Het drukken van de
krant gebeurde toen nog aan de Steenstraat;
„Futura" deed dat. Vijfjaar later zat men al in een
ander gebouw. Aan het Steenschuur 15 kon men
beter uit de voeten en er kwam al een rotatiepersje.
Er kon zelfs een huisbewaarder met zijn gezin in.
En de commissarissen konden er vergaderen om op
gezette tijden bij een glas sherry en met een stevige
Sumatra tussen de lippen, te waken over de
belangen van het bedrijf.