"haar
;0Ut
iet!
ii
„Waarom werd prins
Maskerado (Breda) pas in
1939 voor het eerst weer
officieel op het stadhuis
ontvangen na 25 jaar voor
pdmpus te hebben
gelegen?" En in
Oeteldonk (Den Bosch)
zullen ze je ook wel
scheel aankijken, wanneer
je aan je buurman in het
Pumpke vraagt waarom
pas in 1936 prins
Amadeiro voor het eerst
weer feestelijk met muziek
mocht worden ingehaald.
En in het feestelijke Venlo
hangen nog levensgrote
f rustraties omdat daar pas
in 1936 de optocht nieuw
leven werd ingeblazen. En
in 1937 stond in de
Bredase krant dat „het
sinds mensenheugenis niet
zo stil en saai was
geweest als gedurende de
laatste carnavalsdagen".
Achterstand
Wanneer we dat zo
bekijken, is de leutige
achterstand die „overig
Nederland" heeft op „het
Zuiden" niet direct een
zaak waar CRM zich druk
over zou moeten maken.
Het zijn slechts enkele
decennia en „overig
Nederland" is al een
aantal jaren bezig de
achterstand in te halen
meteen gulzigheid
waarvan de Chinezen van
Teng nog wel wat kunnen
leren.
Natuurlijk valt er hier en
daar nog wel wat bij te
slijpen. Zoals blijkt uit die
anecdote over een student
die, met een behoorlijke
carnavalsjengel nog in zijn
kop, zo van het
Oeteldonkse carnaval bij
zijn professor binnenstapte
op het moment dat juist
de telefoon ging. De
hooggeleerde aardige man
mompelde wat en legde
de hoorn terug: „Dat was
een of andere dwaas die
dacht dat er geen
college's waren omdat het
carnaval is", zei hij. De
student liet hem niet in
het onzekere. Er stond
precies zo'n dwaas
tegenover hem.
Natuurlijk een anecdote
van niks. Ze leert twee
dingen: die student was
niet zo dwaas, want hij
belde; en voorwijze
mensen moet je toch
oppassen, want ze kunnen
volgens Erasmus
althans metéén
opmerking een heel feest
beden/en. En om dan nog
even op het chapiter
noord-zuid-carnaval terug
te komen, het was
Erasmus' tijdgenoot
Listrius al bekend:
„Hoe ouder, hoe zotter
Brabander
„Hoe ouder, hoe botter
Hollander".
Zo ziet men, er zijn nog
wel wat kloven te dichten
tussen noord en zuid.
Carnaval en colleges
hebben alleen de
beginletters gemeen.
Carnaval verdraagt zich
niet met wat dan ook,
behalve met een kater,
maar wat heb je aan eer
kater als het beest niet
opgeladen is met pret
maar uitsluitend met
alcohol. De goeden
na gesproken, maar ecf
carnavalsvierders drink
alleen het eerste glas v
de dorst. Dat hebben ze
met Italiaanse wijndrin
gemeen, die het tweed
glas nuttigen voor de
smaak, het derde voor de
lol en het vierde voor de
zinnen. En wat steekt daar
voor kwaads achter? Want
als Erasmus de lof der
zotheid bezingt, stelt hij
vast dat alleen grijsaards
meer van drinken dan van
vrouwen houden en dat
een festijn zonder vrouwen
eigenlijkNou laat dat
anderen maar uitmaken",
zegt Erasmus, „in elk
geval kan zonderde
kruiderij der zotheid geen
maal ooit aangenaam
zijn".
Daar hebben puriteinen
wel anders over gedacht
en daarom is meer dan
eens het carnaval in
discrediet geraakt.
Wanneer het nu weer
abant viert men
wolaval. Ik woon In
54-1 jterdam. Hier stinkt
teven overal. Muf als
fkelderzwam".
chtte Anton van
kerken in de jaren
in de eerste regels
.Dedeftigen". Als de
i geest en grote
;érnog geleefd had,
lij een ander
ingspunt voor zijn
gekozen heben,
carnaval viert men
roordig overal. Het
der zotheid is al
niet meer het
icht van
keferekenbare
Huurlingen. Sinds
ind zich omstreeks 25
ileden voor het
vergaapte aan een
ivalsoptocht waarvoor
jzich in Venlo niet
lebben geschaamd, is
de rivieren het
ïvalshek van de dam
Bald.
srig Nederland" heeft
:arnavalofwat
voor door moet gaan
ekt. Men speelt er het
echter taak nog met
Eur bittere ernst, die een
ssoms het lachen
vergaan. Maar dat
t niemand te
even als men weet,
ik„het Zuiden"
ïruchte
avalssteden telt, waar
stcarnaval zo'n veertig,
kugjaar geleden zo
'was als een pier. In
Bosch, Breda of
o trekken ze nu.wel
irote broek vol leut
in sjouwen ze op hun
ipen van het ene glas
het andere, maar je
ze daar nog door de
:erade heen het
irood op de kaken
.an^n door een paar
jen te stellen die
ilijk in de buut thuis
in.Zoin de geest van:
stellen naar het exempel
onzer hooffstatt", zoals
het hof van Gelre tegen
vastelavond van 1597 liet
weten. Drente volgde in
1644, Friesland had de
verderfelijkheid al in 1566
afgeschaft, maar we
komen carnavaleske
feesten hier nog tot in de
negentiende eeuw tegen.
In Engeland was het al
niet anders. Ze zouden
daar nooit meer
terugkomen. Engelsen
kennen geen carnaval. Ze
hebben het dan ook zeer
moeilijk.
Het Zuiden bleef van deze
lasten bevrijd, althans in
eerste linie, maar zou later
even heftig getroffen
worden door de contra
reformatie die hel en
verdoemenis preekte als
straf voor elke uitspatting,
en zo is het lang
gebleven.
dienst aan vorst en
vaderland. En men zal
best eens uit de band
gesprongen zijn, zelfs
meer dan dat zodat de
plaatselijke overheden
gedwongen door de
pastoor al ras het
carnavalsfeest weer aan
banden gingen leggen.
Optochten werden
verboden. Er mocht op
straat geen muziek meer
worden gemaakt. Carnaval
werd verbannen naar de
achterzalen van de
etablissementen en naar
de besloten kring en dat
was eigenlijk dezelfde
situatie, die we nu
aantreffen in de meeste
boven-rivierse
carnavalssteden en
stedekes.
Maar dat was geen echt
carnavalsfeest meer. „De
geestelijkheid veroordeelde
toen nog de
carnavalsviering als een
tuchteloos vermaak'.',
schreef Anton van
Duinkerken later als een
rechtvaardiging voor zijn
toen geruchtmakende
„Verdediging van
Carnaval", dat hij in 1926
aus einem Guss op papier
zette. Hij had toen op het
carnavalsfeest in Bergen
op Zoom een meisje van
elders ontmoet dat er
natuurlijk ook niets van
begreep: „Ze keerde en
wendde zich wat, radeloos
van eenzaamheid in een
wilde troep onherkenbare
druktemakers". Het
geschrift van Van
Duinkerken lokte stromen
van protest uit. De
Maastrichtse boekhandel
stuurde de pakken
ongeopend terug, de
Bredase krant maakte de
schrijver belachelijk en tot
overmaat van ramp werd
er in hetzelfde
camavalsgebeuren in Den
Bosch een man vermoord.
Maar Van Duinkerken had
niets meer willen doen,
dan „de geest van het
dartele zuiden verdedigen
tegen de noordelijke
puriteinse levensangst"...
„Ik heb alleen een
pleidooi willen houden
voor een vorm van
katholieke
godsdienstigheid, die zich
niet onderwerpen wil aan
de verstijving en
verzwaring van het
levensbesef, te vaak in
ons land met ware religie
vereenzelvigd".
Het komt vijftig jaar later
allemaal wat gezwollen
over. Van Duinkerken
erkende trouwens zelf, dat
hij zich met dat geschrift
had willen bevrijden van
de ethische
camavalsgebeuren) vast
staat, dat in de vage
carnavalshistorie
maatschappelijke invloeden
altijd wel een rol hebben
gespeeld. Deskundigen
met dat vooruitzicht op
„vastelavond" alsjeblieft
dan nog één keer van alle
geneugten proeven? Eten,
drinken, overvloed,
wanorde, carnaval. Geen
wonder dat de reformatie
met straffe hand ingreep
„om tegen alle excessen
op de vastelavond orde te
Tegenwicht
Daar kwam pas weer
enige verandering in, in
het begin van de
negentiende eeuw en men
zegt, dat de eerste
industriële revolutie daarbij
een rol speelde. Als
tegenwicht tegen de
opdringende techniek werd
een uitlaatklep gezocht en
het was misschien wel
dezelfde klep die toen in
Engeland het voetballen
van elitesport verhief tot
massasport. Dat klopt ook
wel met de stelling dat
carnaval de ontkenning is
van de maatschappelijke
orde. En waarom zouden
we daaraan alleen in het
zuiden en niet elders
behoefte hebben?
Eigenlijk kan alleen Kleef
wijzen op een carnavalesk
verleden dat eerlijk tot
1381 teruggaat. Jocus in
Venlo kan pas in 1842 zijn
hergeboorte vieren, in Den
Bosch was het carnaval
van 1628 tot 1798
verboden en kwam in
1882 de grote integratie
tussen allerlei kleine
carnavalsclubjes tot stand.
Maastricht is
eerbiedwaardiger: 1838
oprichting van de
befaamde Momus-sociëteit
tevens charitatief en
cultureel bolwerk.
In die tijden was het
carnavalsfeest nog een
feest zoals het eigenlijk
dient te zijn: een feest van
de gemeenschap. Dat
waren toen trouwens nog
vrij beschutte
gemeenschappen omdat
de tijden er niet naar
waren dat men geplaagd
kon worden door een
andere mobiliteit dan die
welke voortvloeide uit de
overspannenheid van zijn
(beschermde) jeugd. Maar
Jan Engelman schreef er
toen in De Nieuwe Eeuw
wel een juichend artikel
over. Want Van
Duinkerken had ook de
bekrompen en zondige
kleingeestigheid van de
stedelijke burgerij aan da
orde gesteld, die de katjes
wel in het donker kneep
en dus geen goed woord
overhad voor het
openbare
camavalsgebeuren.
We hebben al gezien hoe
het carnaval als straatfeest
in de historische
carnavalssteden van
Brabant en Limburg zijn
plaats terugkreeg, al zal
men zich daarbij wel niet
bewust geweest zijn van
Van Duinkerkens visie, dat
de man die carnaval viert
afstand doet van de
complicaties der
beschaving: „De man die
carnaval uit naam van de
beschaving bestrijdt,
omdat dit feest voor zijn
bewustzijn slecht is,
vernietigt de beschaving".
Dat klinkt vandaag nogal
overdreven. De beschaving
vernietigt zich toch wel,
als we zo doorgaan. Daar
hebben we het carnaval
niet voor nodig.
Of ligt juist in dit
dualisme de verklaring
voor het fenomeen zuiden
noorden-carnaval.
Enerzijds het
camavalsgebeuren zonder
historische bindingen als
een van de vele uitingen
van commercialisme dat
ons overspoelt met „Ik
heb mooie bloemkole...."
en soortgelijke
wanstaltigheden en
anderzijds toch de
golvende zee van blauwe
kielen in de schaduw van
de ouwe Sint Jan in
Oeteldonk, waar iedereen
onderduikt in de massa
zonder zijn individualiteit
te verliezen omdat ie zich
één blijft voelen meteen
blije gemeenschap. Die
gemeenschapsgedachte is
vreemd aan het andere
camavalsgebeuren en lijdt
ook in het Zuiden
duidelijk aan erosie. Hele
volksstammen kiezen al
voor een lang weekend
wintersport of een
vakantiebungalow in het
besneeuwde bos. Slaan op
de vlucht.
„Zal allemaal wel import
zijn", zeggen de echte
zuiderlingen.
Het zal ze een zorg zijn.
Agge maar leut het!
FRANS VAN DEN BRINK
opleeft en zelfs boven de
rivieren blijkbaar
onstuitbaar is, dan wettigt
dat de geruststellende
conclusie, dat het aantal
puriteinen daar afneemt.
Het zegt evenwel nog
niets over de werkelijke
toekomst van het
volksfeest.
Hoewel het overdreven is
om het carnaval een zaak
van nationaal belang te
noemen (overdrijving is
een wezenlijke eigenschap
van het