TOETANCHAMON enth e tij( isstra te hi ffgezegd: Toetan- p|» hij heette ei- s? Toetanchaton, liet uit eerbied Je god Amon zijn veranderen - is tend, hoewel we jn daden als re- vorst slecht gein- rd zijn. Wie ech- i »t niet het fameu- ien dodenmasker, het gezicht van I immie was ge- Dit masker met ekende ogen (en auwen) van lapis dj kt de bezoeker fgend aan, zoals uit hout gesne- op, die door de 'oog Howard Car- het koningsgraf gevonden. Drie .goud belegde kisten omhulden ifbalsemde lichaam De afgelopen jaren zijn In diverse steden In de wereld tentoonstellingen genouden over het graf en de vondsten daarin van de jonge koning-god Toetanchamon. Van 1 maart tot en met 29 april wordt in Museum Boymans-Van Beuningen te Rotterdam een tentoonstelling gewijd aan de Egyptische beschaving van 3000 v.Chr. tot 300 n.Chr. en uiteraard wordt daarbij een plaats Ingeruimd aan Toetanchamon. Als voorproefje van deze tentoonstelling is bij uitgeverij Fibula-Van Dlshoeck in Haarlem een boek verschenen over het Toetanchamon-graf en de schatten die daarin werden aangetroffen in het Dal der Koningen. Een bijzonder boek, zoals uit bijgaand artikel de dode in het dal der koningen rfleuze dodenmasker van Toetanchamon. Het Is Ingelegd met blauw glas, terwijl de hals omgeven een kostbare ketting. „all over the bekend. En toch ve maar betrek- 'einig van hem: iing-god Toetan- of wel „King oals de Amerika- em oneerbiedig aan te duiden, arig jongetje - bronnen spre- er een 12-jarige werd hij geroe- het koningschap nemen van de n farao Echna- iat zijn vermoe- broer (of half- Smenchkare was in. Tien jaar later etanchamon hen in het Dal der in: een veel te jestorven Egypti- rao, die wel eens ven wordt als alfslachtig, mee- heerser. Hij her evenwel de iltus en liet The- Jor) in oude luis- rstellen. Al die gebeurden ten n de 18de dynas- n het nieuwe :he rijk, ongeveer ;aar voor het be- i de christelijke ig- van de farao toen in 1922 voor tenminste de tweede keer zijn graf op de westelijke Nijloever werd geopend. Deze keer waren het echter geen grafrovers, die er op uit waren de grafkis ten, die de dode koning waren meegegeven, voor puur eigen gewin te ver kwanselen. „Overal goud" „Eindelijk geweldige ont dekking in het Dal ge daan; een prachtig graf met ongeschonden ze gels. Graf weer dichtge maakt tot uw komst: ge feliciteerd!", telegrafeer de ontdekker Howard Carter aan zijn Britse geldschieter Lord Carna- von begin november 1922. Waarna op 26 no vember van dit ook in politiek opzicht roem ruchte jaar - het Britse protectoraat over Egypte werd opgeheven; het land werd zelfstandig, zij het dat Engeland de controle over de Egypti sche defensie behield - Carter de geweldigste dag van zijn leven zou beleven toen hij via een kleine opening en met behulp van een kaars „vreemde dieren, beel den en goud; overal het geglinster van goud" ontwaarde. Hij keek in de antichambre van het (kleine) graf en verbaas de zich over de vele at tributen, waarmee de dode Toetanchamon zich had laten omringen in de onderwereld, waar hij voer in de zonneboot om tenslotte het doods gericht van de god Osi ris te ondergaan. Osiris, heerser van het Egypti sche dodenrijk, die zelf de dood had overwon nen, doordat Isis zijn vrouw hem weer tot le ven had gewekt. Met over zijn borst gekruist de zweep en de scepter was Toetanchamon da dodenstad op de west oever van de Nijl bin nengedragen, waarna in specteurs het graf had den verzegeld. Hoewel- ....nog voor de regering van Ramses IV werden die zegels verbroken door hebzuchtige graf- schenners. Ze waren echter gestoord bij hun pogingen het graf leeg te roven, waarna de do denwacht de toegang tot de kleine grafkamer -opnieuw had geblok keerd en verzegeld. Een aanwijzing voor Carter dat wellicht een groot deel van de grafgiften nog aanwezig zou moe ten zijn. Schoonheid Inmiddels is alom be kend dat het graf van de jonge Toetanchamon een schatkamer bevatte met een fabuleuze in houd, en die door de grafrovers onberoerd was gelaten. (Ze hadden zich enkel toegang tot de voorkamer kunnen verschaffen). Hoe fantas tisch en kostbaar de in houd van die in de rot sen uitgehouwen grafka mer was, laten de schit terende kleurenfoto's zien van Lee Boltin in het boek van I.E.S.Ed- wards „Toetanchamon: zijn graf en zijn schat ten", dat dezer dagen verscheen bij uitgeverij Fibula-Van Dishoeck te Haarlem. (De zwart-wit foto's zijn van Harry Durton, die destijds (van 1922 tot 1928) deel uit maakte van de Carter expeditie). Een bij tijd en wijle oogverblindend boek, zij het dat de tekst - helaas - niet ver der reikt dan een, welis waar uitstekend gedocu menteerde, beschrijving van de foto's. Het Egyp te van die dagen blijft grotendeels onbesproken en dat is jammer .want in het andere geval zou dit prachtige boek er een extra dimensie heb ben bijgekregen: de di mensie van volledig zijn, voorzover dat tenminste überhaupt mogelijk is. Wat wel zonneklaar uit het boek blijkt is het hoog ontwikkelde gevoel voor schoonheid en kunstzin van de oude Egyptenaren. Een in ar tistiek opzicht juweel is bijvoorbeeld de gouden troon, die in het graf van Toetanchamon werd aangetroffen: een hou ten zetel belegd met bladgoud en in de rug zitting een voorstelling van de koning en de koningin (Anchesena- mon), waarbij de laatste haar echtgenoot inwrijft met parfum, waarschijn lijk ter gelegenheid van de kroning. Een prachti ge. ingetogen scène, die vervaardigd werd in ge kleurd glas, aardewerk en doorzichtige steen en dat alles op een fond van goud. Een fenome naal cultuurstuk, waar van er zovele gevonden zijn in de laatste rust plaats van deze farao. Zoals ook een unieke uit vier delen bestaande albasten parfumfles en de massief gouden han ger (ingelegd met veelk leurig glas) die de gier Nechbet voorstelt. En dan de lijkkist zelf. waarin de mummie was neergelegd: een houten kist belegd met blad goud en pleisterkalk met op de kalklaag smalle reepjes goud in carré waardoor er hokjes ont stonden, die kleine stuk jes gekleurd vastgeplakt glas bevatten. Een on voorstelbaar monniken werk. Echter - de eigen lijke lijkkist was puur goud: 110,4 kg zwaar, 180 cm lang en 3 cm dik. Bronnen Op deze manier kan de beschrijving van wat Carter c.s. in 1922 in dit kleine graf in het Dal der Koningen aantroffen, De afbeelding In de rog van de gouden troon, die In het graf van Toetanchamon werd gevonden. Hier treffen we de koning en zijn gemalin aan In een met bloemen overdekt paviljoen met boven hen de zonneschijf van de god Aton. De voorstelling zelf beeldt Toetanchamon uit, die door koningin Anchesena- mon met parfum wordt ingewreven. ZIJ dragen gewaden van zilver en hebben zware colliers om. doorgaan. Vanzelfspre kend was er door de vroegere beeldhouwers aantekening gehouden van de „heldendaden" van koning Toetancha mon, al vallen deze in het niet bij bijvoorbeeld een vorst als Ramses II, die nauwelijks genoeg plaats kon vinden om zijn heldhaftige optre dens in oorlogen en krijgstochten te laten optekenen. Toetancha mon, die niet verder komt dan boogschieten op vissen, is immers ook nauwelijks volwas sen geweest; een kind koning, die tien jaar „re geerde" en als een jon geman van negentien jaar reeds overleed. Een dode, wiens lichaam werd gemummificeerd opdat het een huis voor de eeuwigheid zou wor den, waarin de dode bleef voortleven. Zo zijn de koningsgraven de be langrijkste bronnen van kennis geworden over de Egyptische kunst en gedachtenwereld, omdat de voorstellingen en af beeldingen bedoeld wa ren om de dode te ver gezellen op zijn tocht door het dodenrijk. Ze leren ons ook over het leven van alle dag in het Egypte van toen. Landbouw en veeteelt nemen een vooraan staande plaats in, vrou wen spinnen en weven, waarbij ze gekleed zijn in lange, strakke gewa den, die op de schouder worden vastgemaakt. Ze kenden cosmetica: wenkbrauwen en oogle den werden duidelijk ge accentueerd, terwijl de lippen rood geverfd wer den, evenals de nagels werden gelakt. Verder waren muziekinstrumen ten bekend: harp, luit, lier en trompet evenals een soort hobo. Instru- mènten, die gebruikt werden bij een feest maal, waarbij ook ge danst werd. Menselijk Al deze bijzonderheden kunnen we afleiden uit de afbeeldingen in de koningsgraven. Zo raakt stukje bij beetje de ge schiedenis van deze „dienaren van Horus" bekend, die vanuit het oosten het land binnen drongen en een Boven- en Beneden Egypte stichtten. Maar niet al leen over de geschiede nis krijgen we veel in formatie, ook over de godsdienst, die als staatscultus in ere werd gehouden. Een gods dienst, zonder een voortlevende traditie om dat ze op een zeker ogenblik uitstierf. Die verder nauw verweven was met kunst, weten schap enz. In het boek van Edwards worden er duidelijke voorbeelden van gegeven. Het zijn echter wat afstandelijke afbeeldingen met steriele figuren. Totdat ineens het oog valt op een be trekkelijk kleine kist. Op het deksel en in de zij panelen zijn afbeeldin gen aangebracht. Het ene tafereel laat zien hoe Toetanchamon van koningin Anchesenamon een bloem krijgt aange reikt, terwijl het andere het Egyptische koning spaar uitbeeldt op het moment dat de koning zijn boog spant terwijl de koningin, aan zijn voeten gezeten, naar hem opkijkt. Een beeld van twee jonge mensen, betrapt op een intiem moment. Ze doen din gen, waarin ze kennelijk plezier beleven. Waaruit blijkt dat ook aan deze Toetanchamon, die zo'n 3.300 jaar geleden al9 koning-god vereerd werd, niets menselijks vreemd was. Klaas Goïnga Het jaar 1978 volgens Ischa Meijer Expositie in Rotterdam Een „verslaggevers-column", dat is de term die In het |ournallsten-vak ge bruikt wordt voor het werk dat het af gelopen jaar In het weekblad HP van Ischa Meijer verscheen. „Persoonlijk getinte reportages over (hem) In het oog lopende gebeurtenis sen." Titel van de werkeli|ke column: „Ischa Meijer's Weekboek". Nu als boek, in zijn geheel, zonder weglatin gen of toevoegingen gepubliceerd bij Bert Bakker: een uniek overzicht van het jaar 1978, van een briljant journa list, een man die heel persoonlijk en geëmotioneerd observeert en verslag geeft van die observaties. Ischa Meijer, wonderkind, steen des aanstoots en kop van jut in de Nederlandse journalistiek. Zoals een goed journalist betaamt thuis van alle markten, als een goed scribent (want dat is niet altijd hetzelfde als een goed journalist) haarfijn van pen en taal. Op de grens van journalistiek en literatuur, een waar breukvlak. Daarover straks meer. Ischa Meijer: kundig, overtuigend en persoonlijk. Allerlei pennen hanteert Meijer in zijn weekboek. Allerlei genres zijn aan de orde: de reportage, het interview, het sfeerverhaal, de feitelijke documen taire. Het onderwerp bepaalt de pen die door de observator gehanteerd wordt. En die onderwerpen zijn uiteenlopend genoeg: een verhaal over het optreden van Herman van Veen in Carré, waarin observaties vanuit de zaal en vanuit de intimiteit van de kleedkamer een afgerond beeld geven. Het prachtige stuk over de begrafenis van Ko van Dijk, waarin allerlei anecdotes over zijn carriere, terwijl zijn naam nergens ook maar genoemd wordt. „Tante Lies" is een messcherpe waarne ming van gang en wandel van Liesbeth List in haar shows met Ramses Shaffy en Louis van Dijk. Maar ook heel andere zaken: een knap verhaal over Aantjes, een onthutsende reportage (of inter view) bij het vertrek van Boersma. Het conflict in de VARA-top, de Zuidmolukse problemen, ook de Tour de France en Wimbledon, de „masturbatie- lijn" via de NVSH-telefoon. Het verschijnsel journalistiek komt uitgebreid aan de orde. Dat is een wereld die Ischa Meijer ken nelijk op allerlei manieren boeit. Ischa Meijer is behalve journalist ook literator: een paar tamelijk autobiografische boeken ver schenen van zijn hand. Op dit spanningsveld tus sen journalistiek en literatuur, dat hem kennelijk (getuige een aantal verhalen in dit „Weekboek") danig bezig houdt, is het heel interessant zijn be nadering van Carmiggelt te volgen. Carmiggelt heeft jarenlang met Meijer op dezelfde redactie van een groot Amsterdams avondblad gewerkt en tegenover hem (in een portret van Carmiggelt bij diens 65-jarig feest) spreekt Ischa Meijer zich uit over die relatie en over het verschil tussen bei den: de journalist Meijer tegenover de literator Carmiggelt. Een uiterst boeiend en persoonlijk stuk. Meijer roept daar Willem Wittkampf tot ge tuige, die hij citeert in een aantal uitspraken over Carmiggelt, over de literator. Wittkampf is pur sang journalist, zijn interviews, zijn observaties en verslagen daarvan, zonder inmenging van de ideeën van de journalist, zonder diens commen taar. Meijer citeert hem in een uitspraak over zijn benadering van de feiten: „Persoonlijk heb ik zo'n verachting voor de feiten, dat ik me er kalmpjes aan houd" Dit naar aanleiding van een gebeurtenis ten huize van Carmiggelt: Wittkampf was er op bezoek en bood per vergissing, gedachteloos, sigaretten aan. Ook aan Carmiggelts zoontje. De jongen reageert met „Ik rook niet". De volgende dag schrijft Car miggelt het verhaal in zijn dagbladcolumn („Kron kel"). Maar hij verandert de zin: „Meneer, ik mag nog niet roken", legt hij het jongetje in de mond. Waarop Ischa Meijer commentarieert: „Fout. Ver keerd". Je vraagt je steeds af waar Ischa Meijer zich be vindt in het spanningsveld tussen feitelijke waar neming en de weergave van eigen ervaring en de vormgeving daarvan. Misschien, en dat is voor mij het overtuigende in deze wekelijkse verslagen, is Meijer in staat op een heel zuivere manier het evenwicht tussen beide polen tot stand te bren gen. Het „Weekboek" van Ischa Meijer is een heel kundig, overtuigend en persoonlijk beeld van het jaar 1978. Een menselijk document in vele op zichten: de personen die onderwerp van zijn ob servatie zijn krijgen evenveel warme aandacht als de lezer opbrengt voor de persoon van de ver slaggever. JAN VERSTAPPEN „Ischa Meijer's Weekboek", 7/1/78 - 23/12/78, uitgeverij Bert Bakker, Contact, Amsterdam. 29,50. Nog een weergaloze vondst In de grafkamer van Toetanchamon: een albasten waterbak van 70 cm. leng te, versierd met een boot, die op zijn beurt weer Is versierd met koppen van steenbokken. Over de functie van deze bak tast men voor een deel nog in het duister.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1979 | | pagina 21